Alternatieven voor doding van ééndagskuikens
30 maart 2007 - rapport
Rapport van Animal Sciences Grovan Wageningen Universiteit & Research Centrum in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de technologische perspectieven en ethische consequenties.
Meer informatie
*
Voor downloaden van PDF-bestanden:
Zie het origineel
Alternatieven voor doding van ééndagskuikens
Samenvatting 1
I Ethische overwegingen
Op economische gronden worden in Nederland jaarlijks tientallen miljoenen eendagshaantjes gedood, ook in de scharrel- en
biologische houderij. Dat is een moreel probleem. Beter lijkt het als de betrokken kuikens nooit geboren worden, of zelfs nooit
ontstaan. Maar de ingrepen die daarvoor nodig zijn, hebben zo hun eigen bezwaren.
Het centrale en minst omstreden begrip in de discussie over onze omgang met dieren is al sinds een kwart eeuw de intrinsieke
waarde van het dier: dieren, inclusief hun gezondheid en welzijn, zijn omwille van zichzelf beschermingswaardig. Maar wat dat
betekent dat wanneer zich nieuwe mogelijkheden voordoen, zoals geslachtsbeïnvloeding bij hennen? Vele aspecten spelen een rol
en de vraag blijft steeds: wat weegt zwaarder, wat is erger?
Zulke oordeelsvragen zijn te moeilijk om binnen het bestek van een gegeven onderzoek bevredigend te beantwoorden. Dus
beperken wij ons tot een systematische diagnose van problemen en overwegingen die een rol spelen. Het gaat daarbij zowel om
de kwaliteiten van de noodzakelijke handelingen zelf, als ook om de gevolgen voor het welzijn van dier en mens (respectievelijk
intrinsieke en extrinsieke overwegingen). Daarnaast is er het onderscheid tussen concrete gevallen, zoals het doden van een
haantje, en het algemene verschijnsel waarvan dat een voorbeeld is. Dit noemen wij inherente, respectievelijk paradigmatische
overwegingen. Al met al leidt dat tot zes te overwegen proposities.
1. het dierenwelzijn: Seksen is traumatisch, en zeker handmatig seksen. Het leidt tot een uitval van enkele procenten. Ook
het doden van de aangewezen dieren is problematisch. Zelfs perfect pijnloos doden wordt (in de wet op de dierproeven)
als gering ongerief beschouwd.
2. verspilling: Pasgeboren dieren doden, riekt naar verspilling. Productiedieren dienen tot productie te komen, maar dat redden
eendagskuikens niet. Geldt dat evenwel ook als ze als voer voor slangen en dergelijke gebruikt worden? En op welk moment
in de embryonale ontwikkeling ontstaat dit probleem? Hoe vroeger de ontwikkeling stopt, hoe beter?
3. de dood als exponent: Het sterven van eendagshaantjes is slechts een exponent van de vigerende houderijsystemen, waarin
het dier slechts een wil- en gevoelloze productie-eenheid is, die degenen die erin werken afstompen, en zo het echte morele
probleem vormen.
4. menselijke gezondheid: Het hongerspook is in de westerse wereld vervangen door dat van de nieuwe, onbekende
voedseltechnologieën. Dit soort discussies gaat het domein van de wetenschap te boven, en includeert de werelden van
politiek en risicobeleving.
5. dierlijke integriteit: Het dier als zodanig is een gegeven. Wie als mens in de eigenschappen ervan ingrijpt, tast de integriteit
ervan aan en draagt daar verantwoordelijkheid voor. Zulk ingrijpen wordt steeds gevoeld als een kwaad, dat evenwel soms te
rechtvaardigen is. Hoe dieper wordt ingegrepen, hoe zwaarder een en ander weegt.
6. natuurlijkheid: Natuurlijkheid is in het geding als een nieuw deel van de werkelijkheid binnen het maakbare wordt getrokken. In
zijn bruikbaarste vorm wijst het begrip op een maatschappelijk onbehagen over de totale (bio-)technologische beheersing van
dieren. Houdt onze omgang met dieren niet meer in dan een eenvoudige gebruikersrelatie, en is complete beheersing wel
nastrevenswaardig?
Deze zes proposities vormen een maatschappelijk discussiekader dat scherpere vragen kan opleveren, maar leiden niet tot
een oordeel. Daarvoor zij ze te tentatief geformuleerd, terwijl ook de onderlinge gewichtsverhoudingen niet gedefinieerd zijn.
De haantjeskwestie leent zich bij uitstek voor een bredere maatschappelijke discussie met algemenere implicaties, omdat ze
mensen emotioneel raakt, zich ook uitstrekt tot minder intensieve houderijvormen als de scharrel- en de biologische sector,
en ook de meeste vegetariërs aangaat, die immers wel eieren eten. Aansluiting zou kunnen worden gezocht bij het
Rathenau Instituut en de aan de WUR ontwikkelde 'ethical toolbox'.
1
Dit is een journalistieke samenvatting die door de auteurs is gecontroleerd op inhoudelijke onjuistheden. Voor de weergave
en formuleringen zijn de auteurs echter niet verantwoordelijk..Alternatieven voor doding van ééndagskuikens pagina 5
II Technologische perspectieven
Net als bij mensen is de man/vrouw geboorteratio bij vogels ongeveer 50/50. Daarom wordt in de leghensector dagelijks de
helft van alle eendagskuikens, de mannetjes, gedood. Liever zou men zien dat er naar verhouding minder hanen ter wereld
kwamen, of zelfs geen. Dat doel is in principe langs vier wegen te bereiken.
1. Ingrijpen bij de oögenese: De eerste en technisch bezien elegantste oplossing is te zorgen dat er alleen vrouwelijke
embryo's ontstaan. Net als bij zoogdieren hangt bij vogels het geslacht af van een ongelijksoortig paar
geslachtschromosomen, Z en W, analoog aan het bekende paar XY bij zoogdieren. Maar anders dan bij zoogdieren zijn bij
vogels de vrouwtjes heterogameet (ZW) en de mannen homogameet (ZZ). Hoe de geslachtschromosomen vervolgens de
geslachtsontwikkeling aansturen, is niet helemaal bekend, maar het zijn in elk geval de hennen die het geslacht van
embryo's bepalen. Er zijn goede aanwijzingen dat hennen aangezet kunnen worden tot het voornamelijk of misschien zelfs
uitsluitend aanmaken van eicellen met een W-chromosoom, zodat veel minder vaak of zelfs nooit een mannelijk ZZ-embryo
ontstaat.
2. Selectieve sterfte tijdens de vroegste embryonale ontwikkeling: Door selectie of door genetische modificatie zouden
zodanige (bestaande) genetische varianten bijeengebracht kunnen worden, dat alle ZZ-embryo's al in een vroeg stadium
afsterven, maar vrouwelijke ZW-embryo's niet. Er worden evenveel bevruchte eieren gelegd als nu, maar de helft daarvan
leidt niet tot een kuiken.
3. Wegsorteren tijdens de embryonale fase: Als we het geslacht van kuikens al in het ei kunnen bepalen, kunnen we de
mannelijke exemplaren vroegtijdig laten afsterven door het broeden te stoppen. Dit kan nu door oestradiolmeting vanaf dag
dertien, op allerlei manieren kan dat wellicht eerder worden. Is dag nul haalbaar, dan kunnen de te elimineren ZZ-eieren nog
waarde hebben voor de productie van industrieel eiwit en eigeel. Een verder voordeel van deze methoden is dat niet in het
moederdier of in de soort wordt ingegrepen.
4. Sekseomkering: Bij vogels blijken mannelijke ZZ-kiemcellen functionele eicellen te kunnen opleveren. Als we ZZ-embryo's
zich in het ei ook tot hennekuikens zouden kunnen laten ontwikkelen, dan zouden die 'hennen' mogelijk ook eieren kunnen
leggen. In dat geval zouden ZZ-kuikens dus niet hoeven worden gedood. Anders dan bij veel lagere diersoorten als
reptielen, lijkt dit evenwel niet mogelijk door de broedomstandigheden te sturen of langs hormonale weg. Er is een kleine
kans dat selectie van natuurlijke sekseomkeringsmutanten mogelijk is, of dat zulke mutanten langs de weg van genetische
modificatie verkregen kunnen worden.
De benaderingen hebben gemeen dat er geen eendagskuikens meer gedood hoeven worden, en dat geen
welzijnsaantasting en uitval van kuikens meer optreedt ten gevolge van seksen. Maar verder hebben ze ten opzichte van de
bestaande situatie elk hun eigen voordelen. Voor de eerste drie benaderingen zijn dat de volgende.
1. Als hennen alleen vrouwelijke (ZW) eieren leggen,
- hoeven geen embryo's af te sterven of gedood te worden;
- lijdt geen embryo of kuiken eventuele schade door biopsie van embryo's;
- zijn de helft minder ouderdieren en de helft minder broedmachines nodig.
2. Als ZZ-embryo's door natuurlijke dodelijke allelcombinaties vroeg afsterven,
- hoeven geen late embryo's of ongeboren kuikens gedood te worden;
- volstaat de helft van het aantal uitkomkasten.
3a. Als vers gelegde eieren op geslacht gesorteerd kunnen worden,
- hoeven geen embryo's af te sterven of gedood te worden;
- is de helft minder broedkasten nodig, omdat alleen vrouwelijke eieren bebroed worden;
- kunnen de onbebroede ZZ eieren nog waarde hebben voor de eiproductenindustrie.
3b. Als mannelijke (ZZ) embryo's vroeg in de ontwikkeling gevonden en gedood worden,
- hoeven geen ver ontwikkelde embryo's of ongeboren kuikens gedood te worden;
- volstaat de helft van het aantal uitkomkasten.
3c. Als mannelijke (ZZ) embryo's laat in de ontwikkeling gevonden en gedood worden,
- volstaat de helft van het aantal uitkomkasten.
De variant 3a onderscheidt zich kwalitatief van 3b en 3c. Er hoeft niets gedood te worden, er is minder apparatuur nodig en
er is veel minder verspilling van levend materiaal. Bij de derde benadering is verder, op een uitzondering na, bovendien
geen sprake van ingrijpen in het moederdier of in de diersoort. Bij de andere benaderingen is dat alleen zo wanneer
klassieke vormen van selectie blijken te volstaan..Op korte termijn is waarschijnlijk al enige verbetering mogelijk langs de lijnen van 3c. Met de Amerikaanse Embrex-methode
is het in beginsel mogelijk om kuikens in een relatief vergevorderd stadium van ontwikkeling in het ei te 'seksen'. Die
methode moet evenwel nog verder worden uitgewerkt.
Voor de meer wensbare varianten en overige benaderingen is vooral fundamenteel onderzoek noodzakelijk naar manieren
om de geslachtsverhouding in de gelegde eieren te beïnvloeden - dat dat in beginsel kan, is ook bij kippen aangetoond. In
aanvulling daarop, of in plaats daarvan, is onderzoek nodig naar de recentelijk geconstateerde en aanzienlijke hormonale
verschillen tussen de dooiers van mannelijke en vrouwelijke eieren (dus niet tussen embryo's), om manieren te ontdekken
voor zeer vroege embryoselectie. Het vermoeden is dat beide verschijnselen op hetzelfde biologische mechanisme berusten.
Het gaat hier om een strategische investering die meerdere jaren zal vergen.
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit