Ministerie van Buitenlandse Zaken
Kamerbrief inzake recente ontwikkelingen in het Midden-Oosten en Iran
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken verzocht 19 maart jl. (referte
07-BuZa-B-015) per brief te worden geïnformeerd over het Israëlisch-Palestijnse
conflict en hierbij ook in te gaan op de regionale context (Libanon, Syrië).
Tijdens het Algemeen Overleg van 28 maart jl. over de informele bijeenkomst van
ministers van Buitenlandse Zaken van de EU op 30 en 31 maart jl. verzocht de
commissie tevens om in de gevraagde brief te worden geïnformeerd over de
situatie in Iran en over de in de EU gevoerde discussie over de relaties met dit
land. Hierbij bied ik u, mede namens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
en met het oog op het Algemeen Overleg van 17 april as., de gevraagde informatie
aan.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
1. Inleiding
De afgelopen weken hebben zich in het Midden-Oosten een aantal ontwikkelingen
voorgedaan die een voorzichtig optimisme rechtvaardigen over een nieuw momentum
in de regio. Deze betreffen vooral het aantreden van de Palestijnse regering van
nationale eenheid, de herbevestiging van het Arabische vredesinitiatief door de
Arabische Liga, de gematigd positieve reactie op dit initiatief door Israël, en
de hernieuwde bemoeienis van de VS met het Israëlisch-Palestijnse spoor. De
situatie in Libanon blijft echter onverminderd zorgelijk en Syrië lijkt nog
altijd niet volledig bereid de constructieve regionale rol te spelen die vereist
is voor duurzame vrede in de regio. Dit geldt in nog sterkere mate voor Iran.
In het eerste deel van deze brief worden de politieke ontwikkelingen in
Israël, de Palestijnse Gebieden, Libanon en Syrië geschetst en wordt kort
ingegaan op de Iraanse invloed in de regio. Dit deel wordt afgesloten met een
appreciatie van de beschreven ontwikkelingen. In het tweede deel van de brief
wordt nader ingegaan op de ontwikkelingen in Iran en op de in de EU gevoerde
discussie over de relaties met dit land.
2. Midden-Oosten vredesproces
Israël
De Israëlische premier won de verkiezingen van 2006 met een programma dat was
gericht op verdere eenzijdige terugtrekking uit de bezette Palestijnse gebieden.
De unilaterale terugtrekking uit de Gazastrook in 2005 bleek echter niet de
verwachte veiligheid voor Israël te brengen. Desondanks blijven zowel premier
Olmert als minister van Buitenlandse Zaken Livni gelukkig van oordeel dat de
totstandkoming van een Palestijnse staat in het belang van Israël is.
Na de vorming van de Palestijnse regering van nationale eenheid besloot het
Israëlische kabinet alle contacten met deze regering en haar ministers te
mijden, omdat het Palestijnse regeringsprogramma de drie Kwartetvoorwaarden
(erkenning Israël, afzweren geweld en aanvaarden eerdere overeenkomsten en
verplichtingen) niet uitdrukkelijk onderschrijft. De Israëlische regering zal
wel contacten met de Palestijnse president Abbas blijven onderhouden. Israël
stemde op verzoek van de Verenigde Staten in met tweewekelijkse ontmoetingen met
president Abbas, maar zal deze vooralsnog beperken tot discussies over
humanitaire aangelegenheden en veiligheidskwesties.
In de aanloop naar de top van de Arabische Liga (28-29 maart jl.) deed Israël
pogingen de landen van de Liga er toe te bewegen de passage over vluchtelingen
in het Arabische vredesinitiatief van 2002 aan te passen. Hoewel aanpassing
uitbleef, wees Israël het initiatief, anders dan in 2002, niet zonder meer van
de hand. Na de top stelde premier Olmert een regionale conferentie voor met
deelname van de gematigde Arabische landen om een herstart van het vredesproces
mogelijk te maken. Hij zei bereid te zijn tot 'verrassende stappen' indien deze
landen, en met name Saoedi-Arabië, aan een dergelijke conferentie zouden
deelnemen.
De huidige Israëlische regering beschikt over een stabiele meerderheid in de
Knesset. Niettemin staat de regering politiek zwak, doordat zij slechts op
beperkte steun van de bevolking kan rekenen. Dit hangt ten eerste samen met
schandalen waarbij vooraanstaande politici en ministers betrokken zijn. In de
tweede plaats bestaat er publieke onvrede over het verloop van de recente oorlog
in Libanon. Dientengevolge is de waardering onder de Israëlische bevolking voor
vooral het functioneren van premier Ehud Olmert en minister van Defensie Amir
Peretz op dit moment laag. Ook binnen hun eigen partijen zijn de posities van
Olmert (Kadima) en met name Peretz (Labour) niet onomstreden. Zowel de Labour
als Kadima staan in de peilingen op zwaar verlies, terwijl de Likoed-partij
onder leiding van oud-premier Benjamin Netanyahu op winst staat.
Naar aanleiding van de 'zomeroorlog' in Libanon is de 'Winograd commissie'
ingesteld die het optreden van de Israëlische regering en het Israëlische leger
in deze oorlog onderzoekt. Het rapport van de commissie wordt medio mei
verwacht. Wat ook de uitkomst van het rapport zal zijn, de verwachting is dat de
regering Olmert de publicatie van het rapport en de huidige schandalen zal
overleven. De coalitiepartijen bevinden zich in electorale moeilijkheden en
hebben geen belang bij nieuwe verkiezingen. Gevolg is wel dat premier Olmert in
ieder geval tot eind mei waarschijnlijk te weinig politieke bewegingsruimte
heeft om betekenisvolle nieuwe stappen in het vredesproces te zetten.
Palestijnse Gebieden
Palestijnse regering van nationale eenheid (NUG)
Met het Mekka-akkoord van 8 februari jl. kwam een einde aan maanden van
buitengewoon gewelddadige confrontaties tussen Hamas en Fatah, vooral in de
Gazastrook. Het Kwartet en de EU verwelkomden het akkoord als een positieve
eerste stap, maar stelden zich afwachtend op omdat het geen expliciete
aanvaarding van de Kwartetvoorwaarden omvat.
Daarvan was evenmin sprake in het regeringsprogramma dat op 15 maart jl.
bekend werd. President Abbas was er echter wel in geslaagd Hamas te bewegen tot
een aantal concessies. De door de PLO gesloten akkoorden zouden door de regering
worden gerespecteerd en de regering zou bereid zijn tot voorwaardelijke
consolidatie en uitbreiding van het huidige Palestijnse staakt-het-vuren in
Gaza. Bovendien werd de bevoegdheid van president Abbas erkend om te
onderhandelen met Israël. In de regeringsverklaring van 17 maart jl. sprak
premier Haniyeh voorts nadrukkelijk over de vestiging van een Palestijnse staat
binnen de grenzen van 1967.
Voor het standpunt van de EU ten aanzien van deze regering verwijs ik naar
het verslag van 2 april jl. van de informele bijeenkomst van ministers van
Buitenlandse Zaken van de EU van 30 en 31 maart 2007 (kenmerk DPZ-141/07). Zoals
in het verslag wordt gesteld, werd het voorzitterschap breed gesteund in zijn
constatering dat met contacten met leden van de regering prudent moet worden
omgegaan; de kansen op het stimuleren van de gematigde krachten in de regering
moeten worden aangegrepen, maar contacten moeten in lijn zijn met de drie
Kwartet-voorwaarden die immers leidend blijven en daarmee afhangen van de
uitspraken en daden van de leden van de regering. Nederland heeft hierbij in
herinnering gebracht dat Hamas is opgenomen in de EU-lijst van terroristische
organisaties.
Zowel Fatah als Hamas lijken de eenheidsregering vooralsnog als een tijdelijk
verstandshuwelijk te beschouwen, die beide partijen de tijd geeft zich intern te
versterken met het oog op toekomstige verkiezingen. Fatah heeft moeite Hamas
naast zich te dulden en is van mening dat Hamas de verkiezingen van januari 2006
slechts heeft gewonnen omdat Israël succes van de (Fatah/Abbas-)regering zou
hebben gefrustreerd. Daarbij wordt echter voorbijgegaan aan Fatahs eigen falen.
Hamas heeft grote moeite om de concessies te verantwoorden aan het meest
militante deel van de achterban. De verdeeldheid binnen Hamas heeft geleid tot
enkele gewelddadige acties van dissidente facties die gericht lijken te zijn op
het ondermijnen van de eenheidsregering. Verder is sprake van voortdurende
raketaanvallen op Israël vanuit de Gazastrook door militante Palestijnen.
Economische situatie
Hoewel de internationale gemeenschap, met de EU voorop, in 2006 meer hulp
heeft gegeven aan de Palestijnen dan in voorgaande jaren, blijft de economische
en humanitaire situatie in de Palestijnse Gebieden uitermate zorgwekkend.
Belangrijke oorzaken zijn de beperkingen die worden gesteld aan het Palestijnse
personen- en goederenverkeer en het achterhouden van voor de Palestijnse
Autoriteit geïnde belastinggelden door Israël, alsmede falend economisch beleid,
fraude en corruptie aan Palestijnse zijde. De EU heeft daarom bij herhaling bij
Israël aangedrongen op naleving van het Agreement on Movement and Access
(AMA), dat eind 2005 op initiatief van minister Rice tussen de toenmalige
Israëlische regering en Palestijnse Autoriteit werd gesloten. Ook heeft de EU
bij Israël uitbetaling van de resterende Palestijnse belastinggelden bepleit na
de overdracht door Israël in december 2006 van bijna 100 miljoen dollar aan
president Abbas.
Met het Tijdelijke Internationale Mechanisme (TIM) ondersteunt de EU de
Palestijnse bevolking sinds 2006 zonder tussenkomst van de Palestijnse regering.
De Europese Commissie heeft het voortouw genomen bij het vormgeven van het TIM.
Een deel van de hulp bestaat uit de betaling van uitkeringen aan Palestijnse
ambtenaren. Via het TIM hebben 144.000 Palestijnen financiële steun ontvangen.
Naar schatting 864.000 personen hebben baat gehad bij TIM-uitkeringen. Daarnaast
zijn ziekenhuizen en openbare nutsvoorzieningen gefinancierd. Vanwege de
onverminderde noodzaak voor humanitaire hulp is besloten het mechanisme met drie
maanden te verlengen van mei tot juli as. Nederland heeft een actieve rol
gespeeld bij de totstandkoming van het TIM en heeft in 2006 ¤ 10 miiljoen
bijgedragen. Ook voor 2007 is een bijdrage voorzien; de hoogte ervan wordt in de
loop van het jaar bepaald. De regering blijft zich er in EU-verband voor in
zetten dat er geen hervatting van directe hulp plaatsvindt zolang de huidige
Palestijnse regering niet uitdrukkelijk en zonder reserves de Kwartetvoorwaarden
onderschrijft, conform de motie Van der Staaij c.s. (21 501-02, Nr. 739,
vergaderjaar 2006-2007).
Een van de belangrijkste uitdagingen voor de nieuwe Palestijnse regering zal
zijn om financieel orde op zaken te stellen. Het opnieuw aantreden van voormalig
Wereldbank- en IMF-functionaris Salam Fayyad als Palestijnse minister van
Financiën is in dit opzicht van groot belang. Vorig jaar beliep het
begrotingstekort naar schatting één miljard dollar, ondanks de toegenomen
hulpgelden. Van Palestijnse zijde zullen verregaande economische hervormingen
moeten worden doorgevoerd. Daarnaast dient het grote aantal ambtenaren te worden
verminderd. Tevens is het van groot belang dat een einde wordt gemaakt aan
fraude en corruptie.
Libanon
De politieke patstelling na het aftreden van zes pro-Syrische ministers
vanwege het zg. Hariri Tribunaal en de moord op de anti-Syrische minister
Gemayel in november 2006 duurt voort. De spanningen liepen begin dit jaar hoog
op toen er grootschalige, door de pro-Syrische oppositie georganiseerde,
demonstraties plaatsvonden. Hierbij kwam het tot gewelddadigheden, waarbij
slachtoffers vielen. Tot dusverre zijn partijen in Libanon er echter voor
teruggeschrokken de spanningen nog verder te laten oplopen, mede uit angst voor
een nieuwe burgeroorlog. De EU heeft bij de betrokken Libanese partijen
aangedrongen op hervatting van de interne dialoog, respect voor de democratische
instituties van het land en oprichting van het speciale (Hariri) tribunaal voor
de berechting van de daders van de moord op oud-premier Hariri, minister Gemayel
en andere Libanezen.
De crisis in Libanon wordt vooral veroorzaakt door twee kwesties: het
instellen van een internationaal tribunaal voor de berechting van de daders van
de moord op oud-premier Rafik Hariri en de zetelverdeling in een
coalitieregering van pro- en anti-Syrische partijen. De pro-Syrische oppositie
is voorstander van een beperkt mandaat voor het tribunaal. De regering-Siniora
is van mening dat niet alleen de daders, maar ook de opdrachtgevers voor het
tribunaal moeten verschijnen. De controverse rond de zetelverdeling hangt
hiermee samen: de pro-Syrische partijen willen een blokkerende minderheid om hen
onwelgevallige beslissingen van de regering Siniora te kunnen tegenhouden.
Ondanks bemiddeling door onder meer de secretaris-generaal van de Arabische Liga
en Saoedi-Arabië duurt de politieke impasse voort.
Voor de stabilisatie van Libanon is snelle en volledige uitvoering van
resolutie 1701 van de VN-Veiligheidsraad essentieel. De verantwoordelijkheid
daarvoor berust allereerst bij de Libanese regering. Dit geldt zowel voor de
uitbreiding van het gezag van het leger en de politie in heel Libanon als voor
ontwapening van Hezbollah. Van ontwapening kan pas sprake zijn na voltooiing van
een politiek proces waarin alle Libanese partijen zich kunnen vinden. De
Libanese staat en het Libanese leger zijn niet in staat Hezbollah te ontwapenen.
De kwestie van vermeende wapensmokkel vanuit Syrië naar Libanon blijft
opspelen. Vooralsnog is hiervoor geen onomstotelijk bewijs geleverd. Syrië stelt
alle noodzakelijke maatregelen langs de grens met Libanon te hebben genomen om
wapensmokkel te voorkomen. Israël betwist dit en stelt daarom genoodzaakt te
zijn inspectievluchten uit te voeren in het Libanese luchtruim.
Ten slotte is er nog geen voortgang in de zaak van de ontvoerde Israëlische
soldaten en grenskwesties, zoals rond de Shebaa farms. De VN tracht in
deze kwesties te bemiddelen.
De EU en Nederland steunen de Libanese regering in de vervulling van de
moeilijke taken waarvoor zij staat. De leidende EU-rol in UNIFIL en de
Nederlandse bijdrage aan het maritieme deel van de vredesmacht brengen dit tot
uitdrukking. De EU en Nederland zijn ook actief op het gebied van noodhulp en
wederopbouw. Nederland heeft in 2006 bijna 11 miljoen euro aan noodhulp
bijgedragen. Daarnaast is Nederland dit jaar voornemens activiteiten ter
bevordering van dialoog tussen de verschillende bevolkingsgroepen, mensenrechten
en goed bestuur te steunen. Tevens zijn experts van het Nederlands Forensisch
Instituut (NFI) betrokken bij de uitvoering van het onderzoek naar de
moordaanslag op ex-premier Hariri en zal het NFI binnenkort een forensische
training verzorgen in Libanon.
Syrië
Syrië is een belangrijke speler in Libanon en in de regio. Na het aantreden
van Bashar al-Assad als president van Syrië in 2000 bestonden de hoop en
verwachting dat Syrië op binnenlandspolitiek en economisch gebied geleidelijk
een liberalere koers zou gaan varen en zich in buitenlandspolitieke kwesties
constructiever zou gaan opstellen. Daarvan bleek de afgelopen jaren weinig. Op
het gebied van buitenlands beleid was sprake van voortdurende bemoeienis met
Libanon en van steun aan Hezbollah en Palestijnse terroristische organisaties.
Ook werd Syrië bekritiseerd wegens onvoldoende inspanningen om de instroom van
buitenlandse strijders in Irak tegen te gaan. Sinds een aantal maanden lijkt
Syrië zich echter constructiever op te stellen. Zo bezocht minister van
Buitenlandse Zaken Mouallem onlangs Bagdad en werden de diplomatieke relaties
tussen Syrië en Irak na lange tijd weer hersteld. Ook lijkt Syrië zijn invloed
op Hamas te hebben aangewend om Hamas tot het Mekka-akkoord te bewegen. Ten
aanzien van Libanon zijn er tot dusverre echter geen aanwijzingen voor een
positievere Syrische rol. De EU dringt aan op Syrische medewerking aan het
speciale Hariri-tribunaal.
Mijn voorganger heeft in Damascus in december 2006 aangedrongen op een meer
coöperatieve Syrische opstelling ten aanzien van de conflicten in de regio. Ook
EU-collega's en laatstelijk de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Javier Solana,
hebben in gesprekken met Damascus duidelijk gemaakt dat de aanvaarding van
resolutie 1701 een eerste positieve stap is. Dit is echter niet voldoende. De
Europese vertegenwoordigers onderstreepten dat de EU er niet naar streeft Syrië
te isoleren, maar dat Damascus zichzelf had geïsoleerd.
Ook de VS heeft recentelijk op ambtelijk niveau besprekingen gevoerd in
Damascus. Deze besprekingen impliceren overigens geen wijziging in het beleid
van de Amerikaanse regering ten aanzien van Syrië. Zoals blijkt uit de reacties
van de regering op het bezoek van de voorzitter van het Huis van Afgevaardigden,
Nancy Pelosi, blijft de VS tegenstander van het voeren van besprekingen met de
regering in Damascus voordat er concrete positieve ontwikkelingen zijn in de
eerder genoemde kwesties.
Top Arabische Liga in Riyad
De recente top van de Arabische Liga in Riyad van 28 en 29 maart jl. heeft
het door Saoedi-Arabië opgestelde en door de Liga in 2002 in Beiroet aanvaarde
Arabische vredesinitiatief herbevestigd. Het Arabische initiatief behelst
volledige erkenning van de staat Israel in ruil voor terugtrekking uit alle
gebieden die in 1967 bezet zijn, de oprichting van een onafhankelijke
Palestijnse staat met Oost-Jeruzalem als hoofdstad en een rechtvaardige
oplossing van het Palestijnse vluchtelingenprobleem op basis van resolutie 194
van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. De Liga besloot tevens een
commissie van negen Arabische landen in het leven te roepen onder
voorzitterschap van Saoedi-Arabië die het Arabische vredesinitiatief verder zal
uitwerken en internationale steun voor het initiatief zal bevorderen.
Namens de Palestijnen stemde president Abbas voor. Premier Haniyeh onthield
zich van stemming. Hoge Vertegenwoordiger Solana was namens de EU aanwezig in
Riyad. Hij riep in zijn toespraak de Arabische landen op zich flexibel richting
Israël op te stellen en deed een beroep op Israël zich terug te trekken achter
de grenzen van 1967. Hij riep beide partijen op het plan als een startpunt voor
onderhandelingen te beschouwen.
Rol Iran
Sinds de verkiezing van president Ahmadinejad in juni 2005 doet de Iraanse
invloed in het Midden-Oosten zich nog sterker gelden. De anti-Israëlische
retoriek is aanzienlijk opgeschroefd en de Iraanse president investeert
nadrukkelijk in het bondgenootschap met Syrië. Iran ziet in Syrië een land dat
zich eveneens afzet tegen de vermeende Westerse bemoeienis in de regio.
Iran levert nog altijd politieke, financiële en materiële steun aan
Hezbollah. Deels wordt deze steun gemotiveerd door de wens de sjiieten in
Libanon te steunen en via Hezbollah druk op Israël uit te oefenen. Ook in het
Israëlisch-Palestijns conflict speelt Iran een rol door zijn actieve steun aan
Hamas en de Palestijnse Islamitische Jihad. Iran weigert Israël te erkennen en
is een verklaard tegenstander van de twee-statenoplossing.
Appreciatie
Met het aantreden van de Palestijnse regering van nationale eenheid, de
hernieuwde actieve bemoeienis van de VS met het Israëlisch-Palestijnse spoor en
de herbevestiging van het Arabische vredesinitiatief door de Arabische Liga in
Riyad lijkt sprake van een nieuwe fase in het vredesproces. De komende maanden
zal blijken of en zo ja, in hoeverre Israël en Palestijnen, en tevens de
gematigde Arabische landen daadwerkelijk bereid zijn stappen te zetten naar een
duurzame oplossing van het Israelisch-Arabische conflict. Dit vergt moeilijke en
moedige beslissingen van alle betrokken partijen, maar in de eerste plaats van
Israëliërs en Palestijnen. De inspanningen van de VS de besprekingen tussen
beide partijen vlot te trekken worden door de regering verwelkomd.
De gesprekken tussen premier Olmert en president Abbas, die op initiatief van
minister Rice twee keer per maand zullen plaatsvinden, moeten er allereerst toe
leiden dat de twee partijen op korte termijn vertrouwenwekkende maatregelen
nemen. Het gaat daarbij vooral om de vrijlating van korporaal Shalit door P
alestijnen en van Palestijnse gevangenen door Israël, overdracht van
Palestijnse belastingtegoeden door Israël, het vergroten van bewegingsvrijheid
van Palestijnen en beëindiging van geweld tegen Israëlische doelen door
Palestijnen. Het is daarnaast essentieel dat deze gesprekken resulteren in de
nadere formulering van een politieke horizon die de contouren schetst van een
Israëlisch-Palestijns vredesakkoord. Een dergelijk akkoord dient te leiden tot
de totstandkoming van een onafhankelijke, democratische en levensvatbare
Palestijnse staat en veilige en erkende grenzen voor Israël. Duidelijk is dat
internationaal door zeer velen, waaronder Nederland, wordt gemeend dat deze
laatste zullen moeten worden gebaseerd op de grenzen van 1967. Waar het bovenal
om gaat, is dat betrokken partijen zelf overeenstemming bereiken over de grenzen
in een onderhandeld, gezamenlijk akkoord. De uitkomst van die onderhandelingen
dienen dus niet door derden te worden voorgeschreven. Tevens zal in het kader
een oplossing gevonden moeten worden voor cruciale finale statuskwesties als
grenzen, status Jeruzalem, vluchtelingen en veiligheid.
Het is van belang dat president Abbas de komende maanden aan de Palestijnse
bevolking kan laten zien dat er sprake is van een betekenisvol
onderhandelingsproces, dat op kortere termijn de humanitaire en economische
situatie in de Palestijnse gebieden verbetert en dat tevens uitzicht biedt op de
totstandkoming van een Palestijnse staat binnen afzienbare termijn. Naarmate een
dergelijk proces langer uitblijft, zal de positie van president Abbas ten
opzichte van Hamas verzwakken, het voortbestaan van de Palestijnse nationale
eenheidsregering onder druk komen te staan en politieke fragmentatie,
radicalisering en geweld in de Palestijnse Gebieden toenemen. Een levensvatbare
Palestijnse staat is daarom ook in het belang van de veiligheid en stabiliteit
van Israël.
Het onverhoopte falen van de Palestijnse eenheidsregering en het uitblijven
van een Israëlisch-Palestijns akkoord zullen negatieve gevolgen hebben voor de
regio. Gematigde regimes, zoals Egypte, Jordanië en vooral Saoedi-Arabië hebben
zich ingespannen om een Palestijnse regering van nationale eenheid tot stand te
brengen, mede met het oog op de toenemende populariteit van militante religieuze
partijen in de regio, zoals Hamas en Hezbollah. Het is in het belang van deze
landen de macht en invloed van dergelijke partijen in te dammen. Hun militante
en populistische anti-westerse en anti-Israëlische retoriek raakt een gevoelige
snaar bij veel Arabieren. Daarnaast zijn deze landen beducht voor Iran, dat
dergelijke organisaties steunt en zich in toenemende mate een regionale
leidersrol aanmeet.
De zorg van de gematigde Arabische landen over de groeiende invloed van Iran
in de regio wordt door Israël gedeeld. Israëls hoop op een alliantie met deze
landen om de dreiging van Iran te weerstaan zal echter slechts realiteit worden
als er daadwerkelijke voortgang in het vredesproces is. Het Arabische
vredesinitiatief kan een begin zijn van een dialoog tussen Israël en de
gematigde leden van de Arabische Liga. De voorzichtig positieve reactie van
premier Olmert en minister van Buitenlandse Zaken Livni op het initiatief en het
voorstel van de premier Olmert voor een regionale bijeenkomst met gematigde
Arabische landen duiden daarop en zijn dan ook hoopgevend.
Het Kwartet, en in het bijzonder de VS en de EU, dienen zich de komende
maanden te richten op een hervatting van een betekenisvol politieke proces,
gericht op bevordering van vertrouwenwekkende maatregelen en de formulering van
een politieke horizon. Nederland speelt een actieve rol in dit proces. Het is
van belang dat daarbij zo nauw mogelijk contact en afstemming met gematigde
Arabische landen en vooral het zg. Arabische Kwartet (Egypte, Jordanië,
Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten) plaatsvindt. Hun steun is
essentieel voor de totstandkoming van een Israëlisch-Palestijns akkoord en van
een omvattende regionale vrede. Nederland zal hierop bilateraal en binnen de EU
blijven aandringen.
Zoals hierboven reeds is gesteld, blijven voor de regering de drie
Kwartetvoorwaarden leidend voor contacten met de nieuwe Palestijnse regering en
haar individuele ministers. De regering acht het tegelijkertijd noodzakelijk de
gematigde krachten in deze regering, zoals minister van Financiën Salam Fayyad,
te steunen. Daartoe is dialoog met hen noodzakelijk. De regering zal de Kamer
over contacten met dergelijke Palestijnse politici informeren, conform de motie
Van Baalen/Van Gennip (21501-02, Nr. 738, vergaderjaar 2006-2007).
De totstandkoming van regionale vrede vergt een oplossing van de huidige
politieke problemen in Libanon. Om politiek te overleven zal premier Siniora
moeten werken aan een politieke regeling met de pro-Syrische groeperingen onder
leiding van Hezbollah. Het lijkt onvermijdelijk de oppositie een groter aandeel
te geven in de regering, maar zonder dat de pro-Syrische groeperingen een
blokkerend deel van de ministersposten zullen verkrijgen. De EU en Nederland
zullen door een gecombineerde inzet van (veiligheids)politieke en humanitaire
instrumenten steun blijven verlenen aan Libanon en de gematigde krachten in
Libanon onder leiding van Siniora trachten te versterken.
Een oplossing van de conflicten in de regio, en vooral van het Libanese
conflict, is niet mogelijk zonder medewerking van Syrië. Damascus dient in het
kader van een kritische dialoog tot een constructieve opstelling ten aanzien van
Libanon en het Israëlisch-Palestijnse conflict te worden bewogen. Een degelijke
houding kan worden beantwoord met geleidelijke intensivering van de contacten
met Syrië, waarbij ook rekening wordt gehouden met legitieme Syrische belangen.
Syrië zal door middel van concrete stappen moeten aantonen dat het deel wil gaan
uitmaken van de oplossing en niet van het probleem. Ten aanzien van Libanon
houdt dat in dat diplomatieke betrekkingen met dat land worden aangegaan en
meegewerkt wordt aan het Hariri tribunaal. Daarnaast dient Syrië zijn invloed op
organisaties als Hezbollah en Hamas op positieve wijze aan te wenden.
3. Iran
Mede op initiatief van Nederland is binnen de EU een discussie gaande op
ministerieel niveau over de algehele (EU-)relaties met Iran. De ministers van
Buitenlandse Zaken van de EU hebben hierover gesproken tijdens de Raad van 12
februari 2007 en de informele bijeenkomst (Gymnich) van 30 en 31 maart 2007. In
mijn brief van 2 april jl. over het Gymnich overleg en de brief van 22 februari
jl. over de Raad wordt het verloop van de besprekingen weergegeven. Achtergrond
van de discussie ligt in het voortbestaan van een aantal zorgen ten aanzien van
Iran: het nucleaire programma van Iran, de mensenrechtensituatie, de rol van
Iran in de regio en het Midden-Oosten vredesproces, en de strijd tegen
terrorisme.
Tijdens het presidentschap van de voorganger van president Ahmadinejad,
Seyyed Mohammed Khatami (1997-2005), waren er voorzichtige aanzetten tot
modernisering en toenadering tot de internationale gemeenschap. Het EU-beleid
ten aanzien van Iran was gericht op constructieve betrokkenheid ter
ondersteuning van het hervormingsproces in dit land. Hierbij stond de kritische
opstelling van de EU ten aanzien van bovengenoemde zorgen centraal. De
verkiezing van Ahmadinejad tot president betekende het einde van acht jaar
regeringsverantwoordelijkheid van hervormingsgezinden.
De focus van het nieuwe politieke bewind in Iran heeft zich van modernisering
van de islamitische republiek verlegd naar de herbevestiging van de
revolutionaire beginselen. De voor de gematigd conservatieven en
hervormingsgezinden gunstige uitslag van de verkiezingen voor de Raad van
Experts en van de gemeenteraden van 15 december jl. lijkt hierin vooralsnog geen
aanzienlijke verandering te hebben gebracht. Ahmadinejad werd onder meer gekozen
met een verkiezingsprogramma dat juist inzette op een economisch herstel van het
land, het creëren van werkgelegenheid, technologische vooruitgang, en
bestrijding van armoede en corruptie. Buitenlandse investeringen blijven echter
op een laag niveau steken, onder meer vanwege de Iraanse wetgeving hieromtrent
en de internationale zorgen over het nucleaire programma van Iran. De
werkloosheid vormt nog altijd een groot economisch en sociaal probleem, terwijl
de prijzen voor huisvesting en het levensonderhoud de afgelopen periode zijn
gestegen. De eerder genoemde zorgpunten van de internationale gemeenschap zijn
onder het huidige politieke bewind evenmin weggenomen.
Nucleair programma van Iran
Nederland is met de internationale gemeenschap zeer bezorgd over het
nucleaire programma van Iran. Het afgelopen jaar heeft de VN Veiligheidsraad
drie resoluties over deze kwestie aangenomen. Ik heb uw Kamer hierover meest
recentelijk per brief van 28 maart jl. geïnformeerd. Iran voldoet tot op heden
niet aan de eisen van deze resoluties. En marge van de VN Mensenrechtenraad heb
ik op 12 maart jl. een bilateraal onderhoud gehad met de Iraanse minister van
Buitenlandse Zaken Mottaki. In dat gesprek heb ik deze zorgen in duidelijke
bewoordingen uiteengezet, Iran opgeroepen aan zijn internationale verplichtingen
te voldoen en het vertrouwen van de internationale gemeenschap in het vreedzame
karakter van Iraans nucleaire programma te herstellen. Tijdens de ceremoniële
opening van delen van de nucleaire faciliteit in Natanz op 9 april jl. claimde
de Iraanse president Ahmadinejad dat Iran in staat zou zijn om op industriële
schaal uranium te verrijken. Irans hoofdonderhandelaar Ali Larijani dreigde op
dezelfde dag dat Iran uit het Non-Proliferatie Verdrag zou stappen indien de
internationale gemeenschap het Iraanse streven naar een eigen civiele nucleaire
energievoorziening blijft tegenwerken. Beide ontwikkelingen vergroten de zorg
van Nederland over het nucleaire programma van Iran.
Mensenrechten en maatschappelijk middenveld
Zoals in de brief van 13 september 2006 (30300V, nr. 0153) aan uw Kamer werd
gemeld, gaf de algemene situatie van de mensenrechten in Iran in het eerste jaar
van de regering-Ahmadinejad steeds meer reden tot zorg. Het nieuwe politieke
klimaat had een toename van de repressie met zich meegebracht.
In de afgelopen maanden hebben de trends, die in deze brief werden
gesignaleerd, zich voortgezet. Vooral het maatschappelijk middenveld is verder
onder druk komen te staan. Op 4 maart jl. werden vrouwenrechtenactivisten
tijdens een vreedzame demonstratie in Teheran gearresteerd (zie tevens mijn
brief naar aanleiding van vragen van de leden Peters en Eijsink over deze
kwestie, d.d. 23 maart jl., kenmerk DAM-178/07). NGO's die zich bezighouden met
mensenrechten en het vergroten van de capaciteit van andere NGO's ondervinden
steeds meer tegenwerking van de Iraanse overheid, onder meer in de vorm van
ondervragingen, huiszoekingen en arrestaties. Op 15 maart jl. werden de kantoren
gesloten van drie NGO's in Teheran. In dezelfde week werden tijdens
demonstraties leraren en vakbondsleiders gearresteerd. Tevens is de persvrijheid
verder aan banden gelegd en is het hoge aantal executies een aanhoudende reden
tot zorg.
De afgelopen maanden is Iran door de internationale gemeenschap voortdurend
aangesproken op mensenrechtenschendingen en inbreuken op politieke vrijheden.
Daarbij is een breed scala aan schendingen aan de orde gesteld, waaronder
executies, diverse inbreuken op de vrijheid van religie, en repressie van
dissidenten. De EU heeft meerdere malen haar zorgen geuit in een publieke
verklaring. In 2006 is in VN-kader de mensenrechtensituatie in Iran wederom
veroordeeld. Nederland heeft de betreffende resolutie mede ondersteund. Tijdens
de vierde zitting van de VN-mensenrechtenraad (12-30 maart jl.) heeft Nederland
aan Iran kritische vragen gesteld over onder meer de positie van het
maatschappelijk middenveld en de vrijheid van godsdienst.
Rol in de regio/MOVP/ terrorisme
In mijn gesprek met minister Mottaki 12 maart jl. heb ik Iran opgeroepen een
verantwoordelijke en constructieve bijdrage te leveren aan de vrede en
stabiliteit in de regio, in het bijzonder ten aanzien van het
Palestijns-Israëlisch conflict, Irak, Afghanistan en Libanon. Minister Mottaki
benadrukte in het gesprek dat de verkiezingen in de Palestijnse gebieden vrij en
democratisch zijn geweest. Hij uitte zorgen over de situatie in Afghanistan en
drong aan op meer overleg. De minister verwelkomde voorts de internationale
conferentie over Irak van 10 maart jl.
Appreciatie
Gezien het voortbestaan van bovengenoemde zorgpunten staat de regering een
meersporenbeleid voor met zowel negatieve als positieve prikkels: een combinatie
van toepassing van sancties, maatschappelijke contacten en dialoog. Naast een
standvastig en resoluut optreden daar waar Iran internationale normen
overschrijdt, staat de Nederlandse regering een beleid voor dat is gericht op
het zoeken naar engagement en dialoog, ook omdat daarin uiteindelijk een basis
ligt om geschillen te overbruggen. Mijn recente consultaties met de minister van
Buitenlandse Zaken Mottaki op 12 maart jl. passen in dit beleid. Waar mogelijk
dient samenwerking op gebieden van gezamenlijk belang te worden voortgezet of
geïntensiveerd.
Ten aanzien van het nucleaire programma blijft de Nederlandse inzet er op
gericht om langs diplomatieke weg te bevorderen dat Iran de resoluties van de
VN- Veiligheidsraad onverkort uitvoert. De verreikende voorstellen die de Hoge
Vertegenwoordiger van de EU namens de vijf permanente leden van de
Veiligheidsraad en Duitsland op 6 juni 2006 aan Iran heeft voorgelegd, liggen
nog altijd op tafel. Deze voorstellen behelzen niet alleen samenwerking op
nucleair gebied, maar ook samenwerking op politiek en economisch gebied, als
regionale veiligheid, handel, burgerluchtvaart, energie, telecommunicatie,
technologie en landbouw. Onderhandelingen over het pakket maatregelen zouden
aldus niet alleen een aanzet kunnen vormen voor een lange termijn overeenkomst
met Iran ten aanzien van de nucleaire kwestie, maar ook de betrekkingen tussen
Iran en de internationale gemeenschap, inclusief de EU, ten goede komen.
Daarnaast is de regering van mening dat het beleid gericht op het aanmoedigen
van politieke en economische hervormingen en het eerbiedigen van de
mensenrechten dient te worden voortgezet en waar mogelijk versterkt. De regering
zal in multilateraal en bilateraal verband aandacht aan de mensenrechtensituatie
blijven geven. De regering is van mening dat de EU bereid moet blijven de
EU-mensenrechtendialoog nieuw leven in te blazen op voorwaarde dat Iran zich
serieus opstelt. Het initiatief ligt momenteel bij Iran. De regering hecht
hiernaast aan een grotere inzet van de EU op het gebied van ondersteuning van
het maatschappelijk middenveld in Iran, met inbegrip van de universitaire wereld
en de persvrijheid. Dit laatste houdt tevens verband met de wens van uw Kamer om
het beleidskader 'Mediadiversiteit in Iran' een Europees karakter te geven. Het
is tevens van belang dat de EU meer aandacht besteedt aan publieke diplomatie.
Iran zal beoordeeld blijven worden op de wijze waarop het bijdraagt aan een
vreedzame oplossing van de huidige problemen in de regio. Iran heeft een
verantwoordelijkheid om (religieus verwante) maatschappelijke groeperingen en
partijen in Irak, waarmee het land contacten onderhoudt, te bewegen tot
nationale verzoening. Op eenzelfde wijze kan Iran positieve bijdragen leveren
aan de ontwikkelingen in Afghanistan en Libanon en ten aanzien van het
Palestijns-Israëlisch conflict. Diplomatiek overleg met Iran over problemen in
de regio kan hieraan bijdragen. De deelname van Iran aan de Irak-conferentie van
10 maart jl. valt in dit licht te verwelkomen.
Ministerie van Buitenlandse Zaken