over de rol van familie van verpleeghuisbewoners
Antwoorden op kamervagen van Vietsch over de rol van familie van
verpleeghuisbewoners
Kamerstuk, 2 april 2007
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DLZ-K-U-2755665
2 april 2007
Antwoorden van staatssecretaris Bussemaker op de vragen van het
kamerlid Vietsch (CDA) over de rol van familie van
verpleeghuisbewoners (2060708970).
Vraag 1
Klopt het bericht dat u een grotere rol wilt voor familie van
verpleeghuisbewoners? 1) Wat zou de familie nog meer moeten doen dan
ze nu al doet? Hoe verhoudt dit zich tot afspraken in het
regeerakkoord over het ontlasten van de mantelzorger en het vergroten
van de arbeidsparticipatie van vrouwen?
Vraag 2
Wat vindt u van de suggestie dat de inzet van familie in
verpleeghuizen in de toekomst wellicht niet langer vrijwillig dient te
zijn, maar een verplichtend karakter kan krijgen? Deelt u de mening
dat familie van verpleeghuisbewoners niet geconfronteerd mag worden
met een verplichte bijdrage voor welzijns- en andere
AWBZ-activiteiten?
Antwoord 1 en 2
De wens om familie en vrienden te betrekken bij bewoners van
verpleeghuizen is afkomstig van de verpleeghuizen zelf. Inzet is het
verbeteren van de kwaliteit van leven van verpleeghuisbewoners door
een actieve betrokkenheid van de familie en vrienden. Daarbij is het
nadrukkelijk niet de bedoeling van verpleeghuizen dat er minder
professionele zorg wordt geboden door hun medewerkers. Veeleer gaat
het hen om het behoud van de aandacht van familie en vrienden voor hun
bewoners.
Belangrijk uitgangspunt daarbij is en blijft voor mij dat de
verantwoordelijkheid voor de professionele zorg bij het verpleeghuis
blijft liggen. Het waar mogelijk betrekken van de familie en vrienden
kan ook geen dwang zijn. Het is overigens niet nieuw dat familie
betrokken wordt bij activiteiten in verpleeghuizen. Als voorbeeld noem
ik Humanitas Rotterdam, waar het betrekken van familie en
buurtbewoners expliciet onderdeel is van hun visie. Hiermee wordt
voorkomen dat bewoners vereenzamen en hun familie en vrienden niet
meer zien.
De inzet van familie en vrienden blijft natuurlijk afhankelijk van hun
mogelijkheden en wensen. Hun inzet kan het werk van de professionele
werkers ondersteunen en verlichten. Die inzet kan geen verplichting
zijn, maar daarom is het juist van belang dat verpleeghuizen zoeken
naar randvoorwaarden die bevorderen dat familie en vrienden wèl een
rol willen blijven spelen.
Vraag 3
Onderschrijft u de criteria voor gebruikelijke zorg in de AWBZ waarin
wordt bepaald wat enerzijds familie- en gezinsleden geacht worden voor
elkaar te doen, en wat anderzijds professionele zorg is? Zo neen,
welke wijzigingen bent u van plan aan te brengen?
Antwoord 3
De criteria voor gebruikelijke zorg hebben geen betrekking op
verpleeghuisbewoners maar hebben betrekking op verzekerden die
duurzaam met andere huisgenoten een gezamenlijk huishouden voeren. De
criteria maken deel uit van de beleidsregels indicatiestelling AWBZ
zoals die onlangs door mij zijn vastgesteld.
Vraag 4
Hoe gaat u er voor zorgen dat instellingen de zorg en de
welzijnsactiviteiten, zoals dagbesteding, conform hun wettelijke
plicht voor hun bewoners blijven aanbieden?
Antwoord 4
Zorginstellingen, c.q. verpleeghuizen, zijn verantwoordelijk voor de
zorg aan de door hen in zorg genomen verzekerden en bepalen zelf op
welke wijze invulling wordt gegeven aan de zorgaanspraak van hun
cliënten/bewoners. Alle zorginstellingen maken op dit moment afspraken
over zorg en welzijn door het formuleren van indicatoren voor
verantwoorde zorg. Met deze indicatoren kunnen de cliënt en ik
toezicht houden op de geboden zorg.
1) NOS-journaal, 3 maart 2007
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport