stand brengen van embryo's
Handhaving verbod op speciaal tot stand brengen van embryo's
Kamerstuk, 20 april 2007
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
PG/E-2764295
20 april 2007
In het coalitieakkoord (Kamerstuk 2006-2007, 30 891, nr. 4) is
afgesproken de komende kabinetsperiode het verbod op het speciaal tot
stand brengen van embryo's voor andere doeleinden dan zwangerschap te
handhaven. In deze brief geef ik, mede namens de Minister van
Justitie, aan op welke wijze ik deze afspraak na zal komen.
De Embryowet kent in artikel 24, onderdeel a, een verbod op het
speciaal tot stand brengen van embryo's voor andere doeleinden dan
zwangerschap. Op grond van deze bepaling mogen er geen embryo's tot
stand gebracht worden met het doel er onderzoek mee te doen. Artikel
33, tweede lid, bepaalt dat dit verbod vervalt op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip. De voordracht voor dit koninklijk besluit
dient gedaan te worden binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de
wet.
Met een kleine wijziging van de Embryowet wil ik bewerkstelligen dat
de wet niet langer dwingt om op korte termijn een voordracht voor een
koninklijk besluit te doen. Dit betekent dat er ruimte ontstaat om een
beslissing over het al dan niet laten vervallen van het verbod af te
laten hangen van wetenschappelijke en maatschappelijke inzichten. De
mogelijkheid om het verbod bij koninklijk besluit te laten vervallen
blijft gehandhaafd. Een wetsvoorstel van deze strekking kunt u op
korte termijn tegemoet zien.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
mw. dr. J. Bussemaker
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport