kloosterverzorgingshuizen en de Wmo
Reactie op brief VOR over kloosterverzorgingshuizen en de Wmo
Kamerstuk, 16 april 2007
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DMO-CB-U-2748916
16 april 2007
De Vereniging Ouderenzorg Religieuzen (VOR) vraagt in een brief aan de
Vaste Kamercommissie voor VWS aandacht voor de gevolgen van de
aanbestedingen van hulp bij het huishouden. Uit de resultaten van deze
aanbestedingen blijkt dat nogal wat kloosterverzorgingshuizen, die
voorheen AWBZ-zorg leverden bij nabijgelegen kloosters, buiten de
gunning zijn gebleven. U vraagt mij een reactie te geven op de
situatie zoals deze door de VOR in hun brief van 21 december 2006
wordt geschetst.
Het uitgangspunt van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is
dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor invulling van het beleid en
daarmee ook voor de inkoop van de hulp bij het huishouden. In de Wmo
is nadrukkelijk opgenomen dat gemeenten rekening moeten houden met de
wensen van specifieke, kleine groepen bij de hulp bij het huishouden,
ook bijvoorbeeld als het gaat om identiteitsgebonden wensen. Het
implementatiebureau van VWS en VNG heeft gemeenten daar ook met nadruk
op gewezen.
Kloosterverzorgingshuizen zijn niet altijd in een positie om zelf
rechtstreeks met de gemeenten contracten af te sluiten, maar het moet
wel degelijk mogelijk zijn dat zij de facto de hulp in het huishouden
kunnen blijven leveren. Ook elders heeft dat, als het gaat om kleine
specifieke doelgroepen, tot bevredigende oplossingen geleid,
bijvoorbeeld door onderaannemerschap of het gebruik van
persoonsgebonden budgetten. De door de VOR genoemde bezwaren bij deze
oplossingen zullen niet in elke gemeente in gelijke mate opgaan. Het
is en blijft belangrijk voor de kloosterverzorgingshuizen om in
gesprek te blijven met de gemeente, zodat gezamenlijk gezocht kan
worden naar een voor beide partijen werkbare oplossing.
Ik heb een onderzoek laten uitvoeren naar de wijze waarop gemeenten
zijn omgegaan met de aanbestedingen. Ik heb de Tweede Kamer hierover
geïnformeerd op 11 april jl. in de voortgangsrapportage over de
invoering van de Wmo. Daarin wordt ook duidelijker hoe gemeenten met
de bijzondere doelgroepen binnen hun gemeenten zijn omgegaan. Wellicht
levert dit ook voor de VOR nuttige informatie op. Ik zal er voor
zorgen dat de resultaten van het onderzoek onder de aandacht van de
VOR en betrokken gemeenten gebracht worden.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
mw. dr. J. Bussemaker
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport