Beantwoording vragen lid Van Velzen over wapendoorvoer Eritrea
12-04-2007 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke
vragen gesteld door het lid Van Velzen over wapendoorvoer Eritrea.
Deze vragen werden ingezonden op 15 februari 2007 met kenmerk
2060707690.
De minister van Buitenlandse Zaken,
drs. M.J.M. Verhagen
De staatssecretaris van Justitie,
mr. N. Albayrak
De staatssecretaris van Economische Zaken,
drs. F. Heemskerk
De staatssecretaris van Financiën,
mr. drs. J.C. de Jager
Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken, de
heer Hirsch Ballin, minister van Justitie, de heer Heemskerk,
staatssecretaris van Economische Zaken, en de heer De Jager,
staatssecretaris van Financiën op vragen van het lid Van Velzen (SP)
over mogelijke wapenleveranties aan Eritrea (ingezonden op 15 februari
2007)
Vraag 1
Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat het schip met daarop 91
containers met onder andere tankonderdelen in Eritrea haar lading
gelost heeft? Deelt u de mening dat er, omdat de kapitein de lading
niet in de Benelux heeft gelost, sprake is van een schending van de
afspraak zoals die gemaakt was met het land van vertrek (België) om
deze lading in Nederland te lossen? Deelt u voorts de mening dat de
kapitein van het schip een overtreding heeft begaan door de bestemming
op de vrachtbrief te wijzigen zonder dat voldaan werd aan de
verplichting om een dergelijke wijziging aan de (Nederlandse) douane
te melden? Hebt u de kapitein van het schip een sanctie ex post
opgelegd? Zo ja, welke? Indien neen, waarom niet?
Antwoord
Ja, zoals reeds geantwoord op vragen van het lid van Velzen van 13
december 2006 met kenmerk 2060704260, neemt de regering aan dat het
schip met daarop de containers met tankonderdelen haar lading in
Eritrea heeft gelost. Voorts blijkt dat het niet lossen van de
goederen in de Benelux een schending vormt van de gemaakte afspraken
tussen de Belgische autoriteiten en het betrokken bedrijf.
Door de bestemming op de vrachtbrief te wijzigen zonder dat werd
voldaan aan de verplichting om een dergelijke wijziging aan de
Nederlandse douane te melden heeft de kapitein van het schip mogelijk
een overtreding begaan. Onder meer gelet op het feit dat het
zwaartepunt van deze zaak in België lag zoals in de beantwoording van
uw eerdere vragen van 13 december 2006 uitvoerig is toegelicht, heeft
het Openbaar Ministerie inmiddels besloten dat vervolging van de
kapitein ter zake van dit feit niet opportuun is.
Vraag 2
Was Nederland op de hoogte van de afspraak tussen België en
Charlesworth dat pas nadat de douane van de Europese lidstaat van
bestemming, in casu Nederland, gemeld heeft dat de goederen zijn
aangekomen op het overeengekomen adres, de transactie als uitgevoerd
zou worden beschouwd?
Kent u voorts de brief van het Belgische Ministerie van Financiën,
dienst Invordering en Geschillen, aan de gewestelijk directeur der
douane en accijnzen in Antwerpen van 6 december 2002 2), waarin staat:
'Met betrekking tot de vrijgave van de goederen dient ervoor gezorgd
te worden dat vanaf het moment van de vrijgave van de goederen tot het
overschrijden van de Belgisch-Nederlandse grens het transport van deze
goederen onder douanetoezicht gebeurt. Opdat op Nederlands grondgebied
een gelijkaardig toezicht zou kunnen gebeuren dient, in toepassing van
de overeenkomst wederzijdse bijstand, contact te worden opgenomen met
de Nederlandse douane. De opsporingsdienst Antwerpen dient daarvoor
reeds onmiddellijk de nodige stappen te ondernemen via haar contacten
in Nederland'?
Is deze aanbeveling ook daadwerkelijk aan u gedaan? Zo ja, waarom is
er besloten deze - achteraf terechte- aanbeveling niet op te volgen?
Wat was de reden dat het transport niet onder douanetoezicht heeft
plaatsgevonden en waarom heeft de FIOD-ECD in het weekend van 26
januari 2006 geen onderzoek ingesteld naar de lading van dit schip?
Vraag 3
Op welke wijze is de FIOD-ECD op de hoogte gebracht door de Belgische
autoriteiten? Zijn de Nederlandse autoriteiten reeds een week voor
deze doorvoer en tot driemaal toe op de hoogte gesteld over de komst
van het schip? 3)
Antwoord vragen 2 en 3
De FIOD-ECD en de douane waren destijds niet op de hoogte van de
bepalingen uit de schikkingsovereenkomst d.d. 20 december 2002 tussen
de Belgische douane en de eigenaar van de goederen. Ook waren deze
diensten niet op de hoogte van het bestaan van de brief van het
Belgische ministerie van Financiën, dienst Invordering en Geschillen
aan de gewestelijk directeur der Douane en Accijnzen in Antwerpen van
6 december 2002. De FIOD-ECD heeft alleen op 18 december 2002 van de
Belgische autoriteiten een fax ontvangen met een verzoek om informatie
over de integriteit van E.P.Shipping. Daarin werd melding gemaakt van
het feit dat "Deze firma fungeert als bestemmeling voor de
terugzending van een partij Russische tankmotoren welke in Antwerpen
onder beslag stonden wegens vergunningproblemen".In deze fax wordt
verder geen mededeling gedaan over de wijze waarop de Belgische douane
de zaak verder zou afhandelen of het tijdstip waarop dit zou gaan
plaatsvinden. In deze fax werd ook geen verband gelegd met de uit
Duitsland afkomstige goederen met bestemming Eritrea die door de
Belgische autoriteiten in 1998 in beslag waren genomen."
Vervolgens werd op vrijdagmiddag 24 januari 2003 zowel bij de FIOD-ECD
als bij de douane een fax ontvangen van de Belgische douane met
gegevens over de verscheping en het verzoek de zending te monitoren.
De faxen aan beide diensten werden die middag voorafgegaan door een
telefonische vooraankondiging. Binnen de FIOD-ECD is de fax dezelfde
vrijdagmiddag doorgezonden naar het ter zake verantwoordelijke team.
Aldaar is de fax door een waarnemer onjuist afgehandeld en werd
bijgevolg pas na het weekend actie ondernomen. Bij de douane is men er
van uitgegaan dat de FIOD-ECD voor verdere afhandeling zou zorgdragen.
Vraag 4
Kunt u de Kamer de rapportage van het resultaat van de Egyptische
controle van de papieren, al dan niet vertrouwelijk, opsturen? Indien
neen, waarom niet? Acht u het mogelijk dat er valsheid in geschrifte
is gepleegd door de kapitein of anderen die bij het transport waren
betrokken?
Antwoord
Ieder jaar passeren naar verluidt circa 15.000 schepen het Suezkanaal.
Volgens de vaste procedures van de Egyptische autoriteiten wordt bij
transport door het Suezkanaal gecontroleerd op scheeps- en
ladingpapieren, maar niet op exportvergunningen. Rapportage van de
Egyptische controle in 2003 van het schip is niet beschikbaar.
De Egyptische autoriteiten kennen geen specifieke procedures ten
aanzien van transport van militair materieel door het Suezkanaal,
anders dan dat voor deze goederen een hoger tarief wordt gerekend voor
doorgang.
Of valsheid in geschrifte is gepleegd volgens Belgische dan wel
Egyptische wetgeving is aan de autoriteiten van deze beide landen om
te beoordelen. Feit is dat Egyptische autoriteiten op grond van
Egyptische regelgeving geen onregelmatigheden konden ontdekken aan het
transport.
Voor wat betreft mogelijke strafbare feiten die in ons land zijn
begaan verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 en 6.
Vraag 5
Wat is uw mening over het gegeven dat klaarblijkelijk deze overtreding
conform het Belgische douanestrafrecht "in der minne" is geschikt?
Acht u dit in gevallen van wapenhandel in overeenstemming met de
Europese gedragscode inzake wapenhandel? Indien neen, bent u bereid
daarover met de Belgische autoriteiten contact op te nemen? Indien u
dat niet wilt, waarom niet?
Antwoord
De door de Belgische autoriteiten met de eigenaar van de goederen
getroffen schikkingovereenkomst maakte het mogelijk, na betaling van
de opslagkosten en een boete, om de goederen te lossen op een
Nederlandse bestemming.
Nederland heeft geen oordeel over de toepassing van het Belgische
douanestrafrecht noch over de relatie tussen de Europese gedragscode
voor wapenexport en het Belgische douanestrafrecht.
Vraag 6
Waarom hebt u de Kamer niet ingelicht over het onderzoek naar de
feiten, terwijl de Kamer eerder al om informatie over doorvoer naar
Eritrea heeft verzocht?
Vraag 7
Waarom zijn de details van het feitenonderzoek vertrouwelijk? Bent u
alsnog bereid om dit feitenonderzoek aan de Kamer te zenden?
Antwoord 6 en 7
Lange tijd werden de goederen in België vastgehouden, maar waren er
geen berichten over de afwikkeling, zodat geen concrete resultaten te
melden waren. In de antwoorden op uw eerdere kamervragen van 13
december 2006 is zo uitvoerig mogelijk verslag gedaan van de gang van
zaken. Over het feitenonderzoek dat door de FIOD-ECD en het OM is
gedaan, worden geen mededelingen in het openbaar gedaan.
Vraag 8
Waarom is het opnieuw instellen van een wapenembargo in EU-kader, nu
de spanningen in de Hoorn van Afrika oplopen, niet aan de orde? Bent u
bereid voor te stellen dit beleid te veranderen teneinde een
wapenembargo in te stellen? Indien neen, waarom niet?
Antwoord
Binnen EU kader is op dit moment geen meerderheid aanwezig voor het
instellen van een wapenembargo ten aanzien van Ethiopië en Eritrea.
Vraag 9
Wat is het verschil tussen een 'uiterste terughoudendheid bij
wapenleveranties aan de regio' en het instellen van een wapenembargo?
Zijn er Europese landen die leveranties doen aan deze regio?
Antwoord
Een wapenembargo brengt mee dat, behoudens uitzonderingen die in het
embargo zelf voorzien zijn, geen wapenleveranties zijn toegestaan. Het
betrachten van uiterste terughoudendheid betekent dat de EU-lidstaten
de region ale situatie na het opheffen van het embargo nadrukkelijk in
ogenschouw nemen bij het overwegen van uitvoer van strategische
middelen. Het sluit de uitvoer van dit materieel echter niet uit
indien na zorgvuldige toetsing door de exporterende lidstaat zou zijn
gebleken dat de export verantwoord is.
Enkele EU-lidstaten voeren strategisch materieel uit naar deze regio.
Voor details verwijs ik u naar de jaarrapporten uit hoofde van
uitvoeringsbepaling nummer 8 van de Gedragscode van de Europese Unie
betreffende wapenuitvoer.
(http://www.consilium.europa.eu/cms3_fo/showPage.asp?lang=nl
&id=408&mode=g&name=)
1) Vragen zijn een reactie op de antwoorden van de minister van
Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris van Economische Zaken op
schriftelijke vragen d.d. 13 december 2006 van het lid Van Velzen
(Aanhangsel Handelingen nr. 739, vergaderjaar 2006-2007)
2. Brief Dienst Invordering en Geschillen, 6 december 2002.
3: "91 containers vol tankonderdelen naar explosieve Hoorn van
Afrika". Zie Mo.be
www.mo.be/index.php?id=61 &no_cache=1&tx_uwnews_pi2 =17116
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken