Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
logoocw
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk Uw brief van
2 april 2007 PO/K&O-07.12416
Onderwerp
leerplichtwet
Op dinsdag 27 maart jl. vond het Kamerdebat plaats over het Wetsvoorstel tot wijziging van de
Leerplichtwet 1969 (hierna: Leerplichtwet). De wijziging heeft betrekking op de criteria voor scholen
als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, van de Leerplichtwet. Tijdens het debat heb ik
toegezegd dat ik per brief een toelichting zou geven op de volgende punten:
1. De mogelijkheden voor bezwaar en beroep bij de handhaving van de Leerplichtwet.
2. De stand van zaken met betrekking tot de scholen die door de inspectie negatief zijn
beoordeeld en nog functioneren en de scholen die op grond van de huidige wetgeving positief
zijn beoordeeld door de inspectie maar die op grond van de voorgestelde wetgeving een
negatief oordeel zouden krijgen.
3. De stand van zaken voor de scholen die op grond van de huidige wetgeving negatief zijn
beoordeeld maar nog wel "draaien".
De mogelijkheden voor bezwaar en beroep
Tijdens de plenaire behandeling heb ik de Kamer gewezen op de mogelijke gevolgen van het aannemen
van amendement 13, dat voorstelt het inspectieadvies een bindende status te geven. Het advies zou
dan het karakter krijgen van een besluit in de zin van artikel1:3 van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb). Direct belanghebbenden (bijvoorbeeld ouders) kunnen daardoor een bezwaar- en
beroepsprocedure starten tegen het bindend advies van de inspectie, wat tot vertraging kan leiden bij
de handhaving van de Leerplichtwet. Ik heb het oordeel over dit amendement overgelaten aan de
Kamer.
De Kamer heeft gevraagd of niet ook onder de huidige Leerplichtwet bezwaar- en beroep mogelijk is op
gemeentelijk niveau tegen het oordeel van de leerplichtambtenaar. Ik heb geantwoord dat dit niet het
geval is. Ik bevestig hierbij dat er volgens de huidige regelgeving geen administratiefrechtelijke
rechtsgang openstaat tegen het oordeel van de leerplichtambtenaar. Omdat de Leerplichtwet via de
strafrechtelijke weg gehandhaafd wordt, is de administratiefrechtelijke weg op grond van art. 1:6 Awb
uitgesloten. De strafrechtelijke handhaving is geregeld in artikel 26 van de Leerplichtwet. De
strafrechtelijke procedure daarvan loopt via de kantonrechter.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/3
Kort samengevat: in de huidige situatie en in het voorliggende wetsvoorstel is formeel geen sprake van
een bindend advies van de inspectie. Het is dus geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Bezwaar en beroep tegen dat advies is dan ook niet aan de orde. De leerplichtambtenaar baseert zijn
oordeel op het advies van de inspectie. Op grond van de Awb is er ook geen bezwaar- en
beroepsprocedure mogelijk tegen het oordeel van de leerplichtambtenaar. Bij aannemen van het
amendement 13 komt dat anders te liggen.
Negatief beoordeelde scholen
Het is van belang onderscheid te maken tussen beoordelingen van de inspectie op basis van de huidige
minimale eisen en beoordelingen op basis van de voorgestelde wetgeving. De inspectie heeft de
scholen die in de periode tot 1 oktober 2005 een positief advies hebben ontvangen ook langs de lat van
de nieuwe criteria gelegd. Dat is beschreven in het rapport Niet bekostigd onderwijs. Onderzoek naar
de kwaliteit van het onderwijs op scholen in de zin van de Leerplichtwet, Utrecht, augustus 2006
(Tweede Kamer, vergaderjaar 2006/07, 30800 VIII, nr. 58) dat op 27 oktober 2006 aan uw Kamer is
gezonden. Op dit moment zijn er acht particuliere scholen voor primair onderwijs die wél voldoen aan
de huidige criteria, maar die niet zouden voldoen aan de nieuwe criteria.
De beoordeling volgens de nieuwe criteria heeft tot doel scholen voor te bereiden en een inschatting te
maken van de effecten van de nieuwe criteria in het wetsvoorstel. Optreden op basis van de nieuwe
criteria heeft echter onvoldoende rechtsgrond zonder de voorgestelde wetswijziging. Daarom
ondernemen leerplichtambtenaren nog geen actie tegen deze acht scholen, ook al zijn daar nog
leerplichtige leerlingen bij ingeschreven. Het is overigens niet uit te sluiten dat mede door het
inspectiebezoek een aantal scholen uit bedoelde groep op termijn toch aan de nieuwe criteria kunnen
voldoen. De betrokken scholen hebben het verslag van het kwaliteitsonderzoek door de inspectie
immers kunnen gebruiken als richtinggevend document voor schoolontwikkeling.
Waarom voldoen deze scholen wel aan de huidige, maar niet aan de nieuwe criteria? Het genoemde
verslag van de inspectie gaat uitgebreid op deze vraag in. Het probleem is dat de radicaal
vernieuwende scholen de leervorderingen van de leerlingen niet verantwoorden. Daardoor is niet
helder of de leerlingen de leerstof daadwerkelijk in toenemende mate beheersen. De inspectie kan dus
ook niet vaststellen of de scholen de kerndoelen realiseren. Omdat sommige `radicale vernieuwers' wel
aan de nieuwe criteria voldoen, weten we dat de kerndoelen voldoende ruimte bieden voor radicale
vernieuwing. Ook van de radicaal vernieuwende scholen kunnen we dus verlangen dat ze zowel hun
leerresultaten als het leerstofaanbod in beeld brengen.
Het genoemde rapport van de inspectie bevat verder een lijst van scholen die niet aan de huidige
criteria voldoen. Een aantal van deze scholen is inmiddels gesloten of er staan geen leerplichtige
leerlingen meer ingeschreven. Op het ogenblik zijn bij de inspectie tien scholen bekend die op basis van
de huidige criteria een negatief advies hebben ontvangen waarbij nog leerplichtige leerlingen staan
ingeschreven. Deze scholen zijn weergegeven in de bijlage 1. Ik heb toegezegd in te gaan op de
achtergronden van deze situatie waaronder de rol van de leerplichtambtenaar. Uit de laatste
blad 3/3
informatie van de inspectie blijkt dat voor al deze scholen geldt dat één of meerdere van de betrokken
leerplichtambtenaren geen proces-verbaal heeft opgemaakt. Zoals bekend zijn er meestal per school
meerdere leerplichtambtenaren betrokken omdat niet alle leerlingen in de plaats van vestiging van de
school woonachtig zijn. De motieven van de leerplichtambtenaren om af te wijken van het advies zijn
daarom niet per school te benoemen en kunnen verschillen per leerling. Ten aanzien van twee scholen
is bekend dat de leerplichtambtenaar in de plaats van vestiging van de school het advies van de
inspectie niet volgt vanwege een ander inhoudelijk oordeel over de onderwijskwaliteit op de school.
Andere bij deze scholen betrokken leerplichtambtenaren volgen deze lijn. In een aantal gevallen wordt
van het advies afgeweken omdat het gaat om moeilijk plaatsbare kinderen. Daarnaast zijn gevallen
bekend waarbij gewacht wordt op de uitkomst van het proces tegen andere ouders voordat proces-
verbaal wordt opgemaakt. Ten slotte zijn er gevallen bekend waarbij de leerplichtambtenaar heeft
aangegeven het advies te gaan volgen maar waarbij soms na een behoorlijk lange tijd nog niet is
overgegaan tot het opmaken van een proces-verbaal. Ik wijs er op dat volgens de in het voorliggende
wetsvoorstel geldende termijnen in alle genoemde gevallen al wel proces-verbaal had moeten zijn
opgemaakt.
Onderzoek naar groei particulier onderwijs
Conform mijn toezegging aan de Kamer zal ik een onderzoek laten uitvoeren naar de groei van het
aantal leerlingen op particuliere scholen (scholen zoals bedoeld onder artikel 1, onderdeel b,
subonderdeel 3 van de Leerplichtwet) en naar de redenen voor die groei.
In dit onderzoek laat ik het huidige aantal leerlingen en scholen, en de motieven voor de keuze van die
scholen in kaart brengen. Uw Kamer heeft erop gewezen dat de groei van de particuliere scholen ook
kan voortkomen uit (negatieve) ervaringen van ouders met het bekostigde onderwijs, zoals de opvang
van probleemleerlingen en de omvang van de klassen. Ik zal deze elementen, naast andere mogelijke
oorzaken, uiteraard mee laten nemen in het onderzoek en de onderzoekers wijzen op het verslag van
de plenaire behandeling van dinsdag 27 maart. Verder zal ik de hoogte van de ouderbijdrage in het
onderzoek betrekken.
Het onderzoek zal daarnaast ingaan op de ontwikkelingen ten opzichte van de gegevens uit eerdere
onderzoeken, van Research voor beleid (De omvang van het particulier onderwijs in Nederland, Leiden
29 maart 2005) en van Regioplan (Particulier onderwijs in Nederland, over leerlingenaantallen en
keuzemotieven, Amsterdam, november 2005). Bij het onderzoek naar motieven/oorzaken zullen, net
als in genoemde onderzoeken, oprichters van particuliere scholen, ouders en leerlingen worden
bevraagd.
Ik verwacht eind deze zomer de onderzoeksresultaten aan uw Kamer te zenden.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Sharon A.M. Dijksma