Kamerbrief over de stand van zaken rond religieuze minderheden in Eritrea en
de uitvoering van de motie Vander Staaij/Ferrier
29-03-2007 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bieden wij u hierbij de reactie aan op uw verzoek van 6 februari
2007 met kenmerk 07-BuZa-B-005. In uw brief verzocht u om informatie
over de behandeling van religieuze minderheden in Eritrea. Ook vroeg u
naar de stand van zaken rond de uitvoering van de motie Van der
Staaij/Ferrier om het Cotonouverdrag in te zetten ten behoeve van de
vrijlating van politieke gevangenen in Eritrea (30 800 V, nr 38).
Helaas moeten wij u informeren dat er geen verbetering heeft
plaatsgevonden in de mensenrechtensituatie in Eritrea sinds de laatste
brief over dit onderwerp aan de Tweede Kamer d.d. 16 oktober 2006
(22831, nr 53). Schendingen van de vrijheid van godsdienst en
overtuiging in Eritrea gaan onverminderd door. Ook de elf prominente
politici die in 2001 werden gearresteerd, de zogenaamde G-11, zitten
tot op heden in hechtenis. Onafhankelijke waarnemers zoals het
Internationale Rode Kruiscomité (ICRC) krijgen nog steeds geen
toestemming om politieke gevangenen of gevangenen vanwege
geloofsovertuiging te bezoeken. Nederland heeft overigens wel de
mogelijkheid om een bipatride gevangene die vanwege geloofsovertuiging
vastzit te bezoeken.
De Verenigde Staten publiceerde op 6 maart jl. zijn
mensenrechtenrapportage over 2006. Daarin werd geconcludeerd dat de
regering van Eritrea, naast regeringen van zeven andere landen, zich
het meest schuldig maakt aan het systematisch schenden van de
mensenrechten. Alleen vier godsdienstige groeperingen hadden in 2006
toestemming van de overheid om hun godsdienst te belijden, te weten:
orthodoxe christenen, moslims, katholieken en leden van de Eritrese
Evangelische Kerk. Deze groeperingen worden overigens nauwgezet
gevolgd door de overheid. Over de andere, niet-erkende religieuze
groeperingen zijn er voortdurend berichten van arrestaties en
(ernstige) mishandelingen.
Nederland blijft onverminderd bezorgd over de onzekere status van
godsdienstige minderheidsgroeperingen in Eritrea én de behandeling van
politieke gevangenen en gevangenen die vanwege hun geloof vast zitten.
Het onderwerp komt steevast terug in bilaterale gesprekken met de
autoriteiten van Eritrea.
Daarnaast heeft Nederland uitvoering gegeven aan de motie Van der
Staaij/Ferrier. Nederland heeft de discussie met andere EU-lidstaten
aangezwengeld over de wenselijkheid van het starten van consultaties
met Eritrea onder artikel 96 van het verdrag van Cotonou, om zo de
druk richting de Eritrese autoriteiten verder op te voeren. Om tot een
artikel 96 procedure over te gaan is echter een voorstel van de
Europese Commissie nodig - de Commissie heeft het initiatiefrecht in
deze - en vervolgens een gekwalificeerde meerderheid in de Raad. In de
praktijk komen besluiten via consensus tot stand. Tot op heden zijn de
Commissie en enkele EU-lidstaten huiverig om dit zware instrument in
te zetten. Voornaamste argument is het feit dat Eritrea zelfs niet
bereid is om de reguliere dialoog met de EU aan te gaan, conform
artikel 8 van het verdrag van Cotonou. Consultaties onder artikel 96
zouden daarom hoogstwaarschijnlijk ook niet mogelijk zijn. Op het
moment dat artikel 8 consultaties geweigerd worden zou de EU over
moeten gaan tot het nemen van passende maatregelen onder artikel 96,
zoals bijvoorbeeld opschorting van de hulp. Het gebruik van dergelijke
passende maatregelen zou de relatie met Eritrea doen verslechteren en
de mogelijkheid voor de EU om de binnenlands-politieke en de
mensenrechtensituatie aan de orde te stellen alleen maar verder doen
verkleinen. Daarnaast zou president Isaias van Eritrea voorzichtige
signalen hebben afgegeven bereid te zijn met buurlanden over regionale
onderwerpen te discussiëren. Enkele lidstaten en de Commissie willen
dat traject voorlopig nader verkennen, mede met het oog op een
mogelijke oplossing voor het grensconflict met Ethiopië. Wij zeggen u
in ieder geval toe het onderwerp actief te blijven volgen, en binnen
de EU aan te blijven dringen op zorgvuldige dossieropbouw van de
mensenrechtensituatie in Er itrea, waarin een artikel 96 procedure op
termijn niet geschuwd zou mogen worden.
In de brief aan de Tweede Kamer d.d. 16 oktober 2006 (22831, nr 53)
werd u toegezegd dat Nederland binnen de mogelijkheden in VN-kader
aandacht zal vragen voor de mensenrechtensituatie in Eritrea. Graag
bevestigen wij nogmaals dat Nederland het onderwerp op zal brengen
tijdens de Mensenrechtenraad die momenteel (12 tot 30 maart 2007)
wordt gehouden in Genève.
Daarnaast hebben wij de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur verzocht
op korte termijn naar Eritrea te reizen om onze zorg over de
mensenrechtensituatie in het land over te brengen, in het bijzonder de
onzekere status van godsdienstige groeperingen, én de behandeling van
politieke gevangenen en gevangenen die vanwege hun geloof vastzitten.
Uiteraard zullen wij het verslag van de reis van de mensenrechten-
ambassadeur de Tweede Kamer doen toekomen.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Drs. A.G. Koenders
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken