Armoede, vooroordelen en statistiek: is meten weten?
Een kritische aanvulling op de recente VROM/CBS studies
DEN HAAG, 20070424 -- Als je aan arme buurten denkt, denk je al snel aan `de Schilderswijk' in Den Haag. Je ziet in gedachten een wijk met veel dicht op elkaar staande oude appartementencomplexen, straatvuil, criminaliteit, hangjeugd, grote gezinnen met laaggeschoolde kostwinners en een relatief hoog aandeel werklozen en allochtonen. Na de Schilderswijk komen andere buurten in gedachten, zoals de Bijlmer, beruchte wijken en straten in Rotterdam, Utrecht en andere wijken in de Randstad.
Slechts weinig mensen zullen als eerste denken aan een wijk in Friesland. Des te opmerkelijker is het dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op maandag 16 april naar buiten bracht dat de twee armste buurten juist daar liggen: in Leeuwarden en in Harlingen.
In een tijd waarin extra geld wordt uitgetrokken voor een beperkt aantal door de minister van Wonen, Wijken en Integratie geselecteerde achterstandswijken, gaat de aandacht snel uit naar de definitie van het begrip armoede en de vraag welke wijken het meest armoedig zijn. Wil een wijk in aanmerking komen voor de extra potjes, dan zal deze namelijk moeten kwalificeren volgens bepaalde armoede-indicatoren.
Dergelijke indicatoren zijn bij voorkeur objectief vastgesteld, zodat willekeur, vooroordelen of vriendjespolitiek in het aanwijzen van de wijken geen rol spelen, maar ze moeten wel relevant zijn, zodat niet per ongeluk wijken worden geselecteerd die om bepaalde verklaarbare redenen min of meer per ongeluk aan de indicatoren voldoen terwijl ze niet echt onder de arme wijken vallen.
Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer (VROM) heeft in 2003 56 wijken benoemd tot achterstandswijken die extra aandacht zouden krijgen. Voor het benoemen daarvan zijn natuurlijk criteria nodig en `Het belangrijkste criterium was de ernst en cumulatie van de maatschappelijke problemen in samenhang met de herstructureringsopgave.' Het behoeft geen lang betoog dat een dergelijk criterium niet te kwantificeren of zelfs maar te objectiveren is en er kwam dan ook veel kritiek op deze aanpak.
Eind maart dit jaar werden 40 wijken gepresenteerd die voor extra ondersteuning in aanmerking komen. Deze keer werd gebruik gemaakt van 18 indicatoren, een deel daarvan is kwantitatief en een deel is gebaseerd op een korte enquête. Uiteraard valt hier voorspelbare kritiek op te leveren, zoals waarom de gekozen indicatoren en hoe zijn ze gewogen, en dit gebeurt dan ook. Zowel het Onderzoeksbureau Stichting Atlas voor Gemeenten als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zetten hun vraagtekens bij de gehanteerde criteria. Andere belangrijk en terechte punten van kritiek zijn het gebruik van verouderde data en onnauwkeurige methoden.
Veel van de criteria worden toegepast op data uit 2002. Een dergelijk verouderd bestand levert uiteraard wijken op die vijf jaar geleden problemen hadden, terwijl er in vijf jaar veel veranderd is. Verder baseert het ministerie van VROM zich op postcodegebieden (vier cijfers), die niet zijn te herleiden tot wijken. Identieke postcodes kunnen in meerdere buurten voortkomen en een buurt kan meerdere postcodes hebben. De gebruikte methode is naast verouderd dus ook onnauwkeurig.
Het CBS gebruikt wel data op buurtniveau en komt met een lijst van arme wijken. Als indicator voor armoede hanteert het CBS het gemiddelde inkomen in een buurt. In eerste instantie lijkt dat een goede indicator, omdat armoede al snel in verband wordt gebracht met te weinig inkomen, maar in wijken met relatief weinig inwoners kunnen door statistische effecten eenvoudig extreme uitkomsten ontstaan. Bovendien zijn er uitzonderingsgroepen met bijzondere inkomens waarvoor een goede verklaring bestaat. Om die reden beperkt het CBS zich tot wijken met minimaal 200 huishoudens en worden bewoners van instellingen en tehuizen niet meegerekend. De volgende vraag is dan of deze correctie voldoende is.
Het beeld wordt duidelijker als we de schilderswijk in Den Haag vergelijken met de betreffende buurt in Leeuwarden, de Vrijheidswijk-West. Het eerste dat opvalt, is de grootte van de wijken. Waar in de Vrijheidswijk-West 2320 mensen wonen, verdeeld over 1340 huishoudens, gaat het in de Schildersbuurt-West om 14630 mensen verdeeld over 6210 huishoudens. Dat zijn niet alleen aanzienlijk meer mensen en huishoudens, maar ook het aantal personen per huishouden ligt in de Schildersbuurt-West veel hoger. Dat duidt op een totaal andere samenstelling van de wijk. Een verdere analyse brengt aan het licht dat in de Schildersbuurt-West 10% van de bevolking autochtoon is, tegenover bijna de helft in de Vrijheidswijk-West. Maar het grootste verschil tussen de wijken is het aantal studenten. In de Vrijheidswijk-West is maar liefst 28% van de bevolking student, in de Schilderswijk is dit 4%.
Het is algemeen bekend dat de studiebeurs een zeer laag inkomen is. Om die reden wonen veel studenten met een uitwonende beurs op kamers en niet in een zelfstandige woning. Niettemin is het de vraag of dit als armoede valt aan te merken. De studietijd is tenslotte meer een investering dan een armoedeprobleem. Het is van tevoren bekend hoe lang deze tijd duurt en na afloop wacht een veel hoger salaris. De uitkomst van het CBS heeft dan ook vooral een demografische achtergrond en de noodzaak om aan deze wijk extra aandacht te besteden zou daarmee kunnen vervallen.
Al met al kunnen we concluderen dat de methode van VROM op zijn minst verouderd en onnauwkeurig is, terwijl de indicator van het CBS niet de juiste wijken selecteert, omdat niet voldoende rekening wordt gehouden met de demografische samenstelling van de wijk.
Het statistisch adviesbureau Tridata (www.tridata.nl) is van plan een zelfstandig onderzoek uit te voeren naar de vraag welke wijken in aanmerking komen voor extra aandacht. Daarin worden recente cijfers van zowel CBS, VROM, SCP, BZK en Justitie verwerkt. Het wachten is op gegevens uit het WoON-bestand (VROM) en uit het veiligheidsonderzoek (CBS, BZK en Justitie). Tridata wil zich daarbij niet beperken tot de grootste gemeenten maar ook de middelgrote gemeenten in het onderzoek betrekken.
Tridata (www.tridata.nl)beschikt over een arsenaal onderzoekers en universitair (hoofd) docenten die het onderzoek kritisch zullen gaan uitvoeren. De uitkomsten en gebruikte methoden worden voorgelegd aan een onafhankelijke groep deskundigen uit verschillende disciplines.