De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Contactpersoon Uw brief 9 maart 2007
Doorkiesnummer Ons kenmerk SV/WV/07/9356
Datum 24 april 2007
Onderwerp Kamervragen van het lid Heerts (PvdA)
Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van het lid Heerts (PvdA) over het
urenmaximum in het schattingsbesluit voor de arbeidsongeschiktheidswetten.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. J.P.H. Donner)
Bijlage(n): Antwoorden op de Kamervragen
Ons kenmerk SV/WV/07/9356
2060709070
Antwoorden op de vragen van het lid Heerts (PvdA) over het urenmaximum in het
schattingsbesluit voor de arbeidsongeschiktheidswetten (ingezonden 8 maart 2007)
Vraag 1.
Deelt u de mening dat mensen die gemiddeld meer dan 38 uur per week werken, zoals
(internationaal) vrachtwagenchauffeurs, transportplanners en verder iedereen met een
werkweek langer dan 38 uur, en voor wie werkgevers over het hele inkomen WAO-
basispremie betalen, bij arbeidsongeschiktheid een uitkering moeten kunnen krijgen waarvan
de hoogte gebaseerd is op hun volledige oude inkomen? Zo neen, kunt u dit toelichten?
Vraag 2.
Kent u de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep1 waarin deze een eerdere uitspraak van
de rechtbank in Breda heeft bevestigd over de toepassing van het schattingsbesluit voor wat
betreft de maximering van de urenomvang (38 uur) bij de berekening van de resterende
verdiencapaciteit?2
Vraag 3.
Deelt u de mening dat de mate van arbeidsongeschiktheid zo veel als mogelijk dient te
geschieden aan de hand van het feitelijk verlies van mogelijkheden inkomsten te verwerven als
gevolg van ziekte of gebreken, zoals volgens de Raad door de wetgever is beoogd met artikel
18, eerste lid, van de WAO.
Vraag 4.
Deelt u de mening van de Centrale Raad van Beroep dat het schattingsbesluit, dat regels bevat
voor de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, dient te strekken tot vaststelling van
de feitelijke inkomensschade, zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO?
Antwoord 1 tot en met 4.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 maart jl. is mij bekend. De
rechter is in deze bevoegd de strekking van de WAO en de daarop berustende
uitvoeringsbesluiten bindend uit te leggen.
In de bedoelde uitspraak heeft de CRvB geconcludeerd dat de maximering van de urenomvang
van de maatman die in 2004 in het Schattingsbesluit is ingevoerd, niet verenigbaar is met de
bepalingen van de Wet op de arbeidsongeschiktheid (WAO). Die maximering berustte op de
1 Centrale Raad van Beroep, 2 maart 2007, 06-2920 WAO, LJN: AZ9652
2 Deze maximering is volgens de Raad "niet verbindend", wat grote gevolgen kan hebben voor duizenden
(gedeeltelijk) arbeidsongeschikten.
---
Ons kenmerk SV/WV/07/9356
gedachte dat als maatstaf bij de bepaling van de resterende verdiencapaciteit (en daarmee
samenhangend de mate van arbeidsongeschiktheid) uitgegaan moest worden van een normale
werkweek. De CRvB stelde in de bedoelde uitspraak echter vast dat deze interpretatie van
resterende verdiencapaciteit niet strookt met de terzake geldende bepalingen van de WAO.
Deze uitspraak van de CRvB is bindend voor het uitvoerende orgaan en derhalve heb ik geen
andere mening.
Vraag 5.
Welke conclusie verbindt u aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep dat het
schattingsbesluit een aantasting vormt van het uitgangspunt dat aansluiting dient te worden
gezocht bij het feitelijke (reële) verlies aan verdienvermogen, zoals bedoeld in artikel 18,
eerste lid, WAO.
Vraag 6.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep dat met het
schattingsbesluit er geen sprake van een systematiek die er toe strekt het reële verlies aan
verdienvermogen op een zo juist mogelijke hoogte vast te stellen, niet zonder gevolgen kan
blijven voor mensen die voorafgaand aan hun arbeidsongeschiktheid 38 uur per week werkten?
Antwoord 5 en 6.
De CRvB is de rechter in hoogste instantie voor wat betreft de uitleg van het Schattingsbesluit.
Om deze reden is de uitleg van de CRvB vanaf de datum van de uitspraak geldend recht.
Dat betekent dat vanaf die datum het UWV het bepaalde in de art. 9 en 10 van het
Schattingsbesluit die betrekking hebben op de maximering van de urenomvang van de
maatman in voorkomende gevallen geen toepassing meer laat vinden. Dit geldt niet alleen voor
de rechthebbenden die na die datum terzake geconfronteerd worden met een verlies aan
verdiencapaciteit als gevolg van ziekte, maar het geldt evenzeer voor rechthebbenden die al
voor die datum daarmee terzake geconfronteerd zijn en die het UWV verzoeken om dit verlies
vast te stellen. Dit impliceert dat verzekerden die eerder als gevolg van de bedoelde
maximering geen of een geringere uitkering hebben gekregen, het UWV opnieuw kunnen
verzoeken om hun verlies aan verdiencapaciteit vast te stellen met inachtneming van de
uitspraak van de CRvB. Ook als voor deze personen reeds eerder een beschikking werd
genomen, zal op verzoek een nieuwe beschikking worden genomen met inachtneming van de
uitspraak van de CRvB. Voor diegenen die een bezwaar of beroep hebben lopen tegen hun
eerdere beschikking betekent dit dat de oorspronkelijke beschikking vervalt en alsnog een
besluit genomen moet worden conform de uitspraak van de CRvB.
Teneinde de uitvoering van de uitspraak van de CRvB zo snel mogelijk en met zo min
mogelijk lasten voor de betrokkenen uit te voeren, heb ik het UWV verzocht om die
rechthebbenden, die een bezwaar of beroep hebben lopen tegen de afwijzing of beperktere
---
Ons kenmerk SV/WV/07/9356
vaststelling van hun arbeidsongeschiktheid op grond van de maximering van de
maatmanurenomvang, alsnog vanaf het moment van de oorspronkelijke besluitvorming een
uitkering toe te kennen met inachtneming van de uitspraak van de CRvB. Voorts heb ik het
UWV verzocht om alle andere rechthebbenden bij wie is beslist met toepassing van de
maximering, aan te schrijven en te informeren over de uitspraak van de CRvB.
De procedure die het UWV volgt, is er op gericht dat de betrokkenen zo min mogelijk in actie
hoeven te komen om een hogere uitkering te kunnen krijgen. UWV stuurt de personen die te
maken hebben gehad met de toepassing van de maximeringsbepaling een brief waarin staat dat
de uitkeringen opnieuw beoordeeld worden in verband met de uitspraak van de CRvB. In de
brief wordt er op gewezen dat de nieuwe beoordeling kan leiden tot een hogere of nieuwe
uitkering. Iedereen wordt in ieder geval ingelicht over het resultaat. Als mensen geen prijs
stellen op een nieuwe beoordeling, moeten zij dit expliciet doorgeven aan UWV.
Ook arbeidsongeschikten waarvan de uitkering destijds beëindigd is, krijgen een brief van
UWV. In de brief staat dat UWV de nieuwe beoordeling doet op basis van de gegevens uit het
dossier. Mensen kunnen aangeven dat zij graag een gesprek met de verzekeringsarts wensen.
Er volgt dan een oproep voor een nieuwe medische beoordeling.
De bovenstaande procedure betekent dat de uitkeringsgerechtigden zelf geen actie hoeven te
ondernemen, tenzij zij een nieuwe medische beoordeling wensen. De procedure laat onverlet
dat in sommige gevallen een integrale herbeoordeling nodig is van hun omstandigheden en
rechthebbenden opnieuw kunnen worden opgeroepen voor een gesprek; dit kan bijvoorbeeld
het geval zijn als zij inmiddels weer arbeid verrichten.
Vraag 7.
Is bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) bekend hoeveel mensen zijn
gekeurd volgens het schattingsbesluit van 1 oktober 2004 bij wie de bovengrens van 38 uur in
artikel 9 van dat besluit leidde tot een lagere uitkering dan wanneer de feitelijke
inkomensschade was verzekerd?
Antwoord 7.
De maximering van de maatmanurenomvang is in 36.968 gevallen toegepast bij de
herbeoordeling (dit betreft de stand van zaken ten tijde van uitspraak Centrale Raad van
Beroep). De inschatting is dat dat in 30 tot 50% van de gevallen tot een indeling in een lagere
arbeidsongeschiktheidsklasse heeft geleid. Van deze groep vallen 8.747 personen in de
leeftijdsklasse 45-50 jaar; deze personen zullen hoe dan ook opnieuw worden bezien op basis
van het oude Schattingsbesluit.
Daarnaast is de maximering in 6.722 gevallen toegepast bij een aanvraag voor een WIA-
uitkering.
---
Ons kenmerk SV/WV/07/9356
Vraag 8.
Hoe interpreteert u de volgende zin in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep: "Het
schattingsbesluit 2004 is mitsdien voor zover dit in de artikelen 9 en 10 het beginsel van de
feitelijke inkomensderving verlaat onverbindend."
Vraag 9.
Welke gevolgen dien de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep volgens u te hebben voor
de reeds eerder uitgevoerde herkeuringen en toekomstige herkeuringen van WAO'ers en de
(her)keuringen van WGA'ers en IVA-gerechtigden?
Antwoord 8 en 9.
In het kader van de beantwoording van de vragen 1 tot en met 4 heb ik aangegeven op welke
wijze ik gevolg zal geven aan de uitspraak van de CRvB.
Vraag 10.
Welke gevolgen dient deze uitspraak volgens u te hebben voor (her)keuringen bij andere
arbeidsongeschiktheidswetten dan de WAO, zoals de WAZ en de Wajong?
Antwoord 10.
De uitspraak van de CRvB betreft de toepassing van de WAO. Voorzover andere wetten een
zelfde systematiek en definitie van het concept arbeidsongeschiktheid bevatten, zal de
toepassing hiervan in lijn met die van de WAO geschieden.
Vraag 11.
Kunt u de antwoorden op deze vragen uiterlijk 21 maart 2007 naar de Kamer sturen?
Antwoord 11.
Vanwege de complexiteit van de materie, was het niet mogelijk de antwoorden eerder naar de
Tweede Kamer te verzenden.
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid