Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
logoocw
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk
20 april 2007 BVE/2007/I&I/10936
Onderwerp Bijlage(n)
onderwijstijd
In de brief d.d. 22 maart 2007 (kenmerk: 07-OCW-B-14) betreffende het voorjaarsonderzoek over
onderwijstijd wordt mij gevraagd om het tijdstip van het informeren van de leden van uw Kamer over
de uitkomsten van het onderzoek en mijn reactie hierop te vervroegen naar mei. In reactie op dit
verzoek wil ik u het volgende melden.
Helaas is het niet mogelijk om tegemoet te komen aan deze wens. In mijn reactie d.d. 13 april 2007
(kenmerk: OCW/BVE/2007/12423) op de vragen over onderwijstijd die mij voorgelegd zijn in het
schriftelijke overleg over onderwijstijd en het nieuwe leren, heb ik u hierover al geïnformeerd. Voor de
volledigheid licht ik hieronder nogmaals toe waarom het niet mogelijk is om het tijdstip te vervroegen.
Het doel van het onderzoek is om een representatief beeld te krijgen van de naleving van urennormen
in beide onderwijssectoren in studiejaar 2006-2007. Dat betekent dat de inspectie en de AD niet het
aantal geprogrammeerde contacturen, maar de feitelijke realisatie onderzoeken. In gevallen waarbij
de realisatie van het minimale aantal contacturen dicht in de buurt komt van de norm, kunnen zij pas
aan het einde van het studiejaar daadwerkelijk vaststellen of voldaan is aan de norm. Vervolgens
krijgen onderwijsinstellingen de gelegenheid om binnen 10 dagen te reageren op het conceptrapport.
Dit is in het belang van zorgvuldigheid en geldt als standaardprocedure bij elk onderzoek van de
inspectie en AD. Pas na hoor en wederhoor kan het definitieve oordeel worden vastgesteld. Dit
betekent dat de individuele oordelen in de loop van juli gereed zullen zijn. Om die reden kan de
afronding van het onderzoek niet worden vervroegd.
De inspectie en voor wat betreft de mbo-sector ook de Auditdienst (AD) van OCW zullen het onderzoek
naar de naleving van de urennormen in de vo- en mbo-sector in de periode vanaf begin mei tot eind juni
uitvoeren. Pas in de loop van juli kunnen zij hun definitieve oordelen over de onderzochte scholen en
opleidingen vaststellen. Vervolgens stellen zij op basis van de individuele oordelen een totaaloverzicht
op van de naleving in beide onderwijssectoren. In deze overkoepelende analyse zullen zij overigens ook
de resultaten van de eerdere onderzoeken betrekken. Het eindrapport ontvang ik in de maand
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/2
september. Na bestudering ontvangt u het rapport en onze reactie zo snel mogelijk, maar in elk geval
uiterlijk in oktober.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart