Ingezonden persbericht
Persbericht
Universiteit Utrecht, Faculteit Sociale Wetenschappen
Ministerie van Justitie
---
24 april 2007
70.000 scheidingskinderen
ONDER EMBARGO TOT 2 MEI
Per jaar krijgen 70.000 thuiswonende kinderen en jongeren in Nederland te maken met de scheiding van hun ouders. Bijna eenderde van deze groep ouders was niet getrouwd, maar woonde samen. Scheidingskinderen blijken bijna twee keer zoveel problemen te vertonen dan kinderen uit intacte gezinnen.
Dat komt naar voren in het rapport "Scheidingskinderen" van de Utrechtse scheidingsonderzoeker Ed Spruijt, geschreven in opdracht van de Raad voor de Kinderbescherming. Er wordt gerapporteerd over meer dan 150 recente sociaal wetenschappelijke studies uit binnen- en buitenland. Bovendien worden de resultaten gepresenteerd van een nieuwe Nederlandse studie onder 1659 jongeren van 12-16 jaar. Op woensdag 2 mei 2007 krijgt de Minister van Jeugd en Gezin, André Rouvoet, het eerste exemplaar aangeboden op het Bureau Jeugdzorg in Zwolle.
Steeds meer scheidingen (54%) worden op gemeenschappelijk verzoek aangevraagd. Toch blijft uit elkaar gaan een moeilijk proces. Vooral kinderen uit scheidingsgezinnen met veel conflicten hebben veel problemen. Naast de onzekerheden rondom de scheiding vertonen scheidingskinderen op langere termijn meer geïnternaliseerde problemen (angstgevoelens, depressieve gevoelens), meer geexternaliseerde problemen (agressief gedrag, delinquent gedrag), meer sociale problemen (ruzies met leeftijdsgenoten, en een dubbele kans om later zelf te gaan scheiden), lagere schoolprestaties (een lager eindniveau), en meer riskante gewoonten (roken, drinken, blowen).
Nog steeds wonen de meeste scheidingskinderen bij hun moeder (75%) maar het percentage kinderen dat afwisselend bij moeder en vader woont (co-ouderschap) neemt toe (16%), vooral voor jongens (21%). Kinderen uit co-oudergezinnen hebben iets minder problemen dan kinderen uit - vooral vadergezinnen
Sinds de wetswijziging van 1998 is het contact tussen kind en uitwonende ouder (nog altijd meestal de vader) toegenomen. Het percentage "helemaal geen contact" is gedaald van 25% naar minder dan 20%. Hoe jonger het kind is tijdens de scheiding, hoe groter de kans op geen contact. Een groep van ongeveer 15% heeft weliswaar contact met de uitwonende ouder, maar minder dan 1 keer per maand. Dat betekent dat het contact met de uitwonende ouder voor eenderde van de scheidingskinderen nog altijd problematisch is.
Een tweede belangrijke ontwikkeling sinds 1998 is dat ruzies tussen de ouders zijn toegenomen. Kennelijk is het vormgeven van het gelijkwaardig ouderschap niet zo eenvoudig.
Bijna de helft van de scheidingskinderen krijgt te maken met een stiefouder, meestal (85%) een stiefvader. Kinderen in stiefgezinnen hebben wat meer last van geïnternaliseerde problemen, maar scoren betere schoolcijfers. Kinderen uit stiefgezinnen moeten veel verwerken (de scheiding en de komst van een nieuwe volwassene) maar stiefouders brengen ook vaak weer nieuwe structuur. Een goede band met de stiefouder hangt positief samen met het welbevinden van kinderen.
Uit het onderzoek blijkt opnieuw dat voorlichting en bemiddeling nodig en nuttig zijn. Cursussen voor scheidende ouders voldoen in een grote behoefte en hebben diverse positieve effecten, zowel voor de ouders als voor de kinderen. Ouders geven zelf aan dat cursussen niet te vrijblijvend moeten zijn.
Kinderen leren door programma's als JES (Jongeren En Scheiding) en KIES (Kinderen In Echtscheiding Situatie) de scheiding van hun ouders beter begrijpen en te verwerken. Kinderen ervaren vermindering van hun problemen en verbetering van het contact met de uitwonende ouder.
Het regeerakkoord van het huidige kabinet belooft: meer aandacht voor de gevolgen van scheiding voor kinderen. Recent sociaal wetenschappelijk onderzoek biedt een aantal adviezen op maat.
1. (Preventieve) cursussen voor ouders en kinderen, die overal in het land beschikbaar zijn. Niet alleen leren kinderen de scheiding dan beter te begrijpen en te verwerken, maar ouders kunnen dan ook worden geholpen "gezamenlijk ouderlijk gezag" in te vullen.
2. Stimulering van contact met beide ouders door een goed lopende omgangsregeling fiscaal aftrekbaar te maken. Belonen werkt beter dan bestraffen. Bovendien bevat een dergelijke maatregel de boodschap: contact met beide ouders na de scheiding is normaal.
3. De positie van het kind bij een ouderlijke scheiding moet op de eerste plaats komen te staan. Voor een kind is een "opvoedingsbelofte" belangrijker dan een "huwelijkscontract". Een kind heeft geen verzorgende en niet-verzorgende ouder, maar een inwonende ouder en een uitwonende ouder. Kinderen met chronisch conflictueuze ouders dienen overal in het land te kunnen worden geholpen door verplichte conflictbemiddeling.
BV Uitgeverij SWP
www.swpbook.com/961
marketing@swpbook.com