Gerechtshof 's-Gravenhage
Verblijf vreemdeling op bajesboot maximaal zes maanden
Vandaag heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage in hoger beroep geoordeeld
in een kort geding tussen de Vereniging Asieladvcoaten en de Staat
over de huisvesting van vreemdelingen op de `bajesboten' in Rotterdam.
Volgens het hof bestaat er na zes maanden tussen de beperking in
grondrechten en het doel van de vreemdelingenbewaring geen redelijke
verhouding meer. Net als de rechter in eerste aanleg is het hof van
oordeel dat de vreemdelingen geen afdwingbaar recht hebben op arbeid
en educatie.
Achtergrond
Vorig jaar verschenen in Vrij Nederland twee artikelen over de
omstandigheden waaronder vreemdelingen die op uitzetting wachten, zijn
gedetineerd op de "bajesboten" in de Rotterdamse haven. De Inspectie
voor Sanctietoepassing van het Ministerie van Justitie en de Raad voor
Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming hebben toen een onderzoek
ingesteld op de boten. Zij hebben gezamenlijk een rapport uitgebracht,
waarin zij concludeerden dat de voorzieningen voldoen aan de wettelijk
vereisten maar wel sober zijn. In het rapport worden aanbevelingen
gedaan ter verbetering van de situatie.
Eind vorig jaar heeft de Vereniging Asieladvcoaten een kort geding
tegen de Staat aangespannen. De Vereniging vindt dat de Staat de
voorzieningen moet treffen die in het rapport zijn genoemd en stelt
daarnaast nog een aantal eisen aan het verblijf. Verder is de
Vereniging van mening dat de vreemdelingen niet langer dan drie, vier
of maximaal zes maanden op de boten mogen worden vastgehouden.
Oordeel rechtbank
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft de vordering tot het
treffen van maatregelen ter verbetering afgewezen. Dit was vooral
omdat de Staat de in het rapport genoemde voorzieningen merendeels al
heeft getroffen, met andere maatregelen bezig was en sommige
maatregelen niet vereist zijn. De voorzieningenrechter heeft verder
bepaald dat de Staat de vreemdelingen niet langer dan zes maanden op
de boot mag vasthouden tenzij een rechter beslist dat dit wel mag op
grond van het feit dat de vreemdeling niet aan zijn uitzetting
meewerkt.
Zowel de Staat als de Vereniging zijn van die uitspraak in hoger
beroep gegaan.
Hoger beroep
Het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2007. Op die
zitting is in overleg met partijen besloten dat het hof zelf op de
boten zou gaan kijken. Op 16 maart 2007 heeft dat bezoek aan de boten
plaatsgevonden.
Het hof heeft toen gezien dat de behuizing krap is, de gangen smal
zijn en de plafonds laag. De ramen in de verblijfsruimten kunnen
alleen op een kier open en bieden weinig lichtinval en uitzicht. Het
sanitair is krap en niet kierdicht van de verblijfsruimten gescheiden.
Het terrein en de luchtkooien op de kade zijn omheind met hekken en
prikkeldraad. De recreatiezalen bieden wel enige recreatieve
voorzieningen, maar moeten door alle bewoners van een afdeling, soms
36 personen, worden gedeeld. De feitelijk beschikbare ruimte in de
luchtkooien is beperkt waardoor maximaal tien personen tegelijk een
partijtje voetbal kunnen spelen. De wachttijd gaat ten koste van de
beperkte tijd die buiten kan worden doorgebracht. Door het
gemeenschappelijk gebruik van de meerpersoonskamers (meest vier of zes
mensen per kamer) en van de recreatieruimte is de privacy zeer beperkt
zo niet afwezig.. Alleen de isoleerruimte biedt gelegenheid tot
afzondering en privacy.
De detentieboten zijn naar hun aard aan (gebouwelijke) beperkingen
onderhevig. Ook al zijn nagenoeg alle aanbevelingen uit het rapport
van de Raad voor de Strafrechtstoepassing opgevolgd en is men doende
het aanbod van voorzieningen op het gebied van recreatie en sport uit
te breiden, dit neemt niet de beperkingen van het gebouw en dus het
gebrek aan feitelijke bewegingsruimte en privacy weg.
Verhouding beperking grondrechten en doel vreemdelingenbewaring
De vreemdelingen op de boten worden daardoor beperkt in de uitoefening
van grondrechten. Die beperking wordt gerechtvaardigd door het doel
van de bewaringsmaatregel, te weten het beschikbaar houden van de
vreemdeling voor de uitzetting en het vaststellen van zijn
nationaliteit en identiteit. Met het verstrijken van de tijd gaan
echter de beperkingen voor de vreemdeling steeds zwaarder wegen en
leiden tot lichamelijke en psychische klachten. Na verloop van tijd
bestaat er dan ook tussen de beperking in de grondrechten en het doel
van de vreemdelingenbewaring geen redelijke verhouding meer. Het doel
van die bewaring is niet strafrechtelijk en kan ook worden bereikt
door de vreemdeling op een andere plaats te detineren die niet aan
dezelfde gebouwelijke beperkingen onderhevig is of op een andere
wijze.
Maximaal zes maanden
Daarom vindt het hof dat de weegschaal na zes maanden in het voordeel
van de vreemdeling moet uitvallen. Het hof ziet in dit kort geding
vooralsnog onvoldoende aanleiding om de maximale verblijfsduur te
beperken tot drie of vier maanden. Praktisch gezien betekent dit dat
de vreemdeling na zes maanden moet worden overgebracht naar een andere
locatie. Dit is ongeacht of de overschrijding van de termijn (mede) is
te wijten aan de onwil van de vreemdeling om aan zijn uitzetting mee
te werken. De uitzondering die de voorzieningenrechter heeft gemaakt
voor een langer verblijf geldt dus volgens het hof niet.
Net als de rechter in eerste aanleg is het hof van oordeel dat de
vreemdelingen geen afdwingbaar recht hebben op arbeid en educatie. Er
is geen wet die of rechtstreeks bindend verdrag dat dat voorschrijft.
LJ Nummer
BA3925
Bron: Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 26 april 2007 Naar boven