Kamerbrief inzake de UNIFIL-missie
23-04-2007 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg UNFIL met de vaste
commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Defensie op 29 maart 2007
informeer ik u hiermee over de volgende onderwerpen;
1. De samenwerking tussen de Libanese regering en UNIFIL inzake de
ontwapening van
Hezbollah.
Er is sprake van een goede samenwerking tussen UNIFIL en het Libanese
leger (LAF). Op reguliere basis vindt coördinatie van activiteiten
tussen UNIFIL en LAF plaats. Dit wordt bevorderd door de aanwezigheid
van Libanese liaison-officieren op het UNIFIL- hoofdkwartier in Zuid
Libanon (Naqoura). Deze vertrouwenwekkende maatregel heeft een
positieve uitwerking op het stabiliseren van de situatie in
Zuid-Libanon. Het Libanese leger geeft gehoor aan verzoeken om
interventie van UNIFIL ten aanzien van wapenopslagplaatsen. VN
Veiligheidsraadresolutie 1701 voorziet niet in ontwapening van
Hezbollah door UNIFIL. Dit dient plaats te vinden in het kader van een
Libanees politiek proces.
2. De opstelling van Europese collega's van troepenleverende landen
ten aanzien van het
mandaat van UNIFIL.
Tijdens het informele overleg van ministers van Buitenlandse Zaken van
de EU (Gymnich) op 30-31 maart jl. in Bremen, heb ik met een aantal
betrokken ambtgenoten, onder wie ook mijn Belgische collega De Gucht,
gesproken over het mandaat van UNIFIL. Zoals toegezegd aan de Kamer
heb ik mijn collega's daarbij gevraagd naar hun inschatting ten
aanzien van de wenselijkheid van een hernieuwde discussie in
VN-verband over de verruiming van het mandaat of de Rules of
Engagement (RoE) van de landcomponent van UNIFIL. Uit deze gesprekken
is mij gebleken dat onder de grootste troepenleverende landen van de
EU op dit moment geen behoefte bestaat aan een verruiming van het
mandaat of de RoE's van UNIFIL. Een discussie daarover in het kader
van de VN-Veiligheidsraad is dan ook niet op korte termijn
verwachtbaar.
3. Het gebruik van clustermunitie tijdens het conflict tussen Israël
en Libanon in 2006
Tijdens het conflict tussen Israël en Hezbollah in de zomer van 2006
is door de Israëlische strijdkrachten clustermunitie ingezet in
aanzienlijke hoeveelheden. Volgens de laatste beschikbare gegevens van
de VN (UNMAS, daterend van 14 maart 2007), zijn in totaal 864 locaties
geïdentificeerd waar clusterbommen of -granaten zijn neergekomen. Naar
schatting zijn daarbij 1 miljoen submunities niet ontploft; deze
liggen verspreid over een totaal oppervlakte van naar schatting 34
km2. Deze onontplofte munitie ligt vaak in bewoonde gebieden en levert
gevaar op bij aanraking. Hierdoor zijn na het staakt-het-vuren
inmiddels 30 doden en 191 gewonden gevallen.
Op dit moment is ongeveer 45 miljoen USD toegezegd voor het
UNMAS-programma in Zuid-Libanon, dat ondermeer verantwoordelijk is
voor ontmijning en voor het opruimen van de genoemde zogenoemde
cluster-duds. Daarvan komt 2,4 miljoen USD uit het UNIFIL budget, 19,9
miljoen USD uit het Operation Emirates Solidarity Project van de
Verenigde Arabische Emiraten, en ca. 21,5 miljoen USD uit bijdragen
aan het Voluntary Trust Fund for Assistance in Mine Action, waarvan
EUR 4.150.000 toegezegd door Nederland. Naar verwachting van UNMAS
zullen de onontplofte cluster-submunities rond december 2007 zijn
geruimd. Op dit moment is zo'n 10 procent verwijderd.
De Israëlische inzet van clustermunitie heeft grotendeels
plaatsgevonden in de laatste drie dagen van het conflict, toen reeds
tot een staakt-het-vuren was besloten. Omdat de bestookte doelen
veelal in bewoonde gebieden lagen, en omdat een deel van de munitie
ondermeer vanwege ouderdom- tot zeer hoge percentages onontplofte
submunities leidde, heeft deze inzet disproportionele humanitaire
gevolgen gehad en is zij in hoge mate controversieel. Dit bleek reeds
uit de bevindingen van een groep van vier Speciale Rapporteurs,
vastgelegd in het rapport "Mission to Lebanon and Israel" (A/HRC/2/7),
die zonder formele oproep van de Raad tussen 7 en 14 september 2006
Libanon en Noord- Israël bezocht. Ove r de inhoud van dit evenwichtige
rapport verwijs ik naar de brief van mijn ambtsvoorganger aan de
Voorzitter van de Tweede Kamer van 18 oktober 2006 (Kamerstuknummer 30
800 V; Nr. 41). Voorts nam op
11 augustus 2006 de VN Mensenrechtenraad resolutie S-2/1 aan over "De
ernstige mensenrechtensituatie in Libanon veroorzaakt door Israëlische
militaire operaties".
Deze resolutie leidde tot een rapport van de onderzoekscommissie
inzake Libanon uitgebracht aan de Mensenrechtenraad op 23 november
2006. De commissie stelde onder meer dat geen van de door het
Israëlische leger gebruikte wapens illegaal zijn onder het
internationaal humanitaire recht, maar dat het gebruik van de
clusterwapens in het conflict vragen oproept over proportionaliteit en
het onderscheidend vermogen om redenen die hierboven zijn genoemd
(A/HCR/3/2). Zoals vermeld door mijn ambtsvoorganger in antwoord op de
Kamervragen van het lid Van Velzen van 1 februari 2007, zijn de exacte
omstandigheden rond de inzet van clustermunitie in Libanon nog in
onderzoek (Kamerstuk vergaderjaar 2006-2007; nr. 889; d.d. 13 maart
2007).
Tijdens de vierde zitting van de VN Mensenrechtenraad heeft de Hoge
Commissaris voor de Mensenrechten een tussentijds rapport
gepresenteerd ( A/HRC/4/115). Hieruit bleek dat er nog geen
initiatieven zijn genomen op basis van het onderzoeksrapport, anders
dan consultaties met de Libanese autoriteiten. Naar verwachting zal de
Hoge Commissaris voor de Mensenrechten tijdens de vijfde zitting van
de Mensenrechtenraad (11-18 juni 2007) uitgebreider kunnen
rapporteren, inclusief over activiteiten die door andere VN-actoren op
dit gebied zijn geïnitieerd.
Het lijdt tenslotte geen twijfel dat de recente maatschappelijke druk
om iets tegen clusterwapens te doen, alsmede de daaruit voortvloeiende
hernieuwde diplomatieke aandacht die hebben geleid tot de Verklaring
van Oslo over clustermunitie van 23 februari 2007, een sterke impuls
hebben gekregen door de gebeurtenissen in Zuid Libanon (ref. brief van
de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie van 15 maart jl.,
Kamerstuk 21 501-02, nr. 735).
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken