Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Antwoord op de schriftelijke vragen van de leden van de vaste kamercommissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van deTweede Kamer der Staten-Generaal aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brieven d.d. 12 en 15 februari 2007 inzake onderwijstijd urennormen in vo en mbo en vermogenspositie vo en normen onderwijstijd (Kamerstuk 27 451, nrs. 63 en 64)


1. Is of wordt, uitgebreider dan reeds is gebeurd met het rapport van de Auditdienst OCW, onderzocht waarom scholen de urennorm niet halen?

In de quick scan van de Auditdienst OCW en de Inspectie van het Onderwijs in november en december 2006 is niet onderzocht wat de oorzaken kunnen zijn voor het niet halen van de urennormen. Uit de onderzoeksrapporten komt wel naar voren dat er in de mbo-sector vooral sprake lijkt te zijn van tekortschietende programmering en registratie, en in de vo-sector vooral van een onvoldoende programmering en een onvoldoende realistische planning van onderwijstijd door scholen. In het onderzoek naar de naleving van de 850 urennorm in het mbo in het studiejaar 2005/2006, waarover uw Kamer per brief van 7 september 2006 is geïnformeerd, is geconstateerd dat in driekwart van de gevallen waarin niet werd voldaan aan de 850 urennorm, het een mbo-opleiding op niveau 4 betrof, waarvan meer dan de helft in het eerste leerjaar tekortschoot. Dit heeft te maken met het feit dat in het eerste leerjaar van niveau 4 opleidingen vaak geen beroepspraktijkvorming is geprogrammeerd en hiervoor onvoldoende andere onderwijsactiviteiten in de plaats zijn gekomen. Andere oorzaken voor het tekortschieten in onderwijstijd van mbo-instellingen bleken vooral te maken te hebben met een niet realistische planning en een tekortschietende interne sturing, controle en verantwoording binnen de instelling.
Bij het onderzoek van de inspectie naar de naleving van urennormen in het vo en bij het onderzoek van Regioplan naar lesuitval en onderwijstijd in het schooljaar 2005/2006 is geconstateerd dat belangrijke oorzaken van onderschrijding van de urennormen in het vo zijn gelegen in een onvoldoende programmering en onrealistische planning van onderwijstijd en een onvoldoende efficiënte organisatie.
In het vervolgonderzoek dat de inspectie en de Auditdienst van OCW in mei en juni 2007 zullen uitvoeren (het voorjaarsonderzoek 2007) zullen de oorzaken van onderschrijding van de urennormen in het mbo en het vo opnieuw in kaart worden gebracht.


2. Heeft u een discretionaire bevoegdheid in het opleggen van sancties, als blijkt dat een instelling de normen niet heeft gehaald of de naleving niet kan nakomen?

Ja. Het voldoen aan de wettelijke normen voor onderwijstijd is een bekostigingsvoorwaarde. Het niet voldoen aan deze bekostigingsvoorwaarde is een grond voor het opleggen van sancties.


3. Kunt u een reactie geven op de kritiek van de VO-raad die van mening is dat er te weinig oog is voor de positieve ontwikkelingen en te snel met sancties wordt gedreigd?

Ik deel die mening niet. Er is wel degelijk oog voor de positieve ontwikkelingen. Zo hebben de 11 van de 25 scholen voor voortgezet onderwijs die in het najaarsonderzoek wel aan de wettelijke eisen voldeden, een brief ontvangen waarin zij hiermee gecomplimenteerd werden. Dat geldt ook voor de 16 van de 25 onderzochte mbo-opleidingen die zowel de programmering als de registratie op orde hadden.
---

Toch is het algemene beeld dat de wettelijke normen nog onvoldoende worden nageleefd. Het departement van OCW heeft de vo-scholen vanaf augustus 2005 meerdere malen gewaarschuwd dat de urennormen vanaf het schooljaar 2006/2007 strenger gehandhaafd zouden gaan worden.


4. Kunt u een reactie geven op de brief van het rectorenberaad Zuid-Holland-Zuid waarin commentaar gegeven wordt op de notitie over de toereikendheid personele bekostiging?

Op 19 december 2006 heeft uw Kamer een notitie ontvangen over de toereikendheid van de personele bekostiging, mede in relatie tot de wettelijke eisen ten aanzien van de onderwijstijd (Kamerstuk 30 800 VIII, nr. 85). De hoofdconclusie in deze notitie is dat de personele bekostiging toereikend is om de wettelijk voorgeschreven onderwijstijd te realiseren met voldoende bevoegde en bekwame docenten, en daarbij voldoende tijd beschikbaar te houden voor andere belangrijke taken (zoals oudercontacten en deskundigheidsbevordering). Scholen moeten hierin wel zelf keuzes maken en kúnnen deze keuzes onder de huidige wet- en regelgeving en cao , uiteraard onder de voorwaarde van instemming van de Medezeggenschapsraad, daadwerkelijk maken. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat de huidige urennormen in relatie tot de hoogte van de personele bekostiging niet realistisch zijn. Mochten de uitkomsten van het voorjaarsonderzoek van de inspectie en AD wijzen op mogelijke knelpunten op dit vlak, dan zal ik nagaan welke maatregelen aan de orde zijn. Hierover zal ik u dan uiteraard informeren in mijn reactie op de uitkomsten van het onderzoek. Zoals ik u eerder heb gemeld, ontvangt u het onderzoeksrapport van de inspectie en AD en mijn reactie daarop in oktober van dit jaar.


5. Kunt u per instelling aangeven hoeveel uur de scholen tekort komen?

Neen. Het doel van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs en de Auditdienst van OCW in november 2006 was een tussenstand op te nemen bij de programmering van onderwijstijd. De vo- scholen en mbo-opleidingen die de naleving onvoldoende op orde hadden, zullen in voorjaarsonderzoek opnieuw worden bezocht. Pas na het vervolgonderzoek in mei en juni 2007 kunnen op basis van de realisatiecijfers de daadwerkelijke tekortkomingen worden vastgesteld. Voor meer informatie over het aantal onderwijsinstellingen waarbij tekortkomingen in de programmering zijn geconstateerd in de quick scan, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8.


6. Wat zijn de belangrijkste redenen voor het niet nakomen van de minimale urennorm door de onderwijsinstellingen?

Zie het antwoord op vraag 1.


7. Wat zijn de door scholen genoemde oorzaken van het niet halen van de norm en de gebrekkige registratie van de gerealiseerde uren?

De inspectie meldt in het rapport over het najaarsonderzoek in het voortgezet onderwijs dat vo-scholen onder meer aangeven door de vakantiespreiding problemen te hebben met de realisatie van voldoende onderwijstijd. De lengte van de schooljaren varieert door de vakantiespreiding tussen 39 en 41 weken. Het gaat hierbij om de situaties waarbij een school te maken heeft met een kort schooljaar van 39 weken. Verder heeft een aantal scholen mij bij brief gemeld dat voor een voldoende planning en realisatie van onderwijstijd soms ingrijpende organisatorische maatregelen moeten worden getroffen, die meer voorbereidingstijd vergen. De verantwoordingsmogelijkheden m.b.t. de daadwerkelijke
---

realisatie van voldoende onderwijstijd is in veel gevallen ontoereikend door een gebrekkige registratie van de realisatie. De inspectie en AD hebben in de quick scan bij mbo-opleidingen geconstateerd dat in deze gevallen deelsystemen niet goed op elkaar zijn afgestemd of dat een onderlinge koppeling ontbreekt. In het rapport van de quick scan worden geen specifiek oorzaken vermeld die onderwijsinstellingen hebben genoemd. Wel komt het beeld naar voren dat men bij opleidingen met individuele trajecten soms nog zoekende is naar een effectieve werkwijze.


8. In hoeverre (procentueel) wordt van de norm afgeweken en wat is de ernst van de afwijking?

Bij het najaarsonderzoek 2006 in het vo bedroeg het tekort aan geprogrammeerde uren bij 2 van de 25 onderzochte scholen minder dan 30 uur, bij 1 school tussen de 30 en 60 uur en bij 9 scholen meer dan 60 uur. Bij 2 scholen kon de inspectie dit niet beoordelen omdat deze scholen niet in staat bleken voldoende informatie aan te leveren.
Aangezien het een beperkt en daardoor niet representatief onderzoek betrof,kunnen op basis hiervan geen uitspraken worden gedaan over de normafwijking bij de vo-scholen in den brede. Bij de mbo-opleidingen varieerden de geprogrammeerde tekorten vóór het herstel tussen 38 en 116 uur. Na herstel was er nog één opleiding met een geprogrammeerd tekort van 30,5 uur.


9. Klopt het dat bij de betreffende scholen niet alle opleidingen onderzocht zijn? Is/zijn de wel onderzochte opleiding(en) wel representatief?

Het najaarsonderzoek beoogde niet representatief te zijn, maar een eerste indicatie te geven van de programmering, registratie en verantwoording van de minimale onderwijstijd. Het klopt dat bij de betreffende instellingen niet alle opleidingen zijn onderzocht. Het voorjaarsonderzoek in mei en juni 2007 zal wel representatief zijn voor de naleving in de mbo-sector en de vo-sector. Per instelling zal het onderzoek zich beperken tot een bepaald deel van het onderwijsaanbod. Onderzoek van het volledige onderwijsaanbod zou een enorme onderzoeksomvang betekenen met een zeer grote belasting voor de scholen en opleidingen. Bovendien zou het ook een enorme inzet van de inspectie vragen met als gevolg dat de doorlooptijd van het onderzoek te groot zou worden.


10. Betekent `goed uren geprogrammeerd' meestal ook `goed uren gerealiseerd' of zit hier een discrepantie tussen?

Bij een realistische programmering, waarbij rekening wordt gehouden met voorzienbare lesuitval, zal de discrepantie tussen het aantal geprogrammeerde en gerealiseerde uren meestal niet groot zijn. Er kunnen zich overigens omstandigheden voordoen die de instelling niet heeft kunnen voorzien en redelijkerwijs niet heeft kunnen opvangen, waardoor veel lessen uitvallen. Het risico van discrepantie is uiteraard groter als de instelling minder goede methoden heeft om de onderwijstijd te volgen en te verantwoorden.


11. Hoe hoog is de voorzienbare lesuitval?

Hierop is geen algemeen geldend antwoord te geven. Dit kan voor instellingen verschillen, zoals ook blijkt uit het onderzoeksrapport van Regioplan over onderwijstijd en lesuitval in het vo in het schooljaar 2005-2006. Dit rapport geeft inzicht in de meest voorkomende oorzaken van lesuitval. De
---

belangrijkste redenen zijn bedrijfsvoering (organisatie, verlof en scholing) en ziekteverzuim van leraren. Gemiddeld 6,7 % van de geprogrammeerde lessen viel in het schooljaar 2005-2006 uit.


12. Hoe verhoudt de voorzienbare lesuitval zich tot de werkelijke lesuitval?

Zie het antwoord op vraag 10.


13. Moet een school die door haar werkwijze (vervangingspool, werken in teams) geen lesuitval kent, ook rekening houden met `voorzienbare lesuitval'?

Dit is een kwestie van goede bedrijfsvoering. Het is aannemelijk dat genoemde werkwijzen tot minder lesuitval leiden, maar een zekere mate van lesuitval zal zich altijd kunnen voordoen. Daarmee moeten scholen rekening houden.


14. In hoeverre speelt het lerarentekort een rol bij het niet halen van de minimale urennorm?

Op dit moment is de arbeidsmarkt voor leraren in het vo grotendeels in evenwicht, waardoor dit op dit moment nog geen substantiële rol kan spelen bij het niet halen van de minimale urennormen. De komende jaren worden wel lerarentekorten verwacht. Als vervolg op het Beleidsplan Onderwijspersoneel 2004-2007 werk ik aan een nieuw beleidsprogramma dat tot doel heeft scholen te helpen de personeelstekorten aan te pakken en de aantrekkelijkheid van beroepen in het onderwijs te vergroten. In de 100-dagen periode van het kabinet komt in het gesprek met partijen in het vo-veld natuurlijk ook aan de orde welke aanvullende maatregelen nog kunnen worden genomen. Bovendien zal ik bij het beslissen over nieuw beleid mij voor een belangrijk deel baseren op het oordeel van de commissie Leraren die in het coalitieakkoord is aangekondigd. De commissie zal na de zomer van 2007 met haar oordeel komen.


15. Klopt het dat de bekostiging in het voortgezet onderwijs ontoereikend is in relatie tot de wettelijke norm voor onderwijstijd, zoals de VO-raad volhoudt? Waarom wordt hier niet over gesproken in dit onderzoek? Kunt u deze opvatting meenemen bij het voorjaarsonderzoek?

In de notitie n.a.v. de motie Lambrechts / Hamer d.d. 19 december 2006 heeft voormalig minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Maria van der Hoeven, aangegeven dat de personele bekostiging toereikend is om de wettelijk voorgeschreven onderwijstijd te realiseren, mits scholen hun beleidsruimte optimaal benutten (zie ook het antwoord op vraag 4). Hierover is niet gesproken in het najaarsonderzoek, omdat dat onderzoek zich heeft beperkt tot wat er aan onderwijstijd geprogrammeerd is en de mate van toereikendheid van de registratiesystemen. Het voorjaarsonderzoek in mei en juni heeft ook betrekking op de vraag in hoeverre scholen de wettelijk voorgeschreven onderwijstijd hebben gerealiseerd. Daarbij zal geïnventariseerd worden welke oorzaken scholen aandragen wanneer zij de minimale onderwijstijd niet hebben gehaald.


16. Beschikken scholen over voldoende middelen om aan de minimale urennorm te voldoen?

Zie het antwoord op vraag 15.


---


17. Is eerder ingegrepen bij scholen die zich niet aan de minimale urennorm hielden? Zo ja, om hoeveel scholen ging het en wat was de vorm van deze ingreep? Zo neen, betekent dit dat scholen in het verleden altijd voldeden aan de minimale urennorm?

Neen, er is niet eerder ingegrepen. Dit betekent echter niet dat vo-scholen in het verleden altijd hebben voldaan aan de urennormen. Juist omdat veel scholen hieraan niet voldeden is in het voorjaar van 2006 in overleg met uw Kamer een nieuwe, realistischer norm en een ruimere definitie vastgesteld. Dit biedt scholen de gelegenheid de urennormen wel te realiseren. Op de naleving van die normen wordt toegezien.
Overigens heeft de inspectie - als tijdens regulier inspectieonderzoek bleek dat niet aan de urennorm werd voldaan - de scholen en instellingen opgedragen het tekort te herstellen. Daarvan is in de schoolrapporten en in het onderwijsverslag melding gemaakt.


18. Hoe komt het dat eerder onderzochte scholen in het voortgezet onderwijs nauwelijks beter presteren, zeker ook in vergelijking met de duidelijke verbeteringen bij eerder onderzochte scholen in het middelbaar beroepsonderwijs? Is er sprake van een gebrek aan inspanning bij de scholen of is er wel sprake van de nodige inspanning, maar levert dat nauwelijks resultaat op?

Algemene uitspraken over verbeteringen kunnen op basis van de quick scan die eind 2006 is uitgevoerd niet worden gedaan. Dit onderzoek is immers uitgevoerd onder een kleine groep vo-scholen en mbo- opleidingen. In de rapportage over het voortgezet onderwijs wordt gemeld dat scholen maatregelen treffen om de onderwijstijd uit te breiden. Een aantal scholen heeft aangegeven een langere termijn nodig te hebben om dit te realiseren. Dat zou een verklaring kunnen zijn. Uit alle signalen blijkt dat de vo-scholen zich inspannen om meer onderwijstijd te programmeren en realiseren. Bij het voorjaarsonderzoek in mei en juni 2007 zal blijken in hoeverre deze inspanningen ertoe leiden dat de scholen in het lopende schooljaar de minimale urennormen realiseren.


19. Hoe verklaart u de uitkomsten uit de quick scan en de inventarisatie van de VO-raad?

De quick scan van de inspectie voor de vo-sector was anders van opzet dan de inventarisatie van de VO- Raad. De inventarisatie van de VO-Raad spitst zich toe op de ontwikkelingen binnen vo-scholen in de laatste drie schooljaren voor wat betreft het geprogrammeerde aantal uren onderwijstijd en de maatregelen om het aantal uren onderwijstijd te verhogen. De VO-Raad concludeert op basis van de inventarisatie dat er een stijgende lijn in het aantal geprogrammeerde uren zit, maar dat scholen in het schooljaar 2006-2007 de beoogde maatregelen deels nog niet hebben kunnen invoeren zodat de wettelijke urennormen veelal nog niet worden gehaald. De quick scan van de inspectie betrof de vraag of de scholen in het schooljaar 2006-2007 het minimum vereiste aantal uren hebben geprogrammeerd en de uren onderwijstijd adequaat registreren.


20. Kan het effect van maatregelen die volgens Inspectie binnen de definitie van onderwijstijd, vallen, maar waarvan de scholen zich afvragen of ze bevorderlijk zijn voor de kwaliteit (zoals minder professionalisering van leraren, minder zorg voor de leerlingen), worden gekwantificeerd? Zo neen, waarom neemt de Inspectie dit ook niet mee in de rapportage? Bent u bereid om dit alsnog toe te voegen aan de vraagstelling? Waarom heeft de Inspectie geen kwalitatief oordeel over dit soort maatregelen? Heeft u hierover een kwalitatief oordeel?


