ChristenUnie
Inbreng over de voortgang van de WMO
Inbreng over de voortgang van de WMO
donderdag 29 maart 2007 17:23
Kunt u inzicht geven hoe hoog de "aanbestedingskosten" van de
huishoudelijke zorg onder het "oude" systeem via de zorgkantoren waren
en hoe hoog de aanbestedingskosten onder de vigeur van het huidige
WMO-systeem zijn? U wordt verzocht daarbij alle kosten in beeld te
brengen, dus zowel de kosten van de gemeenten als de kosten van de
zorgaanbieders. In de Volkskrant van 17 februari 2007 wordt melding
gemaakt van 42,5 miljoen euro meerkosten alleen al bij de
zorgaanbieders.
Zijn er op het punt van de vergelijking van aanbestedingskosten al
conclusies te trekken? Zo ja, welke zijn dat?
Ziet u mogelijkheden bij toekomstige aanbestedingsprocedures de kosten
te verlagen? Zo ja, welke?
Is de conclusie te trekken dat de overdracht van de huishoudelijke
zorg naar gemeenten enorm veel meer bureaucratie met zich mee heeft
gebracht, vanwege het feit dat vele honderden zorgaanbieders met vele
honderden gemeenten moesten aanbesteden en communiceren over een
pakket aan zorg dat in omvang niet groeide?
Waarom zijn gemeenten ten behoeve van de introductie van de WMO wel
geheel gecompenseerd, ook voor de kosten van de aanbesteding, en zijn
de zorgaanbieders, die vanwege de overheidsbeslissing om ook de
aanbesteding van de zorg geheel anders te gaan organiseren vaak
tientallen zeer wisselende en omvangrijke dossiers moesten aanleveren,
hierin niet tegemoet gekomen?
Kunt u inzicht geven in de absolute en procentuele verschuivingen
zoals die vanaf 1 januari jl. hebben plaatsgevonden in de indicering
voor huishoudelijke hulp, ten opzichte van het jaar 2006? Wilt u
daarbij vooral de vroegere HV en de huidige HV1 met elkaar
vergelijken?
Hoe groot is het percentage indicaties, zowel voor als na 1 januari,
waarbij sprake is van huishoudelijke hulp inclusief ondersteuning en
begeleiding? Wilt u hierbij onderscheid maken tussen nieuwe indicaties
en herindicaties?
Hoe beoordeelt u het beeld dat uit de eerste maanden WMO-ervaringen
van dit jaar oprijst, namelijk dat er disproportioneel veel indicaties
worden afgegeven voor HV1, terwijl er aan de feitelijke omstandigheden
van de zorgvragers niets is veranderd? Waar dat voor 1 januari 2007
ongeveer 30 procent van de indicaties betrof, zou dat nu 90-95
procent.
Is de conclusie, aansluitend op de vorige vraag, dat er vroeger
massaal te ruim is geïndiceerd of moeten we de conclusie trekken dat
op dit moment zwaar wordt bezuinigd op de thuiszorg?
Is het gevaar niet heel reëel dat gemeenten, die zowel
verantwoordelijk zijn voor de omvang van het budget voor de
huishoudelijke zorg als voor de aard en omvang van de indicaties, een
groot financieel belang hebben bij een zo beperkt mogelijke indicatie
en dus ook bij een zo hoog mogelijk percentage voor HV1? Hoe
beoordeelt u dat?
Hoe verhouden de percentages van voor 1 januari 2007 zich met die van
na 1 januari 2007 waar het betreft de inzet van de zogeheten
alfahulpen? Zijn de berichten juist dat ook hier een massieve
verschuiving is opgetreden van 30 procent naar zo'n 90-95 procent?
Kan deze grote verschuiving met betrekking tot de inzet van alfahulpen
samenhangen met het financiële belang dat gemeenten hebben om de
uitvoeringskosten van de WMO zoveel mogelijk te drukken?
Kan de wens om zoveel mogelijk alfahulpen in te zetten de aard van de
indicatie zodanig beïnvloeden dat er vrijwel alleen HV1 wordt
geïndiceerd? Zo ja, hoe zit het dan met de onafhankelijkheid,
objectiviteit en transparantie van het indicatiesysteem?
Mogen gemeenten de inzet van alfahulpen wel afdwingen? Zou hierbij,
omdat de zorgvrager formeel de werkgeversrol krijgt opgedrongen, niet
alleen het adagium "vrijwilligheid" moeten gelden?
Worden met de massieve inzet van alphahulpen, de sociale en
rechtspositionele risico's niet eenzijdig bij de zorgvragers en de
werkers in de thuiszorg gelegd, terwijl gemeenten maximaal de "baten"
kunnen incasseren?
Moeten gemeenten, wanneer de werkgeversrol van zorgvragers voor hun
alfahulp wordt overgedragen aan zorginstellingen, deze taken ook apart
vergoeden of mogen gemeenten stellen dat deze kosten uit het budget
dat voor de alfahulp beschikbaar wordt gesteld moet worden betaald?
Wat vindt u van de aanpak van die gemeenten die de aanbesteding hebben
omgebogen tot een toelatingsprocedure met een vaste prijsstelling (het
zogeheten "Zeeuwse model"), waardoor de keuzevrijheid van de
zorgvragers optimaal is gewaarborgd en tegelijkertijd de zorgkosten
beheersbaar worden gehouden? Verdient het aanbeveling om, vanwege deze
positieve kenmerken, bij een volgende aanbestedingsprocedure veel
nadrukkelijker dit systeem centraal te stellen?
Deelt u de mening van professor De Roo (ZM, maart 2007) die stelt dat
met een dergelijk toelatingsmodel veel beter is gegarandeerd dat
lokale en regionale zorgaanbieders in beeld blijven en dat daarmee het
lokale sociale netwerk wordt behouden? Bij een prijzenoorlog via
aanbesteding is er immer het risico dat slechts drie zorgaanbieders
vanuit heel andere regio's de zorg moeten gaan leveren, met alle
gevolgen van dien.
Hoe heeft het gebruik van het pgb zich de eerste maanden van 2007
ontwikkeld? Is er vanwege door zorgaanbieders gemiste aanbestedingen
sprake van een toename?
Sommige gemeenten betalen maar 75 procent van het voor huishoudelijke
hulp normale tarief, wanneer gekozen wordt voor een pgb. Andere
gemeenten kiezen ervoor om deze tarieven gelijk te trekken (dus 100
procent). Verdient het aanbeveling om, wil het pgb een volwaardig
alternatief vormen, in de toekomst standaard uit te gaan van een 100
procenttarief, ook bij pgb's?
Is er met betrekking tot de "oude" Wvg-taken sprake geweest van grote
veranderingen in de gemeentelijke werkwijze?