Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

logoocw

De voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Postbus 20018
2500 EA Den Haag

BOA/ADV/2007/11567

Den Haag Uw brief van 30 maart 2007 16 maart 2007

Onderwerp

Hierbij zend ik u het antwoord op het verzoek van de Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om een reactie op de aanhangige wetsvoorstellen, nota's en brieven.

In uw overzicht heb ik per onderwerp onze reactie ingevoegd.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart en S.A.M. Dijksma,

dr. Ronald H.A. Plasterk

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70-4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 2/20

LIJST VAN AANHANGIGE WETSVOORSTELLEN, NOTA's EN BRIEVEN

CULTUUR EN MEDIA

A. Wetsvoorstellen


1. Onderwerp: Wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid in verband met wijzigingen in de inrichting van de Raad voor cultuur en met invoering van een gedifferentieerd systeem van subsidieverstrekking ten behoeve van cultuuruitingen
Document: Nota naar aanleiding van het verslag d.d. 8 februari 2007 (Kamerstuk 30 847, nr. 5) Verzoek: De minister wordt verzocht de Kamer z.s.m. een reactie op het advies van de Raad voor Cultuur te verstrekken, waarna plenaire behandeling kan plaatsvinden.

Reactie OCW: Ik heb u op 20 maart jl. een reactie op het advies van de Raad voor Cultuur gestuurd (Kamerstuk 30 847, nr. 6). Dat advies heeft betrekking op de concrete uitvoering van de aanvraagprocedure die in het najaar van 2007 start voor de subsidieperiode 2009 - 2012 in de cultuursector, en heeft geen directe relatie met het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel betreft de systematiek van het subsidiesysteem. In de cultuursector bestaat consensus over de noodzaak tot herziening van dit systeem. Gezien deze achtergrond en gelet op de korte termijn die ter beschikking staat om de voorgestelde wetswijziging te realiseren, verzoek ik uw Kamer het wetsvoorstel op korte termijn plenair te behandelen.

B. Overigen: brieven, nota's van de regering


2. Onderwerp: De kabinetsreactie op het WRR-advies (2005) `Focus op functies, uitdagingen voor een toekomstig mediabeleid' Document: Brief van de Minister-president d.d. 2 juni 2006 (Kamerstuk 29 692, nr. 14) St.v.zaken Was controversieel verklaard: de inbrengdatum voor de feitelijke vragen is destijds opgeschort Verzoek: Het kabinet wordt verzocht de Kamer vóór 1 mei een reactie te verstrekken.

Reactie OCW: De kabinetsreactie die Minister-president Balkenende op 2 juni 2006 naar de Kamer stuurde (Kamerstuk 29 692, nr. 14) bevat een brede visie op de toekomst van het mediabeleid, geïnspireerd door het rapport Focus op Functies dat de WRR eind 2004 aan het Kabinet aanbood. Deze lange termijn visie is door de kabinetswisseling niet veranderd. Ook dit kabinet onderschrijft de vaste waarden die het mediabeleid volgens de WRR schragen en de uitdagingen die uit de analyse van de WRR voortvloeien. Overigens behandelt de kabinetsreactie ook een aantal concrete adviezen van de WRR en een aantal actuele kwesties die in het verlengde van het advies liggen. Ik zal uw kamer Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 3/20

vóór 1 mei de voortgang op deze onderwerpen melden.

ONDERWIJS EN WETENSCHAP

A. Wetsvoorstellen


3. Onderwerp: Wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra onder meer in verband met aanpassing van de methode van jaarlijkse prijsbijstelling ten aanzien van de materiële voorzieningen (Kamerstuk 30 246) St.v.zaken: Plenaire behandeling is aangehouden; behandeling wordt voortgezet nadat de evaluatie inzake lumpsumbekostiging (jan. 2007) is ontvangen (zie ook de brief van de minister, d.d. 16 mei 2006; Kamerstuk 30 246, nr. 6) Verzoek: De staatssecretaris primair onderwijs wordt om een reactie verzocht, waarbij geïnformeerd wordt wanneer de Kamer de evaluatie inzake lumpsumbekostiging tegemoet kan zien.

Reactie OCW: Binnenkort ontvangt de Kamer een nieuwe voortgangsrapportage over de invoering van lumpsum in het primair onderwijs, waarin ik ook zal ingaan op de materiële bekostiging. In de rapportage zal ik aangeven op welke punten nog nader onderzoek nodig is wat betreft de materiële bekostiging.


4. Onderwerp: Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake colleges van bestuur en raden van toezicht (Kamerstuk 30 599) St.v.zaken : Het wetsvoorstel was aangemeld voor plenaire behandeling en is destijds controversieel verklaard Verzoek: De staatssecretaris voortgezet- en beroepsonderwijs wordt om een reactie verzocht.

Reactie OCW: Naar aanleiding van signalen over onrechtmatige besteding van overheidsgelden door instellingen is de Algemene Rekenkamer een onderzoek gestart naar het gebruik van lumpsummiddelen. In het rapport 'Ruimte voor Rekenschap' (Kamerstuk 28 248, nr. 24) zijn maatregelen aangekondigd op een viertal terreinen, waaronder het maken van afspraken met BVE, HBO en WO over goed bestuur. In het HBO en WO zijn de toezichtsketen en de te onderscheiden verantwoordelijkheden daarbinnen al verhelderd. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt deze toezegging voor de bve-sector gestand gedaan.

Dit wetsvoorstel maakt een formele en heldere scheiding tussen de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de interne toezichthouder en bestuurder binnen onderwijsinstellingen in de bve-sector mogelijk. Ik acht dit van groot belang bij het tegen gaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van bekostigingsregelgeving. Deze scheiding schept duidelijkheid in verantwoordelijkheden en taken, het zorgt voor (de verbetering van de) checks en balances binnen de instelling (intern toezicht en bestuur). Bovendien biedt Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 4/20

het duidelijkheid aan belanghebbenden en in de horizontale verantwoording. Dit zijn zaken die de samenleving in steeds sterkere mate verlangt van instellingen met publieke taken. Binnen alle bve-instellingen vindt op dit moment de ontwikkeling naar een raad-van-toezicht-model plaats. Dit gebeurt noodgedwongen op een andere manier dan beoogd (in dit wetsvoorstel). Binnen het huidige wettelijke kader is een volledige en transparante scheiding tussen intern toezicht en bevoegd gezag onmogelijk. Ik zou daarom graag op korte termijn over het voorliggende wetsvoorstel met u overleg willen voeren om als nog zo snel mogelijk deze scheiding te kunnen realiseren.


5. Onderwerp: Voorstel van wet tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake deregulering en administratieve lastenverlichting (DAL) (Kamerstuk 30 853)
St.v.zaken: Wetsvoorstel is bij de Kamer ingediend en is destijds controversieel verklaard Verzoek: De staatssecretaris voortgezet- en beroepsonderwijs wordt om een reactie verzocht in verband met de relatie met het dossier governance.

Reactie OCW: Het voornaamste doel van het wetsvoorstel Deregulering en Administratieve Lastenverlichting (DAL) is het realiseren van een aantal administratieve lastenverlichtingen, één van de speerpunten van het kabinet. Het wetsvoorstel is tot stand gekomen op basis van voorstellen uit het veld (waaronder MBO Raad, COLO en JOB) en heeft dan ook een breed draagvlak. Uitgangspunt voor het wetsvoorstel was het vereenvoudigen en het schrappen van regelgeving in de WEB. DAL staat daarmee als wetsvoorstel op zichzelf, immers het reduceren van de administratieve lasten biedt hiertoe voldoende legitimiteit.

Er kan een relatie gelegd worden tussen DAL en Goed Bestuur. Uitgangspunt van Goed Bestuur is dat OCW duidelijke kaders stelt (competentiegerichte kwalificatiestructuur, examinering en onderwijsintensiteit) en dat daarbinnen scholen de ruimte krijgen om kwaliteit te leveren. DAL draagt hieraan bij door het terugdringen van bureaucratie voor instellingen.

Gezien de wens van het veld dit wetsvoorstel zo snel mogelijk in te voeren, de termijn waarbinnen dit wetsvoorstel tot stand is gekomen, en de ambities van het huidige kabinet om de administratieve lasten te verminderen, zou ik graag op korte termijn over het voorliggende wetsvoorstel met u overleg willen voeren.


6. Onderwerp: Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met uitbreiding van de mogelijkheid met studiefinanciering in het buitenland te studeren Document: Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging d.d. 1 maart 2007 (Kamerstuk 30 933)
Verzoek: Wordt aangemeld voor z.s.m. plenaire behandeling. De minister wordt verzocht om het onderdeel `collegegeldkrediet' dat eerder uit het oorspronkelijke wetsvoorstel is gehaald, via een nota van wijziging weer daarin op te nemen. Daarbij wordt vermeld dat dit geschiedt onder de voorwaarde dat de verdere Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 5/20

wetsbehandeling geen vertraging oploopt.

Reactie OCW: Ik heb u de gevraagde nota van wijziging toegezonden op 19 maart 2007 (Kamerstuk 30 933, nr. 10).

B. Overigen: brieven, nota's van de regering


7. Onderwerp: Overheveling WIA (voorheen REA)-onderwijsvoorzieningen (Reïntegratie Arbeidsgehandicapten); verslag van een nader schriftelijk overleg Document: Brieven van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 augustus en 2 november 2006 (Kamerstuk 29 461, nrs. 21 en 25) Verzoek: De staatssecretaris voortgezet- en beroepsonderwijs wordt om een reactie verzocht inzake het overleg met de VNG.

Reactie OCW: Aan de orde is de overheveling van de vanwege de wet IWIA en door het UWV verstrekte onderwijsvoorzieningen1 naar onderwijswetgeving en een onderwijsuitvoerder. Deze overheveling doet recht aan het principe van inclusief beleid, in het kader waarvan de verstrekking van onderwijsvoor- zieningen vanwege onderwijs meer voor de hand ligt. De vorige TK heeft gevraagd om een verkenning en weging van de verschillende uitvoeringsmodaliteiten. Dit is gedaan door het NIZW. In een brief aan uw Kamer (Kamerstuk 29 461, nr. 18) schreef mijn voorganger, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat op basis van dit rapport is gekozen voor de meest in aanmerking komende modaliteit: uitvoering door de gemeenten. Zij heeft daarbij aangegeven het overleg over de voorwaarden met de VNG te willen starten.

De TK, met name de leden van het CDA, heeft vervolgens gevraagd het overleg met de VNG uit te stellen totdat er politieke besluitvorming heeft plaatsgevonden over de brieven. In de beide verslagen is hiermee door mijn voorganger ingestemd. Vanwege de vervroegde verkiezingen heeft deze besluitvorming niet meer plaatsgevonden en is de kwestie doorgeschoven naar het nieuwe kabinet. Ik wil het overleg met de VNG over de overheveling van verantwoordelijkheden graag starten, maar wacht uw reactie af voordat ik nadere actie onderneem naar de VNG.


8. Onderwerp: Overheveling WIA-onderwijsvoorzieningen Document: Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 8 november 2006 (Kamerstuk 29 461, nr. 26) Verzoek: De staatssecretaris voortgezet- en beroepsonderwijs wordt om een reactie verzocht inzake overleg met de VNG.

Reactie OCW: Deze kwestie hangt samen met het voorgaande onderwerp. Het gaat om een


1 Voorzieningen en hulpmiddelen ten behoeve van de deelname van gehandicapte kinderen aan het reguliere onderwijs.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 6/20

reactie op de brief van de gehandicapten(belangen)organisaties CG-Raad en FvO, waarin men ervoor pleit te kiezen voor de uitvoeringsmodaliteit `de uitvoering laten bij het UWV, maar dan onder de verantwoordelijkheid van OCW-wetgeving'. In de brief van 8 november 2006 worden de bezwaren tegen deze uitvoeringmodaliteit, die ook al in bovenbedoelde brieven waren opgenomen, nog eens samengevat.


9. Onderwerp: Advies over de groeiproblematiek binnen cluster-4 onderwijs en passend onderwijs en de resultaten van het programma Zorg in en om de school (ZIOS)
Document: Brieven van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 16 resp. 23 januari 2007 (Kamerstuk 30 800 VIII, nr. 92 en 27 728, nr. 96) Verzoek: Staatssecretaris voor primair onderwijs wordt naar de stand van zaken verzocht o.a. inzake tijdpad `proeve van wet' en het ontwikkelingskader Noot: Tevens VWS

Reactie OCW: De uitwerking van passend onderwijs en de groei in cluster 4 maken deel uit van het 100-dagen traject en de begrotingsvoorbereiding 2008. Naar verwachting kan ik u in juni informeren over de concrete uitwerking van de genoemde trajecten. Voor het programma ZIOS is Minister Rouvoet van J&G nu eerst verantwoordelijke. Ook ZIOS maakt onderdeel uit van het 100-dagen traject van het kabinet. Na afloop daarvan wordt u over de resultaten geïnformeerd.

C. AO's


10. Onderwerp: Kennismakingsgesprek Verzoek: De bewindslieden worden met spoed verzocht om een schriftelijke reactie op deze lijst met aanhangige wetgeving, nota's en brieven. Na agendering van deze reactie voor de procedurevergadering kan een algemeen overleg gepland worden.
Een kennismakingsgesprek en een rondleiding door het ministerie wordt georganiseerd op donderdag 5 april van 17.00 tot 19.00 uur. Noot: Planningsbrief wordt bij het nog te plannen AO geagendeerd (Kamerstuk 30800 VIII, nr. 91)
Reactie OCW: Met de organisatie van het kennismakingsgesprek en de toezending van deze brief is voldaan aan uw verzoek.


11. Onderwerp: AO Onderzoeksbekostigingi Besluit: Wordt aangehouden tot na ontvangst van een reactie van de minister. Verzoek: De minister wordt verzocht om een actuele annotatie bij de documenten in het bijgevoegde dossieroverzicht. Tevens wordt opheldering verzocht of aangehouden brieven zijn verwerkt in reeds uitgebrachte kabinetsstandpunten. Op basis dit `stand van zaken'-overzicht wordt besloten of een AO over bepaalde documenten op korte termijn noodzakelijk is, of dat de uiteindelijke kabinetsreactie over onderzoeksbekostiging kan worden afgewacht. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 7/20

Reactie OCW: Zie bijlage 1.

D. Dossiers, vooralsnog zonder nadere actie


12. Onderwerp: Dossier governanceii Verzoek: Stand van zaken wordt verzocht.

Reactie OCW: Zie bijlage 2.


13. Onderwerp: Dossier VVEiii Verzoek: Stand van zaken wordt verzocht. Noot: Tevens VWS

Reactie OCW: In de brief van 31 maart 2006 (Kamerstuk 30 300 VIII, nr. 214) over de toekomst van de voor- en vroegschoolse educatie heeft mijn ambtsvoorganger u het lange termijn perspectief geschetst van VVE. Daarbij gaf zij aan dat het bestuderen van VVE in de toekomst gestalte kan krijgen door een adviescommissie met een gezaghebbende samenstelling en een onafhankelijke voorzitter in te stellen. In het voorjaar van 2007 zou uw Kamer over de resultaten van de bevindingen van deze adviescommissie op de hoogte worden gebracht. Vanwege de vervroegde verkiezingen in november 2006 heeft het toenmalige kabinet besloten deze adviescommissie niet (meer) in te stellen, maar in plaats daarvan een conferentie te organiseren. Deze vond plaats op 23 en 24 oktober 2006. De opbrengsten van deze conferentie treft u aan in bijlage 3.

In het Regeerakkoord kondigt het nieuwe kabinet een breed programma aan om taalachterstanden weg te werken. Kinderen waarbij op driejarige leeftijd door het consultatiebureau of elders een taalachterstand wordt geconstateerd, worden via kinderopvang/peuterspeelzalen, voor- en vroegschoolse educatie en aparte (schakel)klassen op het vereiste niveau gebracht. Tevens wordt de regelgeving voor kinderopvang, peuterspeelzalen en voor- en vroegschoolse educatie, waaronder de financiële tegemoetkoming aan ouders, geharmoni- seerd. Voor het zomerreces zal ik Uw kamer informeren welke stappen ik wil zetten om deze voornemens in de komende jaren te concretiseren. Zoals vermeld in de brief aan uw Kamer van 18 mei 2006 (Kamerstuk 30 300 VIII, nr 233), neem ik ook het sturingsadvies van de commissaris Jeugd- en Jongerenbeleid, de heer Van Eijck, mee in het lange termijn perspectief op VVE.


14. Onderwerp: Dossier primair onderwijsiv Verzoek: In samenhang met wetsvoorstel 30 246 wordt geïnformeerd wanneer de evaluatie van de lumpsumbekostiging te verwachten is (toegezegd was januari 2007).

Reactie OCW: Zie reactie onder punt 3. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 8/20


15. Onderwerp: Dossier Samenwerkingsverbanden tussen scholen voor voortgezet onderwijs en bve-instellingenv Verzoek: Stand van zaken wordt verzocht.

Reactie OCW: Op dit moment voert Cap Gemini een nadere analyse uit van de eerste ervaringen die scholen, instellingen en andere belanghebbenden hebben opgedaan met het Besluit Samenwerking VO-BVE. Het rapport wordt begin april verwacht en bevat een beschrijving van de gesignaleerde knelpunten in de werking van het Besluit en de wensen van VO-scholen en ROC's voor verdere verruiming van de samenwerkingsmogelijkheden. Per knelpunt c.q. wens tot verruiming wordt een advies uitgebracht voor een oplossingsrichting en aangegeven of deze oplossing op korte of middellange termijn gerealiseerd kan worden. Ik wacht het rapport af en zal daarna mijn reactie geven.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 9/20

BIJLAGE 1: AO onderzoeksbekostiging

Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid
Op 22 november 2006 heeft de Kamer de Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid 2007 (Kamerstuk 29338 nr. 55) ontvangen. Dit document is te zien als een afsluitende rapportage van het vorige kabinet over het gevoerde wetenschapsbeleid. De rapportage bevat de resultaten op het terrein van extra investeringen, excellentie focus en massa, talent, valorisatie, wetenschaps- en techniekcommunicatie, het bevorderen van bèta- en techniekstudies, de wetenschappelijke informatievoorziening en de internationale samenwerking. De NWO-wet schrijft voor dat uiterlijk vier jaar na vaststelling van het vorige Wetenschapsbudget een nieuw Wetenschapsbudget wordt uitgebracht.

Onderzoeksbekostiging
Over onderzoeksbekostiging heeft een schriftelijk overleg met de Kamer plaatsgevonden (Kamerstuk 29338 nr. 47 d.d. 28 maart 2006). Het vorige kabinet heeft de Commissie Dynamisering ingesteld om het kabinet te adviseren over (verdere) inhoudelijke dynamisering van de onderzoeksbekostiging. Deze heeft op 1 februari 2006 een tussenrapportage uitgebracht (Kamerstuk 27406 nr. 66) en op 11 april 2006 een eindrapport (Kamerstuk 27406 nr. 82). Voorts is aan de Kamer het strategisch plan van NWO aangeboden (Kamerstuk 27406 nr. 84). Het vorige kabinet heeft, vanwege de inhoudelijke samenhang tussen beide documenten, besloten om op het eindrapport van de Commissie Dynamisering en het strategisch plan NWO één geïntegreerde reactie uit te brengen. Mede als gevolg van de val van het vorige kabinet kon geen volledige reactie meer worden gegeven en is volstaan met een reactie op hoofdlijnen. De vraag om extra investeringen in wetenschappelijk onderzoek en het al dan niet zetten van verdere stappen op het terrein van dynamisering en prestatiebekostiging van het universitaire onderzoek werd in het standpunt aan het volgende kabinet overgelaten. Op dit moment ben ik met mij samen met mijn collega's aan het oriënteren. Zodra het kabinet een standpunt heeft ingenomen zal ik de Kamer hierover informeren.

Vraagsturing TNO en Grote Technologische Instituten Onder het vorige kabinet is, mede naar aanleiding van de evaluatie van de "brugfunctie" van TNO en de GTI's, een proces op gang gekomen om deze organisaties meer vraaggestuurd te maken en de financiering hierop af te stemmen. Over dit proces, waarin het kabinet 12 thema's heeft gedefinieerd en voor deze thema's regievoerende departementen heeft aangewezen, is de Kamer in verschillende voortgangsrapportages geïnformeerd. De laatste rapportage (Kamerstuk 29338 nr. 56) is een afsluitende rapportage. In de rapportage wordt onder meer gemeld dat met het afronden van het proces van vraagprogrammering en het opdoen van ervaringen in 2006 de projectfase van het beleidstraject is afgerond. Ook wordt in de rapportage gezegd dat het proces van vraagprogrammering (verder) in reguliere kaders ter hand zal worden genomen. De departementen werken hier nu aan met de betrokken organisaties. Specifiek met betrekking tot TNO bericht ik u nog het volgende. TNO heeft de vraagsturing opgepakt in het kader van het strategisch plan TNO "Verbonden door vernieuwing" dat op 21 april 2006 aan de Kamer is aangeboden (Kamerstuk 29338 nr. 48). Hierop is door het kabinet een reactie uitgebracht (Kamerstuk 29338 nr. 50). Kern van deze reactie is dat van TNO wordt gevraagd bij het opstellen van programma's rekening te houden met inzichten die bij regievoerende departementen leven en daarbij de nodige flexibiliteit te betrachten omdat prioriteiten binnen de strategieperiode (2007-2010) kunnen wijzigen. Inmiddels is eind vorig jaar aan TNO door de penvoerend minister de zogenaamde (jaarlijkse) financieringsbrief toegezonden waarin voor het eerst een verdeling naar thema's en een deel voor "kennis als vermogen" (kennisopbouw over de thema's Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 10/20

heen en gericht op de langere termijn) is gemaakt. Eveneens is aan de Kamer toegezonden het Jaarverslag TNO 2005 (Kamerstuk 29338 nr. 49). Dit verslag is ter informatie bedoeld. Kabinetsreactie op vier kennisadviezen
Gekozen is voor een gecombineerde kabinetsreactie (Kamerstuk 24406 nr. 100) omdat alle adviezen, mede in het licht van de Lissabonambitie, betrekking hebben op hetzelfde thema: de (ontwikkeling van de) Nederlandse kennispositie. Kenmerkend voor deze adviezen is dat zij een strategie bevatten waarin ambities, knelpunten en oplossingsrichtingen op het terrein van onderwijs, onderzoek en innovatie op een samenhangende manier in beeld worden gebracht. Het gaat er volgens de adviezen om dat het gemiddelde niveau van de hele kennisketen, van funderend onderwijs tot en met innovatie in het bedrijfsleven, moet worden verhoogd.

AWT-briefadvies naar aanleiding van strategische plannen van TNO, NWO en KNAW Door de AWT is in augustus een briefadvies uitgebracht naar aanleiding van de (kort daarvoor) gepubliceerde strategische plannen van TNO, NWO en KNAW (Kamerstuk 29338 nr. 51). In het advies gaat de AWT met name in op de rollen van de verschillende actoren in het bestel, alsmede op de rol van de overheid. Dit advies is door de AWT bedoeld als handvat voor overheid en onderzoeksinstellingen voor de beleidsvoering die komen gaat.

AWT-werkprogramma
Op het werkprogramma van 2006 stonden vijf onderwerpen, te weten: open innovatie (afgerond: AWT 68: Opening van zaken - Beleid voor Open innovatie) offshoring van R&D (afgerond: AWT 69: Bieden en binden - Internationalisering van R&D als beleidsuitdaging).
kennisvalorisatie in de alfa- en gammawetenschappen (afgerond: AWT 70: Alfa en Gamma stralen - Valorisatiebeleid voor de Alfa- en Gammawetenschappen) PPS-structuren ten behoeve van focus & massa en valorisatie (doorgeschoven naar 2007) innovatie in publieke sectoren (doorgeschoven naar 2007)

Daarnaast heeft de AWT het afgelopen jaar nog drie andere briefadviezen uitgebracht. Deze hadden betrekking op:
Beter omgaan met Fes-middelen voor kennis en innovatie (ongevraagd); Wet op het Hoger Onderwijs en Onderzoek (gevraagd) en De strategische plannen van TNO, NWO en KNAW (ongevraagd).

Verder heeft de AWT in de laatste maanden van 2006 een advies voorbereid voor de nieuwe ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Economische Zaken. Met dit advies wil de AWT de nieuwe bewindslieden een agenda aanreiken voor de komende jaren. Het betreffende advies (AWT 71: Balanceren met beleid - wetenschaps- en innovatie-beleid op hoofdlijnen) wordt zeer binnenkort uitgebracht.

Het kabinet hecht eraan de thema's, waarover de AWT adviseert , goed te laten sporen met de nog verder uit te werken voornemens uit het Coalitieakkoord. Ik verwacht daarom dat de hoofdpunten uit het werkprogramma 2007 zeker niet voor juni a.s. beschikbaar komen.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 11/20

AWT-evaluatie en kabinetsreactie
In een brief van 20 oktober 2006 (Kamerstuk 30800 VIII nr. 53) is aan de Kamer de kabinetsreactie toegezonden op de evaluatie van de AWT. De evaluatie is positief uitgevallen en door het vorige kabinet ­ met enige kanttekeningen ­ ook onderschreven. Belangrijke constatering die uit de evaluatie naar voren is gekomen is dat er op de terreinen van kennis en innovatie veel adviesdrukte bestaat. Het kabinet werkt momenteel aan plannen voor de herinrichting van het kennis- en adviesstelsel. Genoemde constatering zal daarin zeker worden meegenomen.

Geven voor weten
In het eerste advies van de taskforce "Geven voor weten" werden de fiscale aanbevelingen uit het rapport "Geven voor weten" van het Innovatieplatform nader uitgewerkt en werd een route aangeven die kon rekenen op de waardering van het voorgaande kabinet. Bij "Geven voor weten" gaat het om onconventionele financiering van wetenschappelijk onderzoek. Belangrijke actoren hierbij zijn de colleges van bestuur van universiteiten, banken en financiële intermediairs. In de kabinetsreactie van 10 augustus 2006 (Kamerstuk 27406 nr. 93) wordt aangegeven dat nu vooral de instellingen aan zet zijn en dat daar een duidelijke cultuuromslag moet plaatsvinden. De taskforce werkt nu aan een eindadvies.

Europees Technologie-Instituut
Op 27 december 2006 heeft de Kamer het BNC Fiche Verordening voor oprichting van een Europees Instituut voor Technologie (Kamerstuk 22112, nr. 481) ontvangen. In dit fiche is het kabinetsstandpunt uiteengezet. Op 29 november 2006 zijn schriftelijke vragen van Kamerleden over het EIT beantwoord. Zeer recent heeft de minister in het algemeen overleg van 7 februari 2007 ter voorbereiding van de Raad voor Concurrentievermogen van 19 februari de laatste stand van zaken betreffende het EIT uiteengezet en vragen van Kamerleden beantwoord. Het voorstel van de Europese Commissie komt deels tegemoet aan een aantal bezwaren die Nederland in de consultatiefase heeft ingebracht (zie BNC Fiche). Tijdens de laatste Europese Raad van maart 2007 hebben de Regeringsleiders aangedrongen op "gezwinde spoed" bij de behandeling van het voorstel tot oprichting van een EIT. Op dit moment wordt het voorstel in een speciaal ingestelde Raadswerkgroep besproken. Belangrijkste punten van aandacht voor Nederland blijven het budget en de financiering van het EIT, de beperking van bureaucratie en de kwestie van de verlening van graden en diploma's door het EIT. Dit is in lijn met de recente conclusies van de beide Kamers betreffende subsidiariteit en proportionaliteit van dit commissievoorstel. Aangezien in de huidige Financiële Perspectieven geen rekening is gehouden met een EIT zijn door de lidstaten veel vragen gesteld over de financiering van het EIT. Het Duitse voorzitterschap heeft daarom recentelijk een voorstel gedaan om de implementatie van het EIT te faseren. In een eerste fase zal een tijdelijke raad van bestuur worden aangesteld die als opdracht krijgt het voorstel van de EC voor een EIT verder uit te werken en medio 2008 met een uitgewerkt plan te komen, in de tweede fase wordt een eerste pilot geselecteerd en opgezet. Deze eerste pilot zal in de tweede helft van 2008 van start moeten gaan. Beoogd wordt in de Raad voor Concurrentievermogen van juni 2007 een formeel raadsbesluit te nemen over het opzetten van het EIT. Vervolgens zal medio 2008 het uitgewerkte voorstel (inclusief financiering) van de (tijdelijk ingestelde) Raad van Bestuur van het EIT en de Commissie worden worden aan de Raad en het Europees Parlement. Overigens is er over de financiering van dit aangepaste voorstel nog niets bekend respectievelijk besloten. Op dit moment is ook het Europees Parlement begonnen met de beoordeling van het voorstel van de Commissie.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 12/20

Leren excelleren
In de beleidreactie (Kamerstuk 27406 nr. 95) op het rapport `Leren Excelleren. Talenten maken het verschil' heeft het vorige kabinet aangegeven dat talentontwikkeling verder gestimuleerd wordt. Het kabinet heeft aangegeven dat sommige aanbevelingen van Leren Excelleren passen in de ontwikkelingen van `goed bestuur'. Andere aanbevelingen zijn onderdeel van het lerarenbeleid. Over deze aanbevelingen wordt niet separaat gerapporteerd. In de beleidsreactie is voorts een programma aangekondigd om beter maatwerk te kunnen leveren voor toptalenten. Daartoe wordt een breed samengestelde commissie gevormd om vanuit onderwijs, wetenschap en bedrijfsleven richting te geven aan het excellentieprogramma. In de reactie is gemeld dat over de voortgang medio 2007 wordt gerapporteerd.

Verslag missie Beieren
Bij brief van 6 juni 2006 (Kamerstuk 30800 VIII nr. 85) is aan de Kamer aangeboden een verslag van een handelsmissie van toenmalig staatssecretaris Mark Rutte aan Beieren. Deze missie heeft de staatssecretaris op haar verzoek overgenomen van de toenmalige staatssecretaris van Economische Zaken Karien van Gennip. Dit verslag is bedoeld om de Kamer te informeren.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 13/20

BIJLAGE 2: Dossier Governance

Dossier governance
Voortgangsrapportage INHOLLAND
In 2005 en 2006 heeft staatssecretaris Rutte aan de Kamer gerapporteerd over zijn bestuurlijke reactie op het inspectierapport over de problemen bij INHOLLAND, respectievelijk over zijn oordeel over de door hem gevraagde voortgangsrapportage die in mei 2006 door INHOLLAND is opgeleverd. In zijn brief aan het bestuur van INHOLLAND (bijlage bij Kamerstuk 29 410, nr 40) heeft staatssecretaris Rutte zich tevreden getoond over het in gang gezette verbeterproces. Hij heeft niet gevraagd om een vervolgrapportage; over de verdere resultaten van het verbeterproces moet de instelling in haar jaarverslag rapporteren. Het `dossier INHOLLAND' is daarmee afgesloten.

Governance in het openbaar onderwijs
In de brief van 18 mei 2006 (Kamerstuk 30 183, nr. 8) staat dat de conclusies en aanbevelingen zullen worden betrokken bij de uitwerking van het wetsvoorstel governance PO/VO dat in het najaar van 2006 bij uw Kamer zou worden ingediend. Ik vorm mij op dit moment een oordeel over zo'n wetsvoorstel in het licht van het regeerakkoord, en betrek daarbij ook het 1e deelrapport Governance in het openbaar onderwijs. Ik verwacht u voor 1 juni te berichten hoe het verder gaat met dit wetsvoorstel.

Voortgang good governance in het onderwijs
Ik kom op dit onderwerp terug na afloop van de 100 dagen en uiterlijk in het najaar van 2007. Ik wil immers eerst met betrokkenen in het veld spreken, en bepalen wat de urgente problemen in het onderwijs zijn. Gaandeweg wil ik ook opvattingen ontwikkelen over de rol van goed bestuur bij het oplossen van deze problemen. Dit altijd vanuit het perspectief `hoe draagt goed bestuur bij aan beter onderwijs?'. Wel betrek ik elementen van goed bestuur uit het Regeerakkoord bij mijn gesprekken met het onderwijsveld in die 100 dagen. Verder denk ik, zoals gezegd, nog na over een wetsvoorstel governance PO/VO.

Onderwijstoezicht
Islamitische schoolbesturen SIBA en El Amal
Zie de brief van Staatsecretaris Dijksma van 5 maart 2007 aan uw Kamer (Kamerstuk 30 800 VIII, nr. 102). In die brief geeft de staatssecretaris een reactie op de ontwikkelingen rond SIBA.

Inspectierapport `De waarde van intern toezicht', advies van Onderwijsraad Doortastend Onderwijstoezicht en `Toezicht in vertrouwen: vertrouwen in toezicht' De nota `Toezicht in vertrouwen, vertrouwen in toezicht' (Visie op toezicht OCW) is een OCW uitwerking van de Rijksbrede Kaderstellende visie op toezicht II, waarin ook gevolg is gegeven aan het advies van de Onderwijsraad Doortastend Onderwijstoezicht. De in deze nota uitgewerkte visie is bovendien in lijn met de hoofdlijnen over toezicht in het onderwijs, zoals beschreven in het regeerakkoord. Het toezichtbeleid van OCW zal de komende jaren langs deze lijnen verder worden geïmplementeerd.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 14/20

BIJLAGE 3: Opbrengsten conferentie VVE

Tijdens de conferentie werd gebruik gemaakt van drie werkvormen: stemmen over stellingen, plenaire inleidingen door deskundigen en discussie in werkgroepen. In dit samenvattend hoofdstuk wordt eerst op hoofdlijnen de stand van zaken in het VVE-beleid weergegeven zoals dat in de inleidingen is neergezet. Daarna wordt vermeld over welke onderwerpen, gezien de uitslag van de stemming, brede overeenstemming bestond en tenslotte worden enkele beleidsdilemma's geschetst die zowel in de werkgroepen als bij de uitslag van de stemmingen tot discussies hebben geleid.

Stand van zaken
De conclusies hebben betrekking op de volgende onderwerpen: rendement, kosten, effectiviteit en bereik.

Rendement
Investeren in de voorschoolse periode heeft een hoger rendement dan investeringen in de latere fase van de schoolloopbaan: Amerikaanse onderzoeken laten een rendement zien van een factor 4 tot 9. Voor Nederland is berekend dat VVE voor alle kinderen 1,5% van het BNP kost en dat de opbrengst na 20 jaar 3% van het BNP bedraagt (een rendement van 100%). Voor de samenleving leidt VVE op termijn tot hogere productiviteit en innovatievermogen, hogere belastingopbrengsten, lagere gezondheidskosten, minder druk op sociale voorzieningen en meer sociale cohesie. VVE is bovendien een belangrijke voorziening om de problemen van vergrijzing, migratie en het groeiend aantal eenoudergezinnen op te vangen en te voldoen aan de Lissabon-doelstellingen.

Kosten
Op dit moment maakt 25% van de kinderen gebruik van kinderopvang. Totale kosten 1,6 miljard, waarvan de overheid ongeveer 0,5 miljard betaalt. Het peuterspeelzaalwerk wordt bezocht door 60% van de kinderen, 13% volgt een VVE-programma van 4 dagdelen. Kosten: 335 miljoen, waarvan de overheid 268 miljoen betaalt. In totaal geeft de overheid ongeveer 800 miljoen uit aan voorschoolse voorzieningen, dat wil zeggen 0,16% van het BNP. Inclusief het onderwijs aan 4 en 5-jarigen gaat het om ongeveer 2,5 miljard ofwel 0,49% van het BNP. Ter vergelijking: in Noorwegen en Zweden is dit
1,7% en in Denemarken 2%. Wanneer Nederland VVE beschikbaar zou stellen aan alle kinderen van 3 en 4 jaar voor 4 dagdelen per week kost dat 1,1 miljard extra.

Effectiviteit
Onderzoek heeft aangetoond dat de verschillen tussen kinderen groter worden in de opvolgende fase van de schoolloopbanen van kinderen. Verschillen die bestaan bij de start van het basisonderwijs worden in het basisonderwijs in stand gehouden. Daarna worden de verschillen groter. Het gaat dan om een vergelijking tussen kinderen met een vergelijkbaar cognitief systeem, maar met verschillen in taalvaardigheid, kennis en opvoedingservaringen. Als gevolg daarvan blijft talent onderbenut. Een effectieve aanpak moet dus gericht zijn op het verbeteren van de omgevingskenmerken, zowel het opvoedingsproces thuis als het onderwijsproces op school.

De grootste winst zit in de toename van verbale kennis en verbale redeneervaardigheden vanwege de invloed daarvan op leersucces. De mate van interactie tussen de leidster en de kinderen is een belangrijke succesfactor bij het gebruik van VVE-programma's. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 15/20

Het meest effectief zijn programma's die gezinsgerichte en centrumgerichte activiteiten combineren en die voldoen aan de volgende voorwaarden:

· Een gestructureerde didactische aanpak
· Een gerichte inzet voor de kinderen die het nodig hebben
· De kinderen worden intensief, minimaal 4 dagdelen begeleid, in kleine groepen (voorschools 12 /vroegschools 20)

· Uitvoering door gekwalificeerd personeel, dubbele bezetting
· Doorgaande lijn van 2 tot 6 jaar

Bereik
Het totaal aantal doelgroepkinderen in de leeftijd van 2 tot 5 jaar, bedraagt 136.787. In de voor- schoolse periode wordt 46% van de doelgroepkinderen bereikt, in de vroegschoolse periode 69%. Voor de voor- en vroegschoolse periode samen is het bereik 59%. In de voorschoolse periode gaat 55% van de peuters vier dagdelen naar de peuterspeelzaal, 21% drie dagdelen en 24% twee dagdelen. In 94% van de gemeenten zijn de leidsters in de voorschoolse voorzieningen geschoold in VVE, in de vroegschoolse voorzieningen geldt dat voor 85% van de gemeenten.

Overeenstemming over stellingen
Alle aanwezigen hebben zich tijdens de conferentie door middel van het stemmen over stellingen kunnen uitspreken over een aantal actuele thema's. Uit de uitkomsten blijkt dat er over een aantal onderwerpen in het veld brede overeenstemming bestaat, terwijl over een aantal andere onderwerpen verschillend wordt gedacht. De onderwerpen waarover een grote mate van overeenstemming (> 70%) bestaat zijn de volgende:

Voorzieningenstructuur

· Peuterspeelzalen en kinderopvang moeten niet als aparte voorzieningen voortbestaan (81%).
· Voor een goede uitvoering van VVE-programma's is doorverwijzing door consultatiebureaus onontbeerlijk (73%).

Argumenten om te komen tot één geïntegreerde voorziening waarin zowel het (huidige) peuterspeelzaalwerk als de kinderdagopvang worden aangeboden waren: achterstandskinderen met behoefte aan een VVE-programma komen in beide voorzieningen voor, terwijl VVE-programma's voornamelijk in peuterspeelzalen worden aangeboden. Als de condities waaronder beide voorzieningen werken dezelfde zijn, verhoogt dit de keuzevrijheid voor ouders. Bijkomend voordeel is dat er combinatiefuncties mogelijk worden (peuterspeelzaal/tussenschoolse/naschoolse opvang en kinderdagopvang), waardoor een positieverbetering voor peuterspeelzaalleidsters mogelijk wordt. Voor peuterspeelzalen is het knelpunt dat de afhankelijkheid van gemeentelijke subsidie te groot is. Daardoor ontstaan te grote verschillen in kwaliteit. De marktwerking zoals deze nu in de kinderopvang bestaat, is ook voor de peuterspeelzalen een aantrekkelijk perspectief. Een verdere integratie van voorzieningen kan niet alleen maar van onderop komen. Overheidssturing is daarbij gewenst.

Beleid

· De rijksoverheid moet het VVE-beleid (visie en ambitie) vastleggen in een meerjarig beleidsplan (93%).
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 16/20


· Voor een goede uitvoering van VVE-programma's is een financiële impuls in het peuterspeelzaalwerk onontbeerlijk (91%).
· Peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en basisscholen met een VVE-programma moeten duidelijke prestatie-indicatoren opgelegd krijgen (77%).
· VVE moet de hoogste prioriteit hebben op de lokale educatieve agenda (78%).

In aansluiting op het hierboven genoemde punt verwacht men een duidelijk initiatief van de landelijke overheid op het gebied van de samenvoeging van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de aansluiting van VVE op andere voorzieningen binnen het kader van het lokaal jeugdbeleid.

Kwaliteit en effectiviteit

· In iedere peuterspeelzaalgroep moet minimaal één HBO-geschoolde werken (83%).
· Alle leidsters in voorschoolse voorzieningen moeten verplicht nascholing VVE volgen (84%).
· Scholing in VVE-programma's moet een vast onderdeel worden van het curriculum van ROC en PABO (98%).

· Er moet een kwaliteitskeurmerk komen voor VVE-programma's. Alleen goedgekeurde programma's moeten worden bekostigd (84%).
· De inspectie van het onderwijs moet gaan toezien op de uitvoering van de voor- en vroegschoolse educatie (72%).

· Een VVE-programma is alleen effectief met een oudercomponent (82%).
· Kinderen met een taalachterstand leren beter in een gemengde groep (91%).

Het toezichtskader van de inspectie van het onderwijs is in de betreffende werkgroep positief ontvangen. Het toezichtskader is een breed model dat de kwaliteitskaders van alle VVE-programma's kan omvatten. Het instrument maakt het mogelijk om de stand van zaken in de eigen school of peuterspeelzaal te meten en zich te vergelijken met andere instellingen én het sluit aan bij het toetsingsinstrument van de GGD. Het is ook bruikbaar voor kinderdagverblijven. Het toezichtskader is vooral bedoeld als zelfsturinginstrument. Er bestaat verschil van mening over de vraag of het ook niet als sturingsinstrument van bovenaf zou moeten worden ingezet. Verder worden vraagtekens gezet bij de vrijblijvendheid in de voorschoolse periode. Scholen zijn verplicht het instrument in te voeren, maar peuterspeelzalen niet, want zij vallen niet onder OCW.

Beleidsdilemma's
De onderwerpen waarover tijdens de conferentie langer is stilgestaan zijn:
· hoe VVE in gemengde groepen kan worden aangeboden met behoud van kwaliteit en efficiëntie
· wie heeft de regie over VVE

VVE in gemengde groepen: bereik en effectiviteit
Er speelt een aantal problemen door elkaar heen. VVE is vooral effectief voor kinderen met een achterstand, dus ligt het voor de hand om VVE gericht in te zetten speciaal voor die kinderen. Het huidige VVE-beleid gaat daar ook vanuit. Voor de verantwoording van VVE is alleen de deelname van doelgroepkinderen relevant. Vanuit een oogpunt van efficiënte inzet ligt het dan voor de hand de doelgroepkinderen in homogene groepen bij elkaar te brengen. Dit wordt een probleem aangezien van gemeenten wordt verlangd dat ze in de komende periode een deelnamepercentage van 70% voor de voorschoolse periode realiseren. In veel gemeenten is het bereik in de `zwarte' scholen en de daaraan gekoppelde voorschoolse voorziening al optimaal. Bij uitbreiding van het bereik moet dan ook gekeken Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 17/20

worden naar de achterstandskinderen (ook de autochtone) in gemengde groepen. Een oplossing daarvoor is om VVE dan maar aan te bieden als basisvoorziening voor alle kinderen. Echter, wanneer VVE voor alle kinderen beschikbaar is, ontstaat het risico dat de kinderen die VVE het minst nodig hebben, er zodanig van profiteren dat de verschillen tussen kinderen met en zonder achterstand groter worden in plaats van kleiner.

Bovendien is te verwachten dat de middelen niet toereikend zijn om voor alle kinderen een kwalitatief voldoende aanbod te verzorgen. Gevolg daarvan kan zijn dat de middelen zodanig verdund worden dat ze niet meer effectief worden ingezet. Gemeenten moeten soms kiezen of ze met de beschikbare middelen meer kinderen willen bereiken of voor een beperkte doelgroep meer dagdelen willen aanbieden. Wanneer men én het bereik wil vergroten én de kwaliteit wil handhaven, zijn meer financiële middelen nodig. Tegelijkertijd wordt alom erkend dat het voor de ontwikkeling van kinderen goed is wanneer ze in gemengde groepen zitten. Ook vanuit het oogpunt van het tegengaan van segregatie is het ontstaan van gemengde scholen (in gemengde wijken) voor gemeenten een gewenst scenario. Geconstateerd wordt dat door de focus op gerichte inzet het bestaan van `zwarte' en `witte' voorzieningen wordt gestimuleerd.

De conclusie is dat gemengde groepen wenselijk zijn (dat wil zeggen in veel gevallen dus juist geen afspiegeling van de wijk). Verder moet er worden gezocht naar effectieve methoden om VVE in gemengde groepen in te zetten, bijvoorbeeld door te differentiëren tussen kinderen die meer en kinderen die minder gerichte aandacht nodig hebben en door het ontwikkelen van methoden en programma's die leidsters in staat stellen doelgroepkinderen binnen de groep de benodigde extra aandacht te geven. Brede scholen, meer betrokkenheid en deskundigheid van consultatiebureaus en een relatie tussen herstructurering van wijken, kunnen behulpzaam zijn bij het `mengen' van scholen gecombineerd met een gerichte inzet voor doelgroepkinderen. Andere methoden om het bereik te vergroten zijn het invoeren van de taaltoets en het vervroegen van de leerplicht. Hoewel beide instrumenten op zichzelf nuttig kunnen zijn, wordt erop aangedrongen vooral de praktische uitvoerbaarheid in het oog te houden. Het nadeel van de taaltoets is, dat er herhaaldelijk getoetst moet worden om het instrument bruikbaar te houden en dat er, naast taal, nog zoveel andere factoren een rol spelen. Het probleem met verlagen van de leerplicht is dat ook hier de vraag is of de daarvoor benodigde inspanningen wel lonend zijn in verhouding tot de opbrengst. Dit speelt des te meer bij het invoeren van een selectieve leerplicht, waarvoor kinderen eerst moeten worden geselecteerd op achterstanden met het risico van het ontstaan van steeds weer nieuwe grensgevallen. Wellicht is informeren en stimuleren van ouders een meer effectief instrument. Een andere methode om deelname aan VVE te bevorderen is het gratis aanbieden van voorschoolse voorzieningen inclusief VVE. Daarover zijn de meningen (zeer) verdeeld. Men is het er wel over eens dat voor veel ouders de kwaliteit van de opvang een meer doorslaggevend argument is om wel of niet gebruik te maken van opvang dan de kosten. Wanneer ouders de indruk hebben dat ze hun kinderen tekort doen door gebruik te maken van opvang, zullen ze er niet voor kiezen. Stellingen die de verschillen van inzicht met betrekking tot bovenstaand onderwerp weerspiegelen zijn de volgende:

· Deelname aan voor- en vroegschoolse educatie moet gratis zijn (59%)
· VVE is alleen effectief als kinderen minimaal vier dagdelen deelnemen (57%)
· De samenstelling van een VVE-groep moet een afspiegeling zijn van de buurt (65%)
· Taalscreening op tweejarige leeftijd is een goed instrument om taalachterstanden vast te stellen (34%)
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 18/20


· Voor kinderen met een taalachterstand moet de leerplicht op driejarige leeftijd beginnen (33%)

· Voor- en vroegschoolse educatie moet aan alle kinderen worden aangeboden, ook als ze geen taalachterstand hebben (65%)

Regie over VVE
Het geld voor VVE is opgedeeld in twee geldstromen: de gemeente beheert het voorschoolse deel, het deel voor de vroegschoolse educatie gaat rechtstreeks naar de schoolbesturen (via de lumpsum). Om de doorgaande lijn te bewerkstelligen moet er dus goed overleg zijn tussen gemeente en schoolbesturen en overeenstemming over doelstelling en inzet van middelen. Soms wordt hiervoor het instrument van de educatieve agenda benut. Er bestaat twijfel of de knip in het beleid goed is voor de resultaten van het VVE-beleid. Gesignaleerd wordt dat de gemeente geen zeggenschap meer heeft over het vroegschoolse deel en dat scholen vaak geen inzicht hebben in de daarvoor bestemde middelen. De gelden zijn niet geoormerkt en de verandering in de gewichtenregeling maakt scholen huiverig om te investeren. Ten aanzien van de verantwoording hebben de gemeenten last van de ervaring bij de vorige afrekening van VVE toen veel gemeenten niet konden voldoen aan achteraf gestelde verantwoordingseisen. De verantwoordingsplicht van schoolbesturen is niet afdoende geregeld. Er bestaat een voorkeur voor geoormerkte gelden voor VVE.

Bijbehorende stellingen waarover verdeeld is gestemd:
· Voorschoolse voorzieningen moeten onder regie komen van het onderwijs (38%)
· De gemeente moet ook verantwoordelijk zijn voor het aanbieden van vroegschoolse programma's (66%).

· Het rijk moet gemeenten en scholen afrekenen op de effectiviteit van de voor- en vroegschoolse educatie (42%).

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 19/20

i AO Onderzoeksbekostiging

· Verslag van een schriftelijk overleg inzake Onderzoeksbekostiging; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 28 maart 2006 (Kamerstuk 29 338, nr. 47)
· Werkprogramma 2006 AWT; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 6 april 2006 (briefnr.: OCW0600371)
· Rapport Commissie Dynamisering; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 april 2006 (Kamerstuk 27 406, nr. 82)
· Strategisch Plan TNO; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21 april 2006 (Kamerstuk 29 338, nr. 48) Als bijlage is toegevoegd Strategisch Plan TNO 2007: "Verbonden door vernieuwing"

· Europees Technologie-Instituut; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 mei 2006 (Kamerstuk 22 112, nr. 441)
· Aanbieding jaarverslag TNO; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 mei 2006 (Kamerstuk 29 338, nr. 49)
· Verslag missie Beieren; Brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Rutte, d.d. 6 juni 2006 (Kamerstuk 30 300 XIII, nr. 85)
· Voortgangsrapportage Commissie Dynamisering; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 februari 2006 (Kamerstuk 27 406, nr. 66)
· Strategisch Plan NWO; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 juni 2006 (Kamerstuk 27406, nr. 84)
· Kabinetsreactie op het Strategisch Plan TNO ´Verbonden door Vernieuwing'; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 6 juli 2006 (Kamerstuk 29 338, nr. 50)
· Kabinetsstandpunt over het eerste advies van de Task Force "Geven voor Weten"; Brieven van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 8 december 2005 resp. 10 augustus 2006 (Kamerstuk 27406, nr. 62 en ..)
· Aanbieding briefadvies van het AWT naar aanleiding van de strategische plannen van TNO, NWO en KNAW; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 augustus 2006 (Kamerstuk 29 338, nr. 51)

· Kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Dynamisering en het strategisch plan NWO; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 25 september 2006 Beleidsreactie `Leren Excelleren'; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 oktober 2006 (Het rapport `Leren Excelleren. Talenten maken het verschil' is aangeboden aan de Kamer bij brief van de minister-president d.d. 10 juli 2006) (Kamerstuk 27 406, nr. 90)

· Kabinetsreactie rapport Evaluatie van de AWT; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 20 oktober 2006

· Voortgangsrapportage Wetenschapsbudget 2007; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 22 november 2006 (Kamerstuk 29 338, nr. 55)
· Voortgangsrapportage TNO en GTI's; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 december 2006 (Kamerstuk 29 338, nr. 56)(Tevens EZ; VenW; Def; LNV; VROM; FI; VWS; SZW; BZK; BuZa; Just; Integratiebeleid; als bijlage is toegevoegd de 2de Voortgangsrapportage 2006 `Kennis voor de samenleving: implementatie Kabinetsstandpunt Brugfunctie TNO/GTI's)

· Kabinetsreactie op vier kennisadviezen; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 19 december 2006 (Kamerstuk 27 406, nr. 100) (het betreft hier een reactie op de kennisinvesteringsagenda 2006-2016 van het IP; Tijd voor een opKIQer van het AWT; Doelgericht investeren in het onderwijs van de OR en Innovatie en economische groei van REA)

ii Dossier governance

· Voortgangsrapportage INHOLLAND; Brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Rutte, d.d. 6 juni 2006 (Kamerstuk 29 410, nr. 40)(Als bijlagen zijn toegevoegd: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 20/20

een afschrift van de brief van de staatssecretaris aan het College van Bestuur van INHOLLAND en de voortgangsrapportage)

· Governance in het openbaar onderwijs; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 mei 2006 (Kamerstuk 30 183, nr. 8): pv 8/6: Wordt aangehouden in afwachting van het 2e deelrapport (begin juni)
· Voortgang good governance in het onderwijs; lijst van vragen en antwoorden; Brieven van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 28 juni, resp. 9 oktober 2006 (Kamerstuk 30 183, nrs. 9 en 12)
Onderwijstoezicht

· Islamitische schoolbesturen SIBA en El Amal;Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 20 april 2006 (Kamerstuk 30 300 VIII, nr. 218) Als bijlagen zijn toegevoegd: het rapport van de inspectie en auditdienst; brieven aan SIBA en aan El Amal
· Inspectierapport `De waarde van intern toezicht: Raden van toezicht in het hoger onderwijs' en de beleidsreactie; Brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Rutte d.d. 16 december 2005(Kamerstuk 30 183, nr. 3)pv 19/1T.z.t. betrekken bij de toegezegde notitie met een visie op het toezicht (eerste helft 2006)(Tevens LNV)
· advies van Onderwijsraad Doortastend Onderwijstoezicht; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 27 maart 2006 (Kamerstuk 30 183, nr. 7)
· Toezicht in vertrouwen: vertrouwen in toezicht; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 september 2006 (Kamerstuk 30 183, nr. 11)

iii Dossier VVE

· Toekomst vve en uitvoering motie Hamer inzake opzetten van kindercentra gericht op de voorschoolse periode (Kamerstuk 29 800 VIII, nr. 38); Brieven van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 31 maart resp. 18 mei 2006 (Kamerstuk 30 300 VIII, nrs. 214 en 233) voorts wordt de kabinetsreactie op het sturingsadvies afgewacht. (voor het zomerreces)Zie ook brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 28 april jl. ter aanbieding van het sturingsadvies (Kamerstuk 29 284, nr. 20) ( kabinetsreactie is ontvangen op 7 juli 2006 (Kamerstuk 29 284, nr. 21)

iv Dossier primair onderwijs

· Verantwoording over resultaten in het primair onderwijs; Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 oktober 2006 (Kamerstuk 30 183, nr. 13) (Als bijlagen zijn toegevoegd:`Eindtoets basisonderwijs: een onderzoek naar leerlingen die niet meedoen en/of niet meetellen' `Leeropbrengsten van scholen'/ Bosker en de Jong-Heringa; GION)
· Voortgangsrapportage lumpsum po juni 2006 ; lijst van vragen en antwoorden; Brieven van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 juni resp. 10 oktober 2006 (Kamerstuk 29 736, nrs. 42 en 43)

v Dossier Samenwerkingsverbanden tussen scholen voor voortgezet onderwijs en bve-instellingen
· Samenwerkingsverbanden tussen scholen voor voortgezet onderwijs en bve-instellingen; Brieven van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 juni resp. 25 augustus 2006 (Kamerstuk 28 248, nrs. 88 en 89)

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl