ChristenUnie
Bijdrage debat over het cultuurbeleid
Bijdrage debat over het cultuurbeleid
donderdag 19 april 2007 11:26
De heer Anker (ChristenUnie):
Voorzitter. Mensen hebben de gave ontvangen om creatief te zijn.
Kunstenaars verrijken het leven door een nieuwe benadering van wat er
om ons heen gebeurt. Zij kunnen de ogen openen, zowel voor het goede
en het mooie als voor het bedreigende en het lijden. Nederland heeft
in die zin een rijk en divers cultuurleven. Mede daarom moet het
cultuurbeleid volgens de fractie van de ChristenUnie erop zijn gericht
dat kunst en kunstenaars midden in de samenleving worden gezet. Kunst
mag niet geïsoleerd staan; er moet draagvlak voor bestaan. Het kan ook
stimulerend werken op de publieke betrokkenheid bij kunst, bij
voorbeeld door middel van private investeringen. Het nieuwe kabinet
hecht eveneens aan de samenbindende rol die cultuur speelt. De
passages daarover in het coalitieakkoord zijn stimulerend. Het is
essentieel bij het creëren van trots en gemeenschapsgevoel in onze
samenleving, citeer ik daaruit. Dat is inderdaad zo, maar willen wij
die ambitie waarmaken, dan moeten wij het instrumentarium tot onze
beschikking hebben om het kunst- en cultuurbeleid bij te kunnen
sturen. Lukt dat dankzij het doorvoeren van de wijzigingen die met dit
wetsvoorstel worden beoogd?
De bedoeling van de cultuurnotasystematiek was dat subsidie werd
verstrekt op basis van een integrale visie. Het leggen van een verband
tussen beleidsmatige keuzes en uitvoering door middel van het concreet
verstrekken van subsidie was op zichzelf een positief element van de
cultuurnota. Helaas werd dit in de praktijk een proces van marginale
wijzigingen op gedetailleerd niveau. Subsidie werd daar wel, daar niet
aan verstrekt. Het verliep soms willekeurig en was zelfs gênant. Met
dit voorstel wordt een einde gemaakt aan de vierjaarlijkse ronden van
subsidietoekenningen aan alle instellingen met de bijbehorende stroom
aan gesprekken en brieven van belanghebbenden. In algemene zin is de
fractie van de ChristenUnie positief gestemd over het uitgangspunt om
aan deze carrousel een einde te maken. Zij wil net als de Raad voor
Cultuur wel voorkomen dat het kind met het badwater wordt weggegooid.
Het parlement moet op de hoofdlijnen en de uitgangspunten van het
beleid invloed houden. Daaraan moet de uitvoering, dat wil zeggen: de
subsidieverstrekking concreet kunnen worden getoetst. Het voorgestelde
wettelijke kader houdt in dat de verplichting vervalt tot het eens in
de vier jaar opstellen van een cultuurnota. In plaats daarvan worden
naar behoefte beleidsnota's over de hoofdlijnen van het beleid
uitgebracht. Het is de bedoeling dat daarover debatten met het
parlement plaatsvinden. Op zichzelf zijn daar goede redenen voor, ook
omdat subsidieaanvragen soms naar het beleid toe werden geschreven. De
fractie van de ChristenUnie vindt dat moet worden voorkomen dat
subsidierondes autonome bevoegdheden van de fondsen worden. Juist als
wij willen dat kunst verbindend werkt op de samenleving moeten wij
ervoor zorgen dat de professionals samenspraak houden met het
maatschappelijk debat. Daarom kan dit niet zonder dat het daaraan ten
grondslag liggende beleid niet eens in de zo veel tijd wordt getoetst
en eventueel herijkt. De fractie van de ChristenUnie vindt ook dat er
regelmaat moet zitten in de beleidsnota's, zodat de Tweede Kamer, zo
nodig, kan sturen.
Wat is volgens deze minister de meest wenselijke periode om dit beleid
te herformuleren, allicht nadat een aantal amendementen is ingediend?
Er wordt wel eens gesproken over vier jaar. Wat vindt de minister een
ideale termijn? Wat kunnen de vierjaarlijkse evaluatie en visitatie
van de fondsen, de aangewezen instellingen voor langdurige subsidie en
de vierjaarlijkse subsidiëring van instellingen door de minister
betekenen? Naast het vervallen van de cultuurnota en de bestaande
vierjaarlijkse subsidieronde voor instellingen, komen er twee vormen
van subsidieverstrekking bij. De eerste vorm is de langjarige subsidie
voor instellingen en de tweede mogelijkheid is de subsidieverstrekking
via fondsen. Die krijgen dan een langjarige subsidie en fungeren als
subsidieverstrekker voor de betrokken sector. Voor een aantal
instellingen is de langjarige subsidieverstrekking een duidelijke
verbetering. Voor een groot aantal instellingen zal de vierjaarlijkse
ronde blijven gelden. Wat is daartussen precies de verhouding? Ik maak
uit de commentaren op het wetsvoorstel op dat slechts 10% van het
budget en 40% van de instellingen uit de cultuurnota worden gehaald.
Dat vindt mijn fractie niet zo veel, gezien het feit dat er een
daadwerkelijke stelselwijziging wordt beoogd. Wil de minister daar
meer duidelijkheid over verschaffen?
Het toezicht op de fondsen is nog onduidelijk. Er is sprake van
visitatiecommissies. Hoe wordt met de rapportages van die commissies
omgegaan? Wat is precies de verantwoordelijkheid van de minister en
het parlement als de fondsen te veel een zelfstandige, eigen koers
gaan varen? Wat betekent in dit verband dat de regering in het kader
van de verplichting op grond van artikel 42 van de Kaderwet zbo's
terug zou komen op de wenselijke toezichtrelatie? Moet die relatie
niet op voorhand duidelijk zijn? En hoe wordt alles precies met de
provincies en gemeenten afgestemd?
Wij willen niet alleen de Randstad bedienen, maar ook de provincies
Friesland, Groningen en Zeeland. Het antwoord op vragen van onder meer
mijn fractie vond ik weinig zeggend. Daarnaast wil mijn fractie weten
op welke manier de burger wordt betrokken bij de subsidieverstrekking.
Hoe wordt het draagvlak voor cultuur in de lokale samenleving
vergroot? Wat wordt de inzet van de regering in het overleg met andere
overheden?
De herziening van de Raad voor cultuur heeft onze instemming. Een
striktere scheiding tussen advisering op hoofdlijnen en die op
instellingsniveau is prima. Wat ons betreft worden de adviezen van de
Raad voor cultuur in het algemeen altijd zorgvuldig afgewogen tegen de
politieke keuzes.
De concrete uitwerking van de nieuwe structuur volgt nog. De
beleidsuitgangspunten die de basis vormen voor de culturele
infrastructuur worden tijdig voorgelegd aan de Kamer. Vervolgens wordt
een en ander technisch uitgewerkt in een ministeriële regeling. Wij
wachten dat af. Voor mijn fractie is van belang dat de verandering van
de systematiek niet leidt tot een verlies aan binding van de kunst met
de maatschappij.
De heer Van der Ham (D66):
Ik heb de heer Leerdam zojuist gevraagd naar zijn opvatting over het
profijtbeginsel en of hij de bezwaren die vanuit de kunstkringen
klinken serieus neemt. Hij antwoordde daar bevestigend op, in die zin
dat hij vond dat nog eens heel serieus moet worden gekeken naar dat
onderdeel van het regeerakkoord, althans dat begreep ik uit zijn
woorden. Hoe staat de ChristenUnie daarin?
De heer Anker (ChristenUnie):
Wij moeten afwachten hoe de kwestie wordt uitgewerkt. Dat debat voeren
wij later nog. De heer Van Leeuwen vroeg of een en ander ook zou
gelden voor zaken in de wijken. Wanneer je iets wilt stimuleren door
middel van cultuur, lijkt het mij stug dat je daar geen prijskaartje
aan mag hangen. Het profijtbeginsel zal dus niet voor de hele sector
in den brede gaan gelden, want daarvoor heeft cultuur te veel
betekenis.
De heer Van der Ham (D66):
De instellingen wachten allemaal op hoe dit gaat uitpakken. Vindt de
heer Anker ook niet dat er nu heel snel, bijvoorbeeld begin juni, een
verhaal moet liggen over dat beginsel? Dan kunnen wij bezien hoe dat
uitwerkt en welke maatregelen er moeten worden genomen om de pijnlijke
kanten ervan te voorkomen.
De heer Anker (ChristenUnie):
Ik heb onlangs op het ministerie een rondleiding gehad van de
minister. Hij zei toen dat hij stond te trappelen om aan de gang te
gaan. Hij ervoer die 100 dagen zelf als enigszins lang. Ik weet niet
wat er precies mogelijk is, maar ik hoop dat er voor de zomer iets
ligt waarover wij kunnen spreken met elkaar.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik deel de Kamer mee dat de heer Anker niet aanwezig zal bij de tweede
termijn over dit onderwerp.