---

Het effect is bij het najaarsonderzoek niet gekwantificeerd. In veel gevallen zal het een gevoelsargument zijn. Bij een optimaal benutten van de ruimte binnen de definitie van onderwijstijd hoeft een verminderde zorg aan leerlingen zich niet voor te doen. Professionalisering van personeel hoeft niet per definitie onder schooltijd plaats te vinden. Het gaat hier om terreinen waarvoor scholen zelf verantwoordelijkheid dragen. Met het afspreken van minimale onderwijstijd wordt juist een bodem gelegd onder de kwaliteit van het onderwijs, dit zijn de uren waarop leerlingen kunnen rekenen op deskundige begeleiding.
Bij het voorjaarsonderzoek zal de inspectie in algemene zin in kaart brengen op welke wijze scholen meer onderwijstijd trachten te realiseren, met andere woorden welke soorten maatregelen zij treffen en hoe zij de onderwijstijd binnen de nieuwe definitie invullen. Of maatregelen van scholen om meer onderwijstijd te realiseren wel of niet bevorderlijk zijn voor de kwaliteit van het onderwijs wordt niet afzonderlijk onderzocht. De bevindingen van de inspectie en mijn reactie daarop ontvangt u uiterlijk in oktober 2007.
Over de kwaliteit van het geleverde onderwijs geeft de inspectie voorts periodiek oordelen op basis van meerdere kwaliteitsaspecten dan alleen onderwijstijd.


21. Zien de inspectie en/of u op grond van de tot op heden uitgevoerde onderzoeken nu al reden om het begrip `onderwijstijd' anders of nader te definiëren?

Neen. De bredere definitie geeft scholen meer ruimte om de normen ­ waarmee zij soms moeite hebben ­ te realiseren met gebruikmaking van eigentijdse lesvormen. Het voorjaarsonderzoek zal meer inzicht geven in de wijze waarop scholen gebruik maken van deze ruimte. Op basis van de bevindingen van de inspectie bij het voorjaarsonderzoek zal ik mij hierover nader beraden.


22. Is bekend waarom de mbo-scholen zich over het algemeen wel, en de vo-scholen zich over het algemeen niet hebben verbeterd?

Zie het antwoord op vraag 18.


23. Is bekend waarom er bij bepaalde mbo-opleidingen geen systematische registratie en rapportage van onderwijsresultaten plaatsvindt?

In het algemeen vindt er wel een systematische registratie van onderwijsresultaten van de individuele deelnemer plaats. Maar het probleem betreft vooral het ontbreken van de koppeling tussen deze registratie en die van het geprogrammeerde en gerealiseerde aanbod. Bij de registratie van de realisatie gaat het bovendien niet alleen om de registratie van lesuitval maar ook om de deelname aan onderwijsactiviteiten door de deelnemers. Het belang van dit tweede aspect is met de opkomst van meer maatwerktrajecten - wat op zich een zeer positieve ontwikkeling is in het belang van deelnemers
- toegenomen. Het lijkt erop dat de registratiesystemen onvoldoende zijn aangepast op deze ontwikkeling.


24. Bent u bereid om mbo-scholen te attenderen op de bij andere scholen bestaande geavanceerde elektronische registratiesystemen, die de administratieve lasten van de school ontlasten en bijdragen aan de nauwkeurigheid van de registratie?


---

Ja. Informatie over de goede voorbeelden die de Inspectie van het Onderwijs en de Auditdienst van OCW in de afgelopen onderzoeken zijn tegengekomen, heb ik doorgegeven aan de MBO Raad. De MBO Raad ondersteunt de leden, alle bekostigde bve-instellingen, met het op orde brengen van de naleving van de 850-urennorm. Daartoe is een helpdesk ingericht, die vragen beantwoordt. Daarnaast verspreidt de MBO Raad informatie over dit onderwerp via de eigen nieuwsbrief en de website.


25. Kan het verschil per opleiding binnen een mbo-instelling niet groot zijn, waardoor de steekproef van 25 opleidingen bij evenveel instellingen niets zegt over de werkelijke situatie in diezelfde mbo- instelling? Hoe houdt de Inspectie bij vervolgonderzoek hier rekening mee?

De steekproef van 25 opleidingen beoogde een quick scan te zijn om een indicatie te verkrijgen over de programmering en de registratie en verantwoording van de minimale onderwijstijd. In vervolg op deze quick scan is het voorjaarsonderzoek 2007 gepland, waarbij een steekproef van 90 opleidingen genomen wordt die wél representatief is voor de mbo-sector en een beeld geeft van de geprogrammeerde onderwijstijd en de gerealiseerde onderwijstijd alsmede van de kwaliteit van de registratie en verantwoording. Daarnaast worden 30 mbo-opleidingen die in eerder onderzoek tekortschoten, opnieuw onderzocht.
Bij een representatieve weergave per instelling zou een enorme onderzoeksomvang gekozen moeten worden met dientengevolge een zeer grote belasting van de instellingen en uiteraard ook een zeer grote inzet van de inspectie, mede waardoor de doorlooptijd van het onderzoek te groot zou worden. Hiervoor is niet gekozen, mede omdat de verwachting is, dat controle bij een opleiding dit ook positief effect kan hebben naar andere opleidingen binnen die unit/instelling.


26. Heeft het scherpere toezicht op de onderwijstijd in het vavo mede tot gevolg dat voor docenten de contacturen op een ROC van maximaal 823 per jaar zijn opgehoogd naar maximaal 1200 declarabele uren? Wat betekent dit voor de aantrekkelijkheid van het leraarsberoep in deze sector?

Voor het vavo is voor de onderwijstijd geen wettelijk aantal uren voorgeschreven. Het beleid voor de educatie is gedecentraliseerd naar gemeenten. Zij ontvangen een rijksbijdrage voor educatie. Met deze middelen kunnen gemeenten vavo-opleidingen inkopen bij roc's. Gemeenten maken afspraken met het roc over de omvang van de vavo-opleiding voor de deelnemers waarvoor de gemeente het vavo inkoopt. Dit kunnen ook onderdelen (vakken) van de vavo-opleiding zijn. Er zijn geen declarabele contacturen in het vavo voorgeschreven. De inspectie houdt wel toezicht op de kwaliteit van de educatie, waaronder het vavo, maar niet in het kader van onderwijstijd.

Wanneer vavo-leerlingen voor studiefinanciering in aanmerking willen komen, moeten ze uiteraard wel voldoen aan het criterium van de onderwijstijd. De onderwijstijd van leerlingen staat overigens los van de werktijd voor personeel. De onderwijstijd van de leerlingen kan bijvoorbeeld worden verhoogd door meer personeel aan te stellen dat dan per persoon minder contacturen hoeft te realiseren. Dat is een keuze van elke instelling.


27. Hoe realistisch is de hersteltermijn van tien werkdagen in het licht van de door de scholen genoemde oorzaken?

Aangezien het hier om de geprogrammeerde onderwijstijd ging, is een hersteltermijn van 10 dagen een realistische termijn voor de instelling om de programmering bij te stellen. Het gaat dan specifiek om
---

bijstelling van de planning van programmering in lesroosters en dergelijke. Een hersteltermijn voor het wegwerken van de lacunes in de registratie van de daadwerkelijke realisatie vraagt vaak meer tijd. Daarvoor hebben instellingen nog de rest van het jaar de tijd, zodat ze bij een vervolgonderzoek deze registratie wel op orde kunnen hebben. In de quick scan van de inspectie hebben enkele vo-scholen aangegeven meer tijd nodig te hebben om de verbeteringen in de programmering door te voeren omdat hiervoor organisatorische maatregelen getroffen moesten worden, die meer voorbereidingstijd vergen (zie ook het antwoord op de vragen 7 en 18).


28. Hoe verklaart u de grote verschillen binnen mbo-scholen wat betreft het halen van de minimale urennorm?

In aanvulling op mijn antwoord op vraag 1 over de oorzaken van onvoldoende begeleide onderwijstijd, wil ik nog het volgende opmerken over de verschillen binnen mbo-instellingen. Binnen grote mbo- instellingen is het opleidingenaanbod in kleinschalige units georganiseerd. Zij opereren redelijk zelfstandig. Elke unit verzorgt één of een beperkt cluster van opleidingen. Door die zelfstandigheid is kleinschaligheid en maatwerk mogelijk, en kunnen bepaalde sectoren ook directe contacten onderhouden met de specifieke branches van het regionale bedrijfsleven. Maar juist ook door die redelijke zelfstandigheid doen zich ook verschillen voor in de naleving van onderwijstijd binnen een mbo-instelling.


29. Is het noodzakelijk om in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs ook de persoonlijke roosters van leerlingen te beoordelen? Kan niet volstaan worden met een beoordeling per cohort en profiel?

De inspectie heeft de geprogrammeerde onderwijstijd bij de onderzochte scholen in algemene zin beoordeeld op basis van roosters voor groepen leerlingen, administratiesystemen en agenda's. Omdat deze documenten voor de verschillende profielen in de bovenbouw onvoldoende inzicht gaven, heeft de inspectie daar aanvullend persoonlijke roosters van leerlingen met verschillende profielen geraadpleegd.


30. In hoeverre leidt het stringentere toezicht op de urennorm ertoe dat scholen cosmetisch de begeleide onderwijstijd opvoeren, terwijl er feitelijk voor een substantieel deel activiteiten worden ontplooid die geen onderwijs in eigenlijke zin betekenen?

Laat ik voorop stellen dat het feit dat dit bij veel scholen een discussie is, mij sterkt in de overtuiging dat scholen met de ruimte die de wet hun biedt consciëntieus willen omgaan. De definitie van onderwijstijd maakt verschillende onderwijsvormen mogelijk. Bij het voorjaarsonderzoek zal de inspectie, zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 20, in kaart brengen welke maatregelen scholen hebben getroffen om meer onderwijstijd te realiseren. Indien de onderwijsactiviteiten binnen de definitie van onderwijstijd vallen is er sowieso sprake van onderwijs in eigenlijke zin.


31. Kan tijdens een schooljaar en zeker nog in februari nog tijdig bijgestuurd worden in de geprogrammeerde onderwijstijd voor datzelfde schooljaar, zoals u stelt?

Naar mijn mening is dit mogelijk. Uit signalen die ik via verschillende kanalen, waaronder de media, krijg blijkt ook dat veel vo-scholen en mbo-opleidingen sinds februari extra onderwijsactiviteiten hebben ingepland. Uit de rapportage over het voorjaarsonderzoek zal blijken in hoeverre scholen er dit
---

schooljaar in slagen het vereiste aantal uren te programmeren, realiseren en verantwoorden. Overigens zijn de onderwijsinstellingen die in de quick scan zijn onderzocht al individueel in november of december op de hoogte gesteld van de tekorten en dus niet hoefden te wachten tot het verschijnen van het totaalrapport in februari. Ook de onderwijsinstellingen die niet zijn onderzocht, hebben vanzelfsprekend gedurende het gehele studiejaar de mogelijkheid om de programmering te controleren en zo nodig bij te stellen om voldoende onderwijstijd te realiseren. Dat is onderdeel van de eigen verantwoordelijkheid.


32. Bent u van oordeel dat het voorstel van de Inspectie om voor de berekening uit te gaan van de periode oktober ­ oktober een oplossing biedt voor het vraagstuk van de vakantiespreiding?

Ik vind dit een interessante optie, waarmee de door de vakantiespreiding veroorzaakte verschillen in lengte van het schooljaar kunnen worden geneutraliseerd . Ik beraad mij op de implicaties en uitvoerbaarheid hiervan, en zal u hierover nader informeren in mijn beleidsreactie op de rapportage van het voorjaarsonderzoek 2007.


33. Zou het in verband met de ongelijke aantallen schoolweken door de vakantiespreiding mogelijk zijn om de controle op de minimale onderwijstijd te laten plaatsvinden per periode van 1 oktober tot 30 september in plaats van per school?

Zie het antwoord op vraag 32.


34. Hoe kunnen, als het definitieve rapport in september 2007 verschijnt en de kabinetsreactie in oktober 2007, de leerpunten dan nog voldoende van invloed zijn op de normering en de praktijk voor het schooljaar 2007-2008? Bent u bereid om te bevorderen dat het definitieve rapport met de kabinetsreactie in juni 2007 gereed is?

Instellingen zijn zich al bewust van de noodzaak van een betere programmering (zie ook het antwoord op vraag 31). Zij treffen ook al voorbereidingen voor het volgende schooljaar. Via MBO Raad, VO Raad en AOC Raad kunnen zij informatie krijgen over de wijze waarop meer onderwijstijd kan worden gerealiseerd.
Over het vervroegen van het onderzoek en de reactie aan uw Kamer heb ik u onlangs geïnformeerd (brief d.d. 13-4-2007, kenmerk:BVE/I&I/2007/12423; brief d.d. 20-4-2007, kenmerk: BVE/i&i/2007/10936).


35. Wat is de opbrengst van de voorlichtingsdag op 16 februari 2007 geweest? Hoeveel instellingsaccountants hebben hier aan deelgenomen?

Op basis van de meest recente jaarrekeningen van bve-instellingen en de gegevens van de Auditdienst van het ministerie van LNV heeft de Auditdienst (AD) van OCW alle accountants(kantoren) die betrokken waren bij de controle van instellingen in de bve-sector, op een rij gezet. Voor zover mogelijk zijn de namen van de betrokken accountants opgezocht. Deze accountants, de branchecoördinatoren van de grote accountantskantoren, het NIVRA, de Algemene Rekenkamer, en de MBO-Raad zijn vervolgens uitgenodigd voor de voorlichtingbijeenkomst. Ongeveer 30 personen hebben zich aangemeld, waaronder vertegenwoordiging vanuit 8 accountantskantoren, Cfi (uitvoeringsorganisatie OCW), Informatie Beheergroep, de MBO Raad, en enkele mbo-instellingen. De grote vier
---

accountantskantoren - die bijna de gehele bve-sector bedienen - waren alle vertegenwoordigd met meerdere personen. Hiernaast waren ook hun branchecoördinatoren aanwezig die frequent overleg voeren met de AD.
Tijdens de bijeenkomst zijn vele vragen gesteld en beantwoord. Verder is afgesproken dat de AD, in samenwerking met de inspectie, een helpdesk zou inichten. Deze helpdesk is in februari ook daadwerkelijk gerealiseerd. De AD heeft mij laten weten dat tot op heden twee vragen bij de helpdesk zijn binnengekomen en beantwoord. In de komende periode houdt de AD contact met de branchecoördinatoren over dit onderwerp.


36. Welke sancties legt u op in welke gevallen? Wat zijn voorbeelden van sancties?

Ik zal passende sancties opleggen. De mate waarin de vo-scholen en mbo-opleidingen tekortschieten in de naleving van de urennormen, is bepalend voor de aard en zwaarte van de maatregelen. Ik wacht de rapportage van de inspectie en de AD over het voorjaarsonderzoek 2007 af om definitief te bepalen welke sancties aan de orde zijn.


37. Welke criteria worden er gehanteerd om te bepalen wanneer welke sancties van toepassing zijn?

Zie het antwoord op vraag 36.


38. Wilt u de scholen faciliteren de minimale urennorm te halen? Zo ja, op welke manier wilt u dat gaan doen?

De VO Raad, AOC Raad en MBO Raad ondersteunen scholen door onder meer goede voorbeelden te verspreiden. Ook ik benadruk in mijn communicatie naar de scholen dat de verbrede definitie van onderwijstijd eigentijdse onderwijsvormen mogelijk maakt.


39. Wanneer wordt er met de betrokken partijen de uitkomsten van het onderzoek besproken? Wordt er ook met de onderzochte scholen gesproken? Indien gesprekken reeds hebben plaatsgevonden, wat is de uitkomst van de gesprekken? Wanneer wordt de Kamer hierover op de hoogte gesteld?

De bij het najaarsonderzoek 2006 onderzochte instellingen hebben van de inspectie (en in het mbo van de inspectie en de Auditdienst van OCW) het conceptrapport naar aanleiding van het onderzoek op hun school ontvangen. Na een periode van 10 dagen voor hoor en wederhoor zijn de definitieve rapportages per instelling vastgesteld. Deze rapportages vormden de basis voor de algemene rapportages over het vo en het mbo.
Het departement van OCW heeft over het beeld in de algemene rapportages gesproken met diverse onderwijsorganisaties uit het vo en het mbo, waaronder de VO Raad en de MBO Raad. De mbo- organisaties onderkennen het probleem en hebben zich bereid verklaard mee te werken aan een betere naleving van de 850-urennorm. De vo-organisaties reageerden verschillend. De ouderorganisaties juichen de intensivering van het toezicht toe. De VO Raad en de besturenorganisaties vinden een betere naleving van de urennormen belangrijk, maar vragen vooral aandacht voor de benodigde tijd voor organisatorische aanpassingen binnen scholen. De vakbonden geven aan dat er binnen de huidige kaders grenzen zijn aan de belastbaarheid van leraren en van de schoolorganisatie in het algemeen.


10


40. Waarom wordt er met de betrokken partijen in het voortgezet onderwijs overleg gevoerd om te komen tot afspraken over de inzet van deze partijen? De wettelijke norm is - als resultaatsverplichting - toch bepalend voor de inzet? In welke zin kunnen daarover nadere afspraken worden gemaakt?

De urennormen voor het vo staan vast. Daarover worden inderdaad geen afspraken gemaakt. Het overleg gaat over wie op welke aspecten de scholen ondersteunt en hoe goede voorbeelden breder verspreid kunnen worden.


---