Uitspraak Hoge Raad in een belastingzaak over tekengeld
Samenvatting van de uitspraak van de Hoge Raad van 30 maart 2007 in de
zaak over naheffing van loonbelasting van een voetbalclub ter zake van
tekengeld dat zou zijn betaald in verband met transfers. Bij verschil
tussen deze samenvatting en de volledige uitspraak is laatstgenoemde
bindend.
Achtergrond
Belanghebbende heeft beroepsvoetballers van buitenlandse voetbalclubs
aangekocht. Ten aanzien van deze spelers is in het spelerscontract
geen tekengeldclausule opgenomen. Volgens de belastinginspecteur is
een deel van de transfersom via omwegen (door tussenkomst van andere
(rechts)personen) uiteindelijk aan de spelers ten goede gekomen.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag
loonbelasting opgelegd, omdat in feite sprake zou zijn van betaling
door belanghebbende van tekengeld dat fiscaal als loon moet worden
aangemerkt. Het hof 's-Gravenhage heeft op 6 februari 2004 geoordeeld
dat tekengeld is betaald, maar tot een lager bedrag dan waarvan de
inspecteur is uitgegaan.
Het cassatieberoep bij de Hoge Raad
Belanghebbende heeft beroep in cassatie ingesteld. De staatssecretaris
van Financiën heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Namens belanghebbende treden in cassatie op mr. J.J.M. Hertoghs en mr.
dr. G.J.M.E. de Bont, beiden advocaat in Breda.
Namens de staatssecretaris van Financiën treedt in cassatie op mr.
R.L.H. IJzerman, advocaat in Den Haag.
Advocaat-generaal mr. C.W.M. van Ballegooijen heeft op 26 juli 2005 in
deze zaak een advies aan de Hoge Raad uitgebracht. Daarin concludeert
hij dat een aantal cassatiemiddelen van belanghebbende ongegrond is en
dat een van de cassatiemiddelen van de staatssecretaris gegrond is.
De uitspraak van de Hoge Raad
Volgens de Hoge Raad geeft het oordeel van het hof dat tekengeld is
betaald, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Verder berust
dat oordeel op de aan het hof voorbehouden waardering van de
bewijsmiddelen en is het niet onbegrijpelijk. Het hof was niet
verplicht in te gaan op een aanbod van belanghebbende een deskundige
te doen horen. Het hof hoefde belanghebbende niet nader in de
gelegenheid te stellen door haar aangeboden getuigenbewijs te leveren,
nu belanghebbende daartoe door het hof al de gelegenheid was geboden.
In zoverre mist het cassatieberoep van belanghebbende doel.
Er was voor het hof ook geklaagd over onbevoegdheid van de ambtenaar
die heeft beslist op het bezwaarschrift van belanghebbende. Het hof
heeft die klacht verworpen. Naar het oordeel van de Hoge Raad had het
hof belanghebbende gelegenheid moeten bieden tot het horen van één
getuige, die zou kunnen verklaren over de vraag of de uitspraak op het
bezwaarschrift van belanghebbende is gedaan door een ambtenaar die
daartoe niet bevoegd is. De beslissingen van het hof over de
proceskosten en schadevergoeding kunnen daarom niet in stand blijven.
Voor de naheffingsaanslag heeft dit echter geen gevolgen, nu
belanghebbende het hof had verzocht de zaak zelf af te doen, ook
indien de ambtenaar niet bevoegd was uitspraak op het bezwaarschrift
te doen.
De stukken van het geding laten ten slotte volgens de Hoge Raad geen
andere conclusie toe dan dat, anders dan het hof heeft geoordeeld, de
inspecteur van het juiste bedrag aan tekengeld is uitgegaan.
Dit alles betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft, maar dat
het cassatieberoep van beide partijen gegrond wordt verklaard. De zaak
is verwezen naar het hof Amsterdam.
Gevolgen van de uitspraak
Het hof Amsterdam zal opnieuw moeten beslissen over de proceskosten en
over het verzoek van belanghebbende om schadevergoeding. De
naheffingsaanslag zal belanghebbende moeten betalen.
LJ Nummer
BA1792
Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 30 maart 2007 Naar boven