abcdefgh
Aan
de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
2513 AA DEN HAAG
Contactpersoon Doorkiesnummer
- -
Datum Bijlage(n)
29 maart 2007 -
Ons kenmerk Uw kenmerk
DGW/RS-2007/271 -
Onderwerp
Antwoord op kamervragen 27625-80
Geachte voorzitter,
Hierbij doe ik u de antwoorden toekomen op de kamervragen naar aanleiding van de
Decembernota 2006 KRW/WB21 Beleidsbrief. Vanwege het technische gehalte bied ik
u aan een technische briefing te verzorgen.
1. Wat is de visie van het kabinet op onderzoek naar bijvoorbeeld maatregel-
effectrelaties als KRW-maatregel?
1. Op basis van vakinhoudelijke kennis is een instrument ontwikkeld dat gebruik
maakt van kennisregels die de relatie tussen maatregel en effect aangeven.
Deze zogenoemde "KRW-verkenner" wordt in de deelstroomgebieden
gebruikt als hulpmiddel bij het selecteren van maatregelen voor de eerste plan
periode. Waar aanvullend extra kennis nodig is om het zicht op maatregel-
effectrelaties te verbeteren zal die worden ontwikkeld zodat die voor de
volgende planperioden beschikbaar is.
2. Wat zijn de mogelijkheden om de conceptdoelen in 2007 verder te verlagen,
alvorens in 2009 over de definitieve doelen en maatregelen te rapporteren?
2. Internationaal is overeengekomen dat waar met de huidige kennis doelen niet
haalbaar lijken wordt gekozen voor fasering. Dit biedt ruimte voor
kennisontwikkeling en innovatie. De discussie in 2007 zal zich dan ook richten
op realistische maatregelen en tussendoelen voor 2015. In 2021 zal pas
worden gerapporteerd over de definitieve doelen. Doelverlaging is in 2007 of
2009 dan ook nog niet aan de orde. Zie ook antwoord 32.
Postadres Postbus 20901, 2500 EX Den Haag Telefoon 070 351 61 71
Bezoekadres Plesmanweg 1-6, 2597 JG Den Haag Fax 070 351 78 95
bereikbaar met tram 9 (station hs en cs) en bus 22 (station cs)
DGW/RS-2007/271
3. Zijn er maatregelen getroffen om vóór de Decembernota 2007 eenduidige
informatie uit de deelstroomgebieden te krijgen door bijvoorbeeld formats te
verstrekken? Zo ja, waarom is er dan geen eenduidigheid in de informatie uit
de deelstroomgebieden? Zo neen, bent u bereid dit te gaan doen?
3. Ten behoeve van het opstellen van de strategische MKBA voor de
Decembernota 2006 is gewerkt met formats. De formats lieten ruimte voor
regionaal maatwerk. Uiteindelijk bleek dat daar zodanig gebruik van is
gemaakt dat de vergelijkbaarheid in het gedrang kwam. Om eenduidigheid
van informatie te verbeteren is er voor 2007 een harmonisatieproces voorzien
door middel van een aantal toetsronden. Deze vormen mede de basis voor een
concept-AMvB gegevensverstrekking die moet leiden tot voldoende
eenduidige informatie.
4. Wat zijn de mogelijkheden van het Rijk plannen te corrigeren wanneer
bijvoorbeeld lagere overheden een te terughoudende ambitie tonen?
4. De implementatie van de KRW is gericht op gemeenschappelijke planvorming
en een geharmoniseerde ambitie. Landelijke ambities (Europese of
stroomgebiedbrede milieudoelstellingen voor diverse verontreinigende stoffen)
worden vastgelegd in een AMvB. Mocht dit niet tot het gewenste resultaat
leiden kan gebruik worden gemaakt van de aanwijzingsbevoegdheid.
5. Is het de bedoeling om geen maatregelen tegen eutrofiëring te nemen en
daarvoor te wachten tot 2015, aangezien de Decembernota 2006 geen
maatregelen noemt tegen eutrofiëring waar dat in de vorige nota nog als een
groot probleem werd gezien? Hoe verhoudt dit zich met het stand still-
beginsel?
5. In de eerste planperiode worden er maatregelen genomen om eutrofiëring
tegen te gaan. De Decembernota 2006 beschrijft in paragraaf 5.2 dat de
agrarische sector het mestgebruik tussen nu en 2015 aanzienlijk zal
terugdringen én er regionaal naar aanvullende maatregelen over de volle
breedte wordt gekeken. Dit proces zal resulteren in een concreet pakket van
maatregelen in het SGBP. Verwacht wordt dat dit beleid resulteert in dalende
nutriëntengehalten in grond- en oppervlaktewater; dit is in lijn met het stand-
still beginsel.
6. Zijn er afspraken met/tussen de KRW-bevoegde autoriteiten over het feit dat
beschermde gebieden "in principe" niet worden uitgezonderd van de
verplichting de goede toestand gerealiseerd te hebben in 2015, ook al is de
wettelijke verplichting hiervan nog niet geheel duidelijk? Wanneer wordt
hierover meer duidelijkheid verwacht?
6. Ja, in principe is dat het uitgangspunt. Dat wordt onderschreven door de
LBOW-partners. Maar dat laat onverlet dat al in de notitie `Pragmatische
Implementatie Europese Kaderrichtlijn Water in Nederland' van 2004 de
Nederlandse interpretatie is weergegeven waarbij de uitzonderingsbepalingen
ook voor beschermde gebieden gelden. Ook Europees wordt deze zienswijze
breed gedeeld. Dat laat onverlet dat de interpretatie mogelijk aan het
---
DGW/RS-2007/271
Europese Hof wordt voorgelegd en jurisprudentie pas tot definitief uitsluitsel
leidt.
7. Bent u nog steeds voornemens om het aandeel waterlichamen met de status
`natuurlijk' hoger te doen uitkomen dan in de aanbiedingsbrief van de regering
aan de Europese Commissie bij de Stroomgebiedrapportages ex art. 5 (maart
2005) is weergegeven en zijn er waterlichamen waarbij dit al concreet in zicht
is?
7. Er is nooit sprake geweest van een `voornemen' tot verhogen van het aandeel
natuurlijke wateren.
8. Klopt het dat na de vaststelling van de Europese Hoogwaterrichtlijn ook de
WB21-maatregelen aan een inspanningsverplichting zijn gebonden?
8. De onderhandelingen over de Europese Hoogwaterrichtlijn zijn op dit moment
in volle gang, daardoor kunnen geen definitieve uitspraken gedaan worden
over de precieze uitkomsten en gevolgen voor WB21-maatregelen. De mate
waarin WB21-maatregelen beïnvloed zullen worden door de Hoogwater-
richtlijn zal afhankelijk zijn van de keuzes die gemaakt worden in kader van
het implementatieproces van de richtlijn.
9. Wilt u de baten op gebiedsniveau meewegen bij het bepalen van de
kosteneffectiviteit? Zo ja, op welke wijze?
9. Uitgangspunt van de KRW is dat de oplossing van een probleem niet onnodig
duur wordt gemaakt: tegen de laagste kosten een zo groot mogelijk effect
bereiken: een kosteneffectieve aanpak. De baten spelen een rol bij de vraag
tot hoever je wil gaan bij het verbeteren van waterkwaliteit in een gebied.
10. Herkent u het probleem dat diverse maatschappelijke organisaties schetsen,
dat zij niet in staat zijn om voldoende capaciteit vrij te maken om op alle
bestuurlijke niveaus afdoende bij te dragen aan de door de KRW verplicht
gestelde maatschappelijke participatie aan het implementatieproces, waarbij
vooral de diversiteit en veelvuldigheid van regionale `gebiedsgroepen' de
organisaties voor problemen stellen? Zo ja, wat gaat u er aan doen?
10. Ik onderken dat het veel inzet vraagt. De KRW noopt echter tot het gelijktijdig
plannen maken op alle bestuursniveaus. Met de decembernota's beoog ik
mede een kristallisatiepunt dat maatschappelijke organisaties de kans biedt om
op nationaal niveau hun inbreng te leveren en te laten doorwerken in het hele
proces. Mijn indruk is dat het al met al behoorlijk goed gaat met de
participatie.
11. Kunt u, in relatie tot de opmerking dat problemen die zich hebben voorgedaan
met de richtlijn Luchtkwaliteit, aangeven hoe u de doorwerking van het begrip
`geen achteruitgang' in de WRO, WM en WVO wilt aanpakken?
11. Bij de juridische verankering van de KRW wordt expliciet als uitgangspunt
genomen dat situaties, zoals die zich voordoen bij het luchtkwaliteitdossier,
worden voorkomen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel
---
DGW/RS-2007/271
Waterwet is door mijn ambtvoorganger nog eens benadrukt dat bij de
implementatie van de milieudoelstellingen van de KRW ervoor zal worden
gezorgd dat onnodig blokkerend werkende verplichtingen van nationale aard
worden vermeden. Daarbij zal ook de mate van doorwerking van de
milieudoelstellingen nadrukkelijk worden bezien (TK 2006-2007, 30 818, nr 3,
par 5.2).
Anders dan bij het luchtkwaliteitsdossier, waar het gaat om het voorkomen
van (verdere) overschrijdingen van harde luchtkwaliteitsnormen als gevolg van
concrete projecten (doordat de luchtkwaliteitseis `in acht moet worden
genomen' bij de besluitvorming over concrete projecten), behelst het
voorschrift van geen achteruitgang (zoals neergelegd in artikel 5.2b, vierde lid,
Wm) geen verbod op elke nieuwe lozing. In mijn brief van 17 november 2006,
Tweede Kamer (vergaderjaar 2006-2007, 27625, Nr. 78) heb ik
aangegeven dat de tekst van dit artikel door een technische wetswijziging
spoedig verduidelijkt zal worden. De wijzigingen houden in dat binnen een
klasse (met bandbreedte) een bepaalde achteruitgang niet direct in strijd met
het voorschrift van "geen achteruitgang". Anders gezegd betekent dit dat niet
elke achteruitgang van een waterparameter automatische strijdig is met de
Kaderrichtlijn Water.
12. Erkent u dat de relatie tussen de eisen in de KRW met `de VHR gebieden' en
de vergunning voor de Natuurbeschermingswet juridisch niet voldoende
duidelijk geregeld is en dat aanvragers zijn aangewezen op de ambtelijke nota
`Afstemming KRW en VHR'? Welke maatregelen gaat u treffen om de vereiste
juridische helderheid te verschaffen?
12. De juridische relatie is naar mijn idee voldoende geregeld. Dat neemt niet weg
dat de afstemming van doelen en maatregelen in de praktijk een uitdaging is.
Om die reden hebben de betrokken departementen een notitie opgesteld die
de beleidsmatige en juridische samenhang tussen de KRW en de VHR duidelijk
maakt. In dit werkdocument is een overzicht gegeven van de relatie m.b.t. de
termijnen en de doelen van de KRW en VHR zowel in juridisch en beleidsmatig
als in procesmatig/praktisch opzicht. Op dit moment wordt daar in de praktijk
ervaring mee opgedaan. De werkprocessen in de regio geven ruimte voor
afstemming op het niveau van de maatregelen.
Bij de vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet 1998
wordt getoetst aan de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. Soms is
voor de instandhouding van een soort of habitattype een bepaalde
waterkwantiteit of -kwaliteit vereist. In dat geval wordt bij
vergunningverlening o.a. beoordeeld wat de gevolgen van de activiteit voor
de waterkwantiteit- of kwaliteit zijn, met andere woorden of de wijziging in
waterkwantiteit- of kwaliteit die veroorzaakt wordt door de activiteit, de
betrokken soorten verstoort of de kwaliteit van de betrokken habitattypen
verslechtert. Gezien de reeds verankerde juridische samenhang tussen KRW en
VHR en de bestaande praktijk van de vergunningverlening op grond van de
Natuurbeschermingswet 1998 zie ik geen aanleiding extra maatregelen te
treffen.
---
DGW/RS-2007/271
13. Loopt Nederland het risico dat ze door de Europese Commissie toch op de
normen wordt afgerekend, terwijl in de nota wordt gesteld dat de
resultaatsverplichting niet geldt voor normen maar voor overeengekomen
maatregelen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat de
inspanningsverplichting in de wet moet worden vastgelegd?
13. In algemene zin kan nog niet worden aangegeven waarop de Commissie de
lidstaten gaat afrekenen. Toch acht ik het door u genoemde risico klein. In het
Europees samenwerkingsverband onder voorzitterschap van de EU-commissie,
de zogenoemde Common Implementation Strategy, is hier aandacht aan
besteed. De resultaatsverplichting op maatregelen is overigens wel een harde
verplichting: namelijk een verplichting om een maatregelenprogramma vast te
stellen waarmee de vereiste waterkwaliteit kan worden verwezenlijkt. Dit
laatste moet in het stroomgebiedsbeheersplan (SGBP) aannemelijk worden
gemaakt. Ook moeten de maatregelen in de SGBP's in beginsel daadwerkelijk
worden uitgevoerd tenzij bijvoorbeeld een rechterlijke uitspraak dat
verhindert. Uiteindelijk is het de lidstaat die hierop zal worden aangesproken.
14. Bent u van mening dat in de normstelling van nutriënten rekening moet
worden gehouden met wetenschappelijke onzekerheden, zoals de variabele en
locatiegebonden relatie tussen nutriëntconcentraties en de ecologische
kwaliteit in een watersysteem?
14. Ja, voor de KRW geldt: ecologie is leidend, de nutriënten nitraat en fosfaat zijn
afgeleide parameters. Soms kunnen inrichting- en beheermaatregelen leiden
tot gezonde ecosystemen bij verhoogde gehalten aan nutriënten. In zo'n geval
hoeven er géén extra maatregelen te worden overwogen, tenzij
benedenstrooms gelegen wateren zodanig worden belast dat daar doelen niet
kunnen worden gehaald. In de eerste plan periode wordt wel nagegaan of de
ecologie voldoende duurzaam gewaarborgd is.
De in bijlage 3 van de decembernota 2006 opgenomen waarden voor
nutriënten zijn 'werknormen' en hebben dus een voorlopig karakter omdat
deze nog onderwerp zijn van evaluatie en internationale afstemming.
15. Bent u voornemens om nieuwe technieken te laten onderzoeken en toe te
passen die geen of veel minder beslag doen op de hoeveelheid
beschikbaarheid van zoetwater bij het herstel van zoet/zout overgangen?
Vindt u dat bij de keuze voor het herstel en inrichting in de overgangswateren
zoals in de Delta en IJsselmeer/Waddenzee de huidige en toekomstige
veiligheidsmaatregelen tegen overstromingen moeten prevaleren boven de
ecologische inrichting, ook als dit betekent dat hierdoor ingezet moet worden
op een ander ecologisch potentieel in deze wateren? Vindt u dat het niet
zinvol is om de ligging van huidige maatregelen zoals een Oosterscheldekering
en Afsluitdijk ter discussie te stellen in het kader van de KRW?
15. Veiligheid is het uitgangspunt. De ligging van dure en onmisbare
veiligheidswerken wordt daarom niet ter discussie gesteld maar als
onomkeerbaar beschouwd. De genoemde voorbeelden vallen onmiskenbaar
---
DGW/RS-2007/271
onder de categorie `onomkeerbare fysieke ingrepen'. Bij het afleiden van de
ecologische doelen vormen deze randvoorwaarden.
De Decembernota 2006 benadrukt het belang van innovatie bij het oplossen
van waterkwaliteitsproblemen. De door u genoemde nieuwe technieken
kunnen daarbij wellicht een rol in spelen.
16. Kunt u een toelichting geven op het volgende: "Alhoewel de Decembernota
een tussenbalans is, bevat deze nota richtinggevende uitspraken die
uiteindelijk zullen doorwerken in de vijfde nota Waterhuishouding en in de
plannen van provincies en waterschappen. De Europese commissie ziet er op
toe dat wat de lidstaten vastleggen ook zullen nakomen
(resultaatverplichting)?
16. Met deze passage wil ik enerzijds benadrukken dat deze nota nog geen
afrekenbare Europese verplichtingen vastlegt. In die zin is het een
`tussenbalans'. Anderzijds zijn we op weg naar het vastleggen van harde
verplichtingen in 2009. In deze zin bevat de nota richtinggevende uitspraken.
17. Kunt u aangeven waarom u inzet op een beleid dat minder baten dan kosten
oplevert, aangezien uit de MKBA blijkt dat de kosten (9,2 miljard euro) van
"Variant B" niet opwegen tegen de baten (6 miljard euro), waarbij 70 tot 80
procent van de doelen van de KRW wordt bereikt?
17. Op de eerste plaats zij opgemerkt dat in de vervolgfase het inzicht in
probleem, doelbereik, maatregel, effect en kosten verder zal worden verdiept,
waarmee met meer zekerheid uitspraken kunnen worden gedaan omtrent
effectiviteit en doelmatigheid van maatregelpakketten en de kosten en baten
hiervan. Met de thans aangeleverde informatie kon slechts een globaal beeld
van kosten en baten worden gegeven. Op basis daarvan bevat variant B een
pakket aan maatregelen dat redelijk goed voldoet aan de Kaderrichtlijn Water.
Dit in tegenstelling tot variant A die minder oplevert dan de KRW verlangt,
maar waarbij kosten en baten wel in evenwicht zijn. In de Decembernota 2006
is aangegeven dat het mogelijk wordt geacht om door synergie en innovatie
de kosten te verlagen en het doelbereik te verhogen. De inzet is er op gericht
om kosten en baten meer met elkaar in balans te brengen.
18. Kunt u bevestigen dat de kosten uit de MKBA van 40 mln. voor de industrie de
`minimale variant' zijn, voor alleen de maak- en procesindustrie? Verwacht u
dat hier bovenop nog veel onvoorziene kosten komen? Zo ja, hoeveel? Kunt u
in dit kader ook ingaan op de kosteneffecten van de aankomende
grondwaterrichtlijn?
18. De beste beschikbare inschatting geeft inderdaad de verwachting aan dat de
kosten voor de industrie circa 40 miljoen bedragen, uitgaande van de huidige
stand der techniek en een pragmatische aanpak.
De Grondwaterrichtlijn is inmiddels in werking getreden. Omdat deze richtlijn
aansluit bij het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van het grondwater
zijn de meerkosten naar verwachting gering.
---
DGW/RS-2007/271
19. Kunt u aangeven welk probleem wordt opgelost met de KRW, als de baten
niet opwegen tegen de te maken kosten?
19. Mijn inzet is om te komen tot een pragmatische aanpak waarbij door innovatie
en synergie bevordering de kosten worden beperkt en meer in evenwicht
worden gebracht met de baten.
Dat neemt echter niet weg dat de Kaderrichtlijn Water als centraal
uitgangspunt hanteert dat water geen gewone handelswaar is, maar een
erfgoed dat als zodanig moet worden beschermd, verdedigd en behandeld. Dit
is in lijn met het regeringsbeleid waarin de ambitie is uitgesproken deze aarde
beter na te laten dan dat ze thans wordt aantroffen.
20. Hoe verhouden de Nederlandse maatregelen zich qua kosteneffectiviteit met
mogelijke vervangende maatregelen bovenstrooms?
20. In de internationale stroomgebiedsbeheersplannen zal hieraan aandacht
worden besteed. Op voorhand wil ik echter aangegeven dat in Nederland het
leeuwendeel van de kosten in de aanpak van de inrichting en eutrofiëring zit.
Voor onnatuurlijke inrichting en voor eutrofiëring in regionale wateren geldt
dat alleen een Nederlandse aanpak mogelijk is; een aanpak door vervangende
maatregelen hiervoor in het buitenland lijkt dus weinig voor de hand te liggen.
21. Welke risico's loopt Nederland indien zij inzet op een hoog ambitieniveau
(variant B,C of D) indien later blijkt dat deze variant alleen tegen zeer hoge
kosten gerealiseerd kan worden? Hoe eenvoudig is het om de doelen later
naar beneden bij te stellen?
21. In elk SGBP zullen alleen realistische maatregelen worden opgenomen. Als in
2021 mocht blijken dat de eerder ingezette maatregelen niet tot doelbereik
leiden en aanvullende maatregelen als disproportioneel beschouwd mogen
worden, kunnen doelen verlaagd worden. Deze aanpak wordt ook in ander
lidstaten gevolgd.
22. Waarom is niet gekozen voor de variant met evenwichtige kosten en baten
(variant A)? Is het mogelijk om in een later stadium, als de baten hoger
uitvallen of de kosten lager, dit ambitieniveau naar boven bij te stellen?
22. Zie mijn antwoord op vraag 17. Inderdaad is het in principe mogelijk om in
volgende stroomgebiedsbeheersplannen (2015 en 2021) de ambities naar
boven (of beneden) bij te stellen.
23. Kunt u onderbouwen waarom u positief bent over de mogelijkheid om de
kosten te verlagen van 9,2 naar 7,3 miljard euro en kunt u aangeven hoe
groot de kans is dat de baten lager zullen uitvallen? Bij welke variant (A,B,C,D)
zijn de baten (6 miljard euro) en bij welke variant de kosten (9,2 miljard euro)
van de KRW berekend?
23. Inrichtingsmaatregelen vormen een grote kostenpost. Afstemming van WB21-
maatregelen op KRW-maatregelen kan worden verbeterd, en daarnaast zijn
landschaps- en natuurbeheer goed te combineren met deze maatregelen. De
mate waarin deze afstemming en combinatie gaat slagen, moet in de loop van
---
DGW/RS-2007/271
dit jaar duidelijk worden. De baten van 6 miljard zijn de bovenkant van de
bandbreedte van de baten in variant C en de kosten van 9,2 miljard zijn het
totaal van de gebiedsgerichte maatregelen van variant B.
24. Hoe is de balans tussen de kosten die bepaalde doelgroepen (zoals landbouw,
industrie, bewoners) maken en de baten die neerstrijken bij
(andere)doelgroepen (kosten en batentoedeling per doelgroep)? Welke baten
krijgen deze doelgroepen daarvoor terug?
24. De meest baten hebben vooral betrekking op de (leef)omgeving. Ze zijn
gunstig voor natuur, milieu en recreatie en daarmee voor de burgers. Daar
komt ook het leeuwendeel van de kosten terecht via de waterschapsomslagen.
De kosten/baten verhouding voor landbouw en industrie is minder in balans.
Hiervoor geldt in beginsel het algemene uitgangspunt `de vervuiler betaalt'
maar uiteraard zal level playing field worden meegewogen.
25. Wat is het aandeel van de kosten van administratie en management in het
personeelsbudget van waterzuiveringsdiensten en diensten voor rioolbeheer?
Welke bijdrage kunnen samenwerking en schaalvergroting leveren aan het
terugdringen van dit aandeel? Op welke wijze kan een verbeterde efficiency in
de waterketen leiden tot lagere kosten voor de KRW/WB21?
25. De kosten van administratie en management in het personeelsbudget zijn niet
afzonderlijk vastgesteld.
In de Toekomstagenda Milieu wordt de verwachting uitgesproken dat het
mogelijk moet zijn om gedurende de komende tien jaar (tot 2015) een
doelmatigheidsstreven van 1à 2% per jaar te realiseren. Dit leidt direct tot
minder hoge kosten voor KRW en WB21.
Voor de laatste stand van zaken met betrekking tot het waterketenbeleid
verwijs ik u naar de Voortgangsrapportage Waterketen die onlangs naar uw
Kamer is gestuurd.
26. Hoe beziet u de rol van waterschappen in relatie tot kostenvermindering van
de KRW opgave, aangezien deze zowel vergunningverlener als exploitant van
RWZI zijn?
26. Het bestuur van de waterschappen is democratisch gekozen en
verantwoordelijk voor het realiseren van de doelen van KRW als voor de
beheersing van de kosten. Met de aanpassing van bestuur, verkiezingen en
kostentoedeling zoals die onlangs in de Tweede Kamer is geaccordeerd acht ik
de Waterschappen toegerust om beide aspecten van hun taak adequaat in te
vullen.
27. Verwacht u dat gemeenten en waterschappen door samenwerking in de
afvalwaterketen fors kunnen besparen? In hoeverre bent u bereid bij de
beoordeling van de lasten rekening te houden met deze
besparingsmogelijkheden?
27. Ik verwacht inderdaad dat er door samenwerking in de vorm van samen doen
in de afvalwaterketen nog fors kan worden bespaard. Waterschappen en
---
DGW/RS-2007/271
gemeenten zijn op dit moment druk doende om afvalwater-
optimalisatiestudies uit te voeren. Het vanuit die studies vervolgens actie
nemen is essentieel. Vanuit zowel de Unie van Waterschappen als de VNG
wordt dit gestimuleerd. Zo hebben de koepelorganisaties recent een
gezamenlijke brochure uitgebracht met als titel "Permanente samenwerking in
de afvalwaterketen". Hierin worden gemeenten en waterschappen
opgeroepen om niet alleen optimalisatiestudies in de afvalwaterketen uit te
voeren, maar ook samen naar bedrijfsvoering, beheer en onderhoud van de
afvalwaterketen te kijken. De beoordeling van de lasten is primair een taak van
de eigen besturen. Ik ga er vanuit dat die rekening houden met de
gerealiseerde besparingsmogelijkheden. Indien nodig houdt de provincie daar
toezicht op.
28. Welke maatregelen treft de regering om te voorkomen dat de invoering van
de KRW de economische ontwikkeling van Nederland onnodig belemmert?
Hoe en op welke termijn zal de Kamer over deze maatregelen worden
geïnformeerd?
28. De implementatie van de KRW in Nederland gaat langs de trits pragmatisch,
haalbaar, betaalbaar. De KRW geeft voor die aanpak ruimte omdat
disproportionele maatregelen niet genomen behoeven te worden. De Tweede
Kamer wordt geïnformeerd over de implementatie van de KRW door
rapportages aan de EU-commissie aan de Tweede Kamer voor te leggen en
door middel van de Decembernota's 2005, 2006 en 2007. Ook de concept-
SGBP's worden aan de Tweede Kamer voorgelegd.
29. Hoe implementeren de overige lidstaten de KRW (vooral Frankrijk, Duitsland
en België)? Verwacht u dat deze lidstaten hogere ambities (lagere
concentraties vervuiling) nastreven dan Nederland? Welke garanties heeft u
dat onze extra inspanningen niet teniet worden gedaan door "lagere ambities"
in de bovenstroomse gebieden?
29. Onze buurlanden maken gestage voortgang bij de implementatie van de KRW.
Zij kennen echter niet de systematiek van ons werkproces van grof naar fijn
met jaarlijks een Decembernota die de stand van zaken weergeeft. Nederland
stemt voor het vaststellen en uitvoeren van doelstellingen en
maatregelpakketten voor de Kaderrichtlijn Water zowel bilateraal als via de
Internationale Rivier Commissies intensief af met onze buurlanden. Wij
organiseren in 2007 speciaal hiervoor een internationaal seminar en er is een
Rijnministersconferentie. Deze coördinatie is bedoeld om het ambitieniveau
van de landen op een vergelijkbaar niveau te krijgen, en mogelijke
problematiek van afwenteling te voorkomen. Dit ter voorbereiding op het
internationale deel in de stroomgebiedsbeheersplannen die eind 2008 in
concept en eind 2009 definitief gereed zullen zijn. Vooralsnog zijn er geen
aanwijzingen dat deze onderhandelingen niet de gewenste resultaten zullen
opleveren voor wat betreft de wederzijdse ambities.
---
DGW/RS-2007/271
30. Kunt u ingaan op de voorgestelde Nederlandse implementatie van de KRW ten
opzichte van de buitenlandse praktijk? Kunt u aangeven welk effect dit heeft
op het level-playing field in de Europese Unie ten aanzien van de
aantrekkelijkheid van het vestigen van industrie en bedrijvigheid in Nederland,
gespecificeerd naar stroomgebied?
30. In de Decembernota wordt aangegeven dat Nederland relatief voorop loopt
ten opzichte van andere lidstaten wat betreft het KRW-principe dat betaald
moet worden voor waterdiensten. Met het oog op het level-playing field zal
Nederland bewaken en zonodig bij de EC aankaarten dat andere lidstaten op
dat vlak het been bijtrekken. Dat geldt ook voor de uitvoering van de
basismaatregelen zoals bijvoorbeeld de Richtlijn Stedelijk Afvalwater.
Het inlopen van de achterstand zal leiden tot hogere kosten voor bedrijven in
die landen en zal daarmee een positief effect kunnen hebben op de
aantrekkelijkheid van het vestigingsklimaat in Nederland.
31. Bent u bereid om bij de Decembernota 2007 een verder gepreciseerde MKBA
toe te voegen, die ingaat op de nu nog bestaande onzekerheden omtrent
kosten en baten, waarbij een uniforme set van gegevens wordt gebruikt (top-
down)?
31. De KRW gaat uit van het beheer van waterlichamen; omdat lokale kennis
hiervoor onontbeerlijk is gaat de voorkeur uit naar een combinatie van een
bottom-up proces en top-down benadering. Als er sprake is van raakvlakken
tussen maatregelen zul je altijd het geheel moeten bezien. Een verder
gepreciseerde MKBA kan worden gemaakt zodra het detailleringsproces in
2007 op gebiedsniveau is afgerond. De oplevering staat gepland voor het
voorjaar 2008. Voor wat betreft de eenduidigheid van de informatie die
hiervoor ingezameld moet worden, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
32. Kunt u in de aankomende Decembernota bij alle beleidsopties, ook de optie
`doelverlaging' meenemen, zodat de Kamer deze variant mee kan nemen in
haar besluitvorming?
32. Om nu al te besluiten tot doelverlaging zou er een goed beeld moeten zijn van
de mogelijkheden van innovaties, economische- en maatschappelijke
ontwikkelingen tussen nu en 2027. Dat is in hoge mate koffiedik kijken.
Conform de Europese afspraken focust de komende decembernota zich dan
ook op fasering en realistische tussendoelen voor 2015. Als vervolgens in 2021
blijkt dat het einddoel in 2027 niet haalbaar is, is doelverlaging aan de orde.
Zie ook mijn antwoord op vraag 39.
33. Hoe wilt u de innovatie van technieken en processen bevorderen, die kunnen
bijdragen aan het goedkoper realiseren van de doelstellingen van de KRW?
Bent u bereid om hiervoor juridische en bestuurlijke belemmeringen
(bijvoorbeeld trage besluitvormingsprocessen bij vergunningverlening) weg te
nemen? Zo ja, welke maatregelen neemt u exact?
33. Dit jaar wordt voor de bevordering van innovaties, zoals aangekondigd in de
Decembernota 2006, door het rijk een taskforce KRW opgericht. Deze
10
DGW/RS-2007/271
taskforce zal, samen met de stuurgroep Watertechnologie en de stuurgroep
Deltatechnologie, een innovatieprogramma ontwikkelen. In dit kader worden
ook de actuele juridische en bestuurlijke belemmeringen voor innovaties
geïnventariseerd. Aan de hand van deze inventarisatie wordt een plan van
aanpak ontwikkeld, gericht op het zoveel mogelijk wegnemen van
geïnventariseerde belemmeringen.
34. Hoe wilt u de inefficiëntie (bijvoorbeeld de verschillen in status tussen de
Rotterdamse haven, IJmuiden en de Waddenzee en de verschillende normen
voor Rijn en Maasgebied) op Nederlandse (en zeker ook Europese) schaal
verminderen, die volgt op de gekozen bottom-up benadering?
34. Vanuit mijn regierol zie ik toe op een efficiënte implementatie van de KRW. De
stelling dat de bottom-up benadering tot inefficiëntie leidt, zoals de vraag lijkt
te suggereren, deel ik niet. Door maatwerk per gebied kan maximaal worden
meegekoppeld met lopende en geplande ontwikkelingen. Dat leidt tot
kostenbesparingen, verhoging van de baten en grotere maatschappelijke
acceptatie. Het rijk ziet er op toe dat de plannen KRW-conform zijn en
realistisch. Van verschillende normen voor Rijn en Maas is geen sprake en mijn
inzet is ook die niet te laten ontstaan.
35. Hoe wordt de Nederlandse strategie ten opzichte van andere Europese
overheden (Europese Commissie, Europees Parlement, lidstaten) en
stakeholders (bedrijfsleven, consumentenorganisaties) afgestemd? Hoe
verhoudt de Nederlandse inzet zich met het ambitieniveau van andere
lidstaten? Welke waarheid zit er in de stelling dat een ambitieuzere
Nederlandse inzet zal resulteren in een ambitieuzere inzet van
(bovenstroomse) lidstaten c.q. stroomgebiedbeheerders? Welke garanties
hebben de Nederlandse overheden, schriftelijk, tot op heden ontvangen?
35. Nederland stemt voor het vaststellen en uitvoeren van doelstellingen en
maatregelpakketten voor de Kaderrichtlijn Water zowel bilateraal als via de
Internationale Rivier Commissies intensief af met onze buurlanden. Ook wordt
er regelmatig overlegd met de Europese Commissie. Deze coördinatie is
bedoeld om het ambitieniveau van de landen op een vergelijkbaar niveau te
krijgen, en mogelijke problematiek van afwenteling te voorkomen. Vooralsnog
zijn er geen aanwijzingen dat deze onderhandelingen niet de gewenste
resultaten zullen opleveren, wel zal voor Nederland (door onze geografische
ligging) vervuiling via bovenstroomse gebieden een constant punt van
aandacht zijn.
In hoeverre een ambitieuzere inzet van Nederland zal resulteren in een
ambitieuzere inzet van buurlanden is niet te voorspellen. De inzet is echter niet
gericht om als `gidsland' te fungeren. Duidelijk is dat de Commissie alle landen
heeft opgelegd dat zij voor de implementatie van de KRW moeten voldoen
aan de basismaatregelen (onder andere Nitraatrichtlijn, richtlijn Stedelijk
Afvalwater, richtlijn Prioritaire stoffen). Hiermee is een basisniveau voor de
waterkwaliteit in onze buurlanden gegarandeerd. Met het oog op het `level
---
DGW/RS-2007/271
playing field' en afstemming van ambities volgt Nederland de ontwikkelingen
t.a.v. de basismaatregelen in de ons omringende landen op de voet.
In de Internationale Rivier Commissies worden afspraken gemaakt voor de
stroomgebiedsrelevante stoffen, waarbij de Nederlandse inzet is gericht op
gelijke chemische normen binnen en tussen de stroomgebieden. De stand van
zaken met betrekking tot het vastleggen van gemeenschappelijke
doelstellingen en maatregelpakketten zijn voor de verschillende
Riviercommissies in verschillende stadia van afronding.
Tenslotte biedt artikel 12 van de KRW de mogelijkheid om problemen die niet
op het niveau van de lidstaten kunnen worden geregeld aanhangig te maken
bij de Commissie.
36. Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, democratisch gekozen vertegenwoordigers
(bijvoorbeeld Gemeenteraad of Provinciale Staten) op een later tijdstip nog
mogelijkheden hebben om lokale doelstellingen te wijzigen? Welke garanties
kunt u geven dat de lokale lastenstijging niet onevenredig hoog zal zijn?
36. De Wet Milieubeheer regelt dat de ecologische kwaliteitseisen per
waterlichaam voor regionale wateren in provinciale milieuverordeningen
komen. De provinciale staten hebben op deze manier dus hun democratische
invloed. Maatregelen die dreigen tot onevenredig hoge lokale lastenstijging te
leiden, zullen gefaseerd worden uitgevoerd om zo de lastenstijging beperkt te
houden. Uiteraard geldt altijd nog dat maatregelen die onevenredig hoge
kosten met zich mee brengen niet overwogen hoeven te worden. Zie ook het
antwoord op vraag 34.
37. Bent u voornemens om een centraal aanspreekpunt voor bedrijven en burgers
te realiseren? Kunt u aangeven hoe de klankbordgroepen op dit moment
functioneren?
37. Het centrale aanspreekpunt is er in de vorm van de helpdesk water
(www.helpdeskwater.nl, 0800-NLWATER (0800-6592837)). Voor wat betreft
de klankbordgroepen geldt dat deze sinds meer dan een jaar in alle
stroomgebieden actief zijn. De betrokken overheden in de stroomgebieden
zijn zelf verantwoordelijk voor het functioneren van de klankbordgroepen.
Over het algemeen kan gezegd worden dat de klankbordgroepen behoorlijk
functioneren en dat er op bepaalde punten, verschillend voor ieder
stroomgebied, verdere ontwikkeling of verbetering nodig is. Hiernaar wordt
momenteel onderzoek gedaan. Het onderwerp staat ook regelmatig op de
agenda tijdens mijn overleg met de regio's.
38. Kan een nauwkeuriger beeld worden gegeven van de baten van een betere
waterkwaliteit en bij welke sectoren deze terechtkomen?
38. De u toegezonden strategische MKBA geeft de huidige stand van kennis weer.
In de MKBA van 2008 zal een gedetailleerder beeld worden gegeven, met zo
veel mogelijk inzicht per sector.
12
DGW/RS-2007/271
39. Wat is uw visie op de stellingname van de VNG dat de kosten en baten van de
KRW beter in balans gebracht dienen te worden, ook door in een aantal
gevallen de conceptdoelen te verlagen?
39. Doelverlaging is nog niet aan de orde (zie vraag 2 en 32). De inzet is om tot
realistische tussendoelen en maatregelen voor 2015 te komen waarbij kosten
en baten meer met elkaar in evenwicht zijn (zie vraag 17).
40. Wat is het ambitieniveau voor het tempo van de stedelijke rioleringsopgave
(fasering, prioriteiten) en voor de tot na 2015 uit te stellen maatregelen? Kunt
u onderbouwen waarop het voordeel gebaseerd is van de koppeling aan
andere maatregelen na 2015?
40. In de nota `Anders omgaan met Water' is de ambitie uitgesproken dat het
watersysteem in Nederland in 2015 op orde zal zijn. In lijn met deze ambitie
dient de rioleringsopgave te worden bezien. Hierbij geldt dat voor bestaand
stedelijk gebied in wijken waar grote wateroverlast optreedt de wateropgave
inclusief de rioleringsopgave voor 2015 wordt aangepakt. Het ambitieniveau
van de KRW is leidend in de periode 2015-2027. Bij de stedelijke
rioleringsopgave is een integrale aanpak van groot belang (KRW en WB21).
Met name in de bestaande bebouwde omgeving zijn maatregelen gericht op
het behalen van de KRW- en WB21 doelstellingen, vervlochten met
maatregelen gericht op rioleringsvervanging en het (mede in relatie tot de
klimaatwijziging) anders afvoeren van regenwater. Het treffen van deze
maatregelen kan alleen doelmatig plaatsvinden indien ze tegelijkertijd worden
uitgevoerd met herinrichting van het betreffende gebied, c.q. de openbare
ruimte, omdat alleen vanwege de riolering in een wijk ingrijpen onevenredig
kostbaar is. Aanpassingen aan de riolering verlopen traag, omdat de
levensduur van een riool vele decennia omvat. Verbeteringsmaatregelen aan
rioolstelsels vergen derhalve om een visie op lange termijn. Derhalve kunnen
de kosten worden beperkt door (onderhouds)maatregelen aan de riolering te
plannen tot na 2015.
41. Komt de geraamde 2 procent stijging van de waterschapslasten, ten gevolge
van KRW en WB21, bovenop de huidige kostenontwikkeling? Wat is de
gemiddelde kostenstijging per jaar over de afgelopen vijf jaar?
41. De geraamde kostenstijging komt in principe boven op de huidige
kostenontwikkeling. In de huidige kostenontwikkelingen is echter al voor een
deel met de KRW en WB21 maatregelen rekening gehouden. In de
begrotingen zijn de voorziene maatregelen opgenomen. De gemiddelde
kostenstijging per jaar over de afgelopen 5 jaar is bijna 5% geweest.
42. Zijn de 40 miljoen euro kosten per jaar voor de industrie de totale kosten of de
meerkosten ten opzichte van het huidige niveau? Indien meerkosten, wat is
het huidige niveau?
42. Het gaat om meerkosten; het huidige niveau van kosten voor de industrie
beloopt circa 360 miljoen jaarlijks (Decembernota 2005). Verder verwijs ik naar
mijn antwoord op vraag 18.
13
DGW/RS-2007/271
43. Zullen de lokale verschillen in waterschapslasten en gemeentelijke
rioolheffingen voor huishoudens en bedrijven nog groter kunnen worden dan
ze nu al zijn? In