Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
logoocw
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA `s Gravenhage
Den Haag Ons kenmerk
23 april 2007 DK/B&B/2007/16249
Onderwerp
Behandeling wetsvoorstel Wet specifiek
cultuurbeleid (Kamerstukken 2006/07 nr. 30 847)
Naar aanleiding van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel ter wijziging van de Wet op het
specifiek cultuurbeleid op donderdag 19 april jl., hebben de leden Nicolaï en Van Leeuwen een aantal
gewijzigde amendementen ingediend. Hierbij treft u mijn reactie aan op deze amendementen. Mede in
verband met de gewenste snelle duidelijkheid voor instellingen over de procedure, hoop ik dat uw
Kamer op basis van mijn reactie spoedig tot de afrondende stemmingen kan overgaan.
Allereerst het gewijzigde amendement van de heer Van Leeuwen (stuk nr. 17), dat regelt dat de
minister ten minste één keer in de vier jaar beide kamers der Staten-Generaal bericht over de
hoofdlijnen van het cultuurbeleid. In mijn reactie op de inbreng van verschillende leden van uw Kamer,
heb ik al toegezegd dat de Kamer minimaal eens per vier jaar een integrale beleidsnota inzake de
hoofdlijnen van het cultuurbeleid zal ontvangen. Deze nota zal worden gekoppeld aan de afspraken die
met IPO en VNG zijn gemaakt over de subsidiecyclus om eens per vier jaar een integrale analyse te
vragen aan de Raad voor cultuur. De integrale kabinetsreactie op het raadsadvies zal dus automatisch
eens per vier jaar aan de Kamer worden voorgelegd. Omdat het advies en de beleidsreactie zijn
gekoppeld aan de subsidiecyclus bevatten ze - naast een agenda voor het cultuurbeleid het
beleidskader voor de ministeriële regeling voor de vierjaarlijkse rijkssubsidies, de beleidskaders voor
de fondsen en een eventuele aanwijzing van instellingen met een blijvend uitzicht op subsidie. Hoewel
ik al heb toegezegd elke vier jaar een integrale nota aan de Kamer voor te leggen, heb ik geen
principieel bezwaar tegen het amendement.
De heer Nicolaï heeft drie amendementen ingediend die betrekking hebben op de artikelen 4a tot en
met 4c. Deze amendementen regelen dat de minister het ontwerp van de ministeriële regeling over de
vierjaarlijkse rijkssubsidies aan de Kamer dient te sturen voordat hij tot vaststelling overgaat, dat
wanneer de minister voornemens is instellingen aan te wijzen ten behoeve waarvan hij telkens voor
een periode van vier jaar subsidie verstrekt (blijvend uitzicht op subsidie), hij vooraf mededeling doet
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/2
aan de Kamer en dat de minister mededeling doet aan de Kamer voorafgaand aan verstrekking van
subsidies aan de fondsen.
Met mijn toezegging over de vierjaarlijkse beleidsnota is mijns inziens al voldoende voorzien in de
behoefte van de Kamer om vooraf duidelijkheid te hebben over deze onderwerpen. De amendementen
zijn dus overbodig en ik ontraad ze dan ook. De minister geeft in zijn reactie aan de Kamer op het
advies dat de Raad voor cultuur elke vier jaar aan wat zijn beleid is ten aanzien van de subsidies, dat
wil zeggen de ministeriële regeling, het blijvend uitzicht op subsidie en de fondsen. Dat is onderwerp
van het integrale debat met de Kamer over de hoofdlijnen van het cultuurbeleid. Na het debat legt de
minister deze voornemens vast in een ministeriële regeling ( art. 4a) en in beschikkingen aan de
instellingen (art. 4b) en aan de fondsen (art. 4c).
Daarnaast zou het zinvol noch reëel zijn een regeling of beschikking nog eens aan de Kamer voor te
leggen vlak na bespreking van de vierjaarlijkse beleidsnota, zoals de amendementen willen. Bovendien
betekent dit voorstel een extra regulering ten opzichte van de oude situatie. De aanvraagprocedure in
de `oude' cultuurnotaprocedure werd immers niet aan de Kamer voorgelegd, evenmin als
beschikkingen. Het zou bovendien kunnen betekenen dat het debat in tweeën wordt getrokken een
debat over de beleidsreactie en nog eens een debat over een uitwerkingsonderdeel. De Kamer heeft nu
juist bij de behandeling aangedrongen op een integrale beleidsnota en een integraal debat. Op dat punt
kom ik de Kamer graag tegemoet.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk