Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kantoor Utrecht
Park Voorn 4
Postbus 2730
3500 GS Utrecht
Aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap T (030) 669 06 00
Mevrouw Van Bijsterveldt-Vliegenthart F (030) 662 20 91
Postbus 16375 E info@owinsp.nl
2500 BJ DEN HAAG www.onderwijsinspectie.nl
Datum 13 maart 2007
Uw brief van
Onderwerp verschillen schoolexamens en centrale examens
Ons kenmerk 06H2502421
Doorkiesnummer
E-mail
Geachte mevrouw Van Bijsterveldt,
In mei 2006 heeft het Onderwijsblad het resultaat gepubliceerd van een onderzoek naar de
discrepanties tussen de cijfers voor het schoolonderzoek en het centraal examen in het
voortgezet onderwijs tussen 1998 en 2005. Het onderzoek is uitgevoerd door professor dr. J.
Dronkers, hoogleraar aan het Europees Universitair Instituut te Florence, en mevrouw M. de
Lange, studente sociologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Naar aanleiding hiervan zijn door het lid van de Tweede Kamer, de heer J. de Vries, op 13 juni
2006 vragen aan u gesteld tijdens het mondelinge vragenuur (Handelingen Tweede Kamer,
TK89, pag. 89-5417 tot en met 89-5421). In uw beantwoording heeft u een aantal vragen
doorgeleid naar de Inspectie van het Onderwijs met het verzoek haar zienswijze op de
gesignaleerde problematiek te geven.
Door een misverstand onzerzijds is de brief waarin de inspectie u antwoord geeft op deze
vragen, ten onrechte niet aan u verzonden in het najaar van 2006. Ik bied u daarvoor mijn
verontschuldigingen aan.
Hierbij zend ik u alsnog de antwoorden van de inspectie. Voor een goed begrip geef ik hieronder
de aan de inspectie voorgelegde vragen weer.
1. U vraagt de inspectie indringend met scholen te spreken waarbij het verschil tussen de
cijfers voor het schoolexamen en het centraal examen groter is dan één punt en daaruit
consequenties te trekken bij de beoordeling van deze scholen.
2. U vraagt de inspectie naar een verklaring die haars inziens zou kunnen worden gegeven
voor de in het onderzoek geconstateerde verschillen. Daarbij heeft u gevraagd in het
bijzonder na te gaan of de verschillen kunnen worden verklaard door gemakkelijker vragen
in het schoolexamen, het te veel rekening houden met taalachterstanden of een verschil in
beoordeling tussen verschillende leerlingen.
3. Indien de voorgaande vraag bevestigend wordt beantwoord is uw vervolgvraag ervoor te
zorgen dat dit in de toekomst niet meer kan gebeuren.
U treft hierbij een onderzoeksrapport aan van de inspectie waarin de discrepanties tussen de
cijfers op het schoolexamen en het centraal examen nader worden geanalyseerd.
De inspectie heeft ook het oordeel willen betrekken van andere externe deskundigen. Met het
oog daarop is op initiatief van de inspectie op 25 september 2006 een breed overleg onder
leiding van professor dr. G.W. Meijnen (Universiteit van Amsterdam) gehouden met
vertegenwoordigers van diverse organisaties die zich met uiteenlopende verantwoordelijkheden
bezighouden met de examenproblematiek. Bij dit overleg was professor Dronkers aanwezig.
Aan het overleg is ook deelgenomen door enkele medewerkers van uw departement.
Hieruit kwam het volgende naar voren. Gevraagd naar de verschillen tussen schoolexamen en
centraal examen noemen scholen de invloed van het cijfer voor de praktische opdrachten en
practica als een van de mogelijke oorzaken. Leerlingen blijken namelijk deze opdrachten in het
algemeen met een goed cijfer af te sluiten. Een andere factor is de grotere spreiding van de
toetsen voor het schoolexamen en de meer directe aansluiting van het gegeven onderwijs en
de daarop volgende toets. Tegelijkertijd blijkt uit het overleg met scholen ook dat op het niveau
van vaksecties ongeveer de helft van de scholen van mening is dat de toetsen voor het
schoolexamen soms te gemakkelijk zijn (zie hiervoor ook het Onderwijsverslag 2004-2005,
pagina 313 e.v.). Scholen blijken ernaar te streven de SE-cijfers en de CE-cijfers meer met
elkaar in overeenstemming te brengen, al is enig verschil onvermijdelijk door de verschillen in
examenstof. Noch uit de contacten met scholen, noch uit het oordeel van de deskundigen
waarmee op 25 september 2006 overleg is gevoerd blijkt dat er in algemene zin sprake zou zijn
van het toekennen van een te groot gewicht aan taalachterstanden bij de beoordeling van de
examenresultaten of van een stelselmatig uiteenlopende benadering van de prestaties van
verschillende categorieën leerlingen. Evenmin bleek het mogelijk voor de geconstateerde
verschillen eenduidig een andere oorzaak aan te geven. Daarvoor is de spreiding van de
verschillen over vakken en scholen te groot. Tijdens de werkconferentie op 25 september jl.
stelden diverse deskundigen op het gebied van examinering dat het aannemelijk is te
veronderstellen dat de potentiële risico's bij particuliere scholen en scholen met een
overwegend allochtone leerlingenpopulatie het grootst zijn.
Ten aanzien van de consequenties voor het toezicht valt het volgende op te merken. In het
reguliere toezicht op scholen is het verschil tussen de scores voor het schoolexamen en het
centraal examen een vast aandachtspunt. In het geval dat dit verschil een punt of meer
bedraagt, is dit uitdrukkelijk onderwerp van gesprek waarbij wordt getracht de oorzaak van dit
grote verschil te achterhalen. Uit het overleg dat de inspectie in dit verband met schoolleiding
en schoolbesturen voert, blijkt dat die verschillen ook binnen scholen zelf aanleiding geven tot
overleg, in het bijzonder wanneer de schoolleiding van oordeel is dat de verschillen te groot
zijn. In die gevallen is er een gesprek tussen de directie van een school en de desbetreffende
vaksectie.
De inspectie is van mening dat het verschil tussen schoolexamen en centraal examen een van
de bepalende aspecten is voor de risicoanalyse die in de nieuwe geïntegreerde opzet van het
toezicht centraal staat. De inspectie blijft dan ook de ontwikkelingen op dit terrein nauwlettend
volgen en zal scholen indringend blijven aanspreken op te grote verschillen.
Tijdens het overleg met de deskundigen op 25 september 2006 is uitvoerig stilgestaan bij de
maatregelen die getroffen zouden kunnen worden, wanneer te grote verschillen tussen
schoolexamen en centraal examen worden geconstateerd. Daarbij waren de deskundigen het
overigens uiteindelijk eens over het feit dat het knelpunt van de te grote verschillen zich beperkt
tot een relatief klein aantal scholen en dat die verschillen minder groot zijn dan uit het
onderzoek van Dronkers en De Lange naar voren is gekomen. Dat laat onverlet dat voor
situaties waarin de verschillen aanzienlijk zijn maatregelen wenselijk worden geacht. Tijdens de
werkconferentie is een aantal mogelijkheden aan de orde gekomen. Voor het effectueren
daarvan zijn nadere afspraken nodig met het onderwijsveld en in sommige gevallen is mogelijk
een aanpassing van wet- en regelgeving vereist. In eerste instantie gaat het hierbij om
maatregelen die de kwaliteit van het schoolexamen blijvend moeten borgen. Tegen de
achtergrond van het introduceren van governance in het onderwijs was er een brede
consensus over het versterken van de horizontale verantwoording en de daarmee
samenhangende noodzaak tot het verbeteren van de positie van ouders en leerlingen. Zij
zouden beter in stelling moeten worden gebracht en als onderdeel daarvan zouden leerlingen
actief naar hun ervaringen met het schoolexamen moeten worden bevraagd. In deze context
kunnen ook protocollen en het beschikbaar stellen van goede voorbeelden een belangrijke rol
spelen. Mogelijk zou hiertoe het initiatief kunnen worden genomen door de recent opgerichte
VO-raad. Goede voorbeelden van eerdere initiatieven zijn naar de mening van de inspectie de
ontwikkelde kwaliteitsscan `schoolexamen' en de kwaliteitsmonitor `schoolexamens'. Collegiale
toetsing en het houden van peer reviews kunnen evenzeer bijdragen aan het borgen van de
kwaliteit van de schoolexamens. In het laatste geval zou er sprake moeten zijn van een
intensieve wisselwerking tussen de VO-raad en de Inspectie van het Onderwijs.
Onomstreden is dat scholen "in control" dienen te zijn en dat vrijblijvendheid niet aan de orde is.
Waar nodig dienen waarschuwingen te volgen en mochten ook daarna de geconstateerde
onvolkomenheden niet verdwijnen, dan zullen verdergaande maatregelen met toepassing van
een evenwichtige escalatieladder die zijn schaduw vooruit werpt onontkoombaar zijn. Als
onderdeel daarvan kan worden gedacht aan het publiekelijk bekend maken van de scholen die
op dit punt in gebreke blijven: naming and shaming.
Sprekend over die verdergaande maatregelen is tijdens het overleg op 25 september jl., ter
sprake geweest dat gedacht zou kunnen worden aan de eis dat leerlingen afzonderlijk moeten
slagen voor het schoolexamen en het centraal examen. Nog afgezien van de praktische
uitvoerbaarheid daarvan, zal deze maatregel naar verwachting het aantal gezakte leerlingen
doen toenemen, wanneer geen aanvullende maatregelen worden getroffen. Bovendien wezen
enige aanwezigen erop, dat de betrouwbaarheid van het examenoordeel over een bepaald
onderdeel relatief groot is door de combinatie van verschillende toetsen (zowel de toets in het
centraal examen, als diverse toetsen in het schoolexamen).
Een andere mogelijkheid betreft het ontnemen van de bevoegdheid tot het afnemen van
schoolexamens of onderdelen daarvan bij scholen waarvan ook na herhaalde waarschuwingen
de verschillen tussen het schoolexamen en het centraal examen te groot blijven. Ook voor deze
maatregel geldt dat de mogelijke effecten daarvan zorgvuldig in beschouwing moeten worden
genomen.
De inspectie wil graag in de komende tijd met medewerkers van uw departement en eventueel
met de VO-raad verkennen welke scenario's mogelijk zijn om de kwaliteit van de examens
verder te borgen
Ik hoop u met deze informatie voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
de Inspecteur-generaal van het Onderwijs,
De heer J.H.J. Teuwen
Bijlage: 1