Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
logoocw
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk Uw brief van
6 april 2007 BVE/Stelsel/2007/9308
Onderwerp Bijlage(n)
bekostiging bol/bbl --
Tijdens het Algemeen Overleg beroepsonderwijs op 17 mei 2006 heeft toenmalig staatssecretaris
Mark Rutte een nadere rapportage toegezegd op het punt van het al dan niet verder kunnen
bevorderen van een meer flexibele overstap tussen de beroepsopleidende leerweg (bol) en de
beroepsbegeleidende leerweg (bbl). Hij gaf daarbij alvast aan dat het "in het huidige bekostigingsstelsel
zo is georganiseerd dat de bekostiging zich uitmiddelt". Dit fijner afregelen zou naar zijn oordeel leiden
tot meer bureaucratie. Hij heeft toegezegd daar nader over te zullen rapporteren (Paris 1064). Tijdens
zijn laatste AO als staatssecretaris op 22 juni heeft hij desgevraagd zijn eerdere toezegging bevestigd
en een tussenrapportage voor november 2006 toegezegd (Paris 1131). Die toezegging is met de toen
naderende verkiezingsperiode in het gedrang geraakt.
De vragen naar flexibilisering van de overstap tussen bol en bbl en v.v. en het aanbrengen van meer
samenhang in de bekostigingsprikkels daartoe brengen nogal wat complicaties met zich mee. Ik noem
er hier drie.
1. Het hanteren van één prijs voor zowel de bol als de bbl is een op zichzelf, vanuit eenvoud
geredeneerd, sympathieke gedachte. Uitwerking leidt tot reductie van administratieve last rond het
bekostigingsmodel (het onderscheid differentieert niet meer en behoeft derhalve geen afzonderlijke
rechtmatigheidtoetsing). Dat lijkt winst. Bovendien kan het tot een zuiverder afweging leiden op de
instelling bij de advisering van een leerling omtrent de voor hem of haar best passende leerweg: uit
bekostigingsoogpunt is er immers geen verschil (zie echter hierna bij 2).
De uitwerking leidt tot omvangrijke reallocaties tussen instellingen. In een simulatie heb ik dat
ambtelijk laten verkennen. Reallocatie is natuurlijk altijd te verzachten door een overgangstraject,
maar in dit geval blijkt de variatiebreedte wel erg groot.
2. Bol en bbl vormen communicerende vaten: bij aantrekken van de economie stijgt bbl t.o.v. bol en
het omgekeerde gebeurt bij een inzakkende economie. De onderbouwing van het bestaande
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/2
bekostigingsverschil is dat voor de scholen de kosten van bol (want schoolzwaar) hoger liggen dan die
van de bbl (want werkzwaar). Bij het hanteren van één bekostigingsprijs (ongeacht de
productiefunctie) bij een aantrekkende conjunctuur nemen, gegeven de eerdere onderbouwing, de
kosten van de school af en die van de bedrijven toe, terwijl ceteris paribus de bekostiging van de
scholen gelijk blijft. Meer in het algemeen zal gelden dat scholen bij het hanteren van een gelijke prijs
voor zowel bol als bbl geneigd zullen zijn die opleiding aan te bieden die voor de school de laagste
kosten met zich meebrengt. Dit zet druk op het thans (nog) gesloten bestel en vergt nadere
doordenking ten aanzien van de prikkelwerking.
3. De handhaving van resp. de 850 (voltijd) en 300 (deeltijd)-urennormen staat op gespannen voet met
vergaande flexibilisering van de tussentijdse overstap tussen bol en bbl en v.v. Ook dat vergt nadere
doordenking die bij voorkeur vanuit een integraal kader zou moeten plaatsvinden.
Ik wil de komende maanden benutten om na te gaan hoe de mbo-bekostiging zodanig ingericht kan
worden dat zij goed aansluit op het herontwerp mbo en de herziene kwalificatiestructuur.
Flexibilisering van leerwegen tegen de achtergrond van individualisering en kenniseconomie vormt wat
mij betreft de kern daarvan. Groot onderhoud voorzie ik vooralsnog aan het einde van de
experimenteerperiode met het competentiegericht beroepsonderwijs.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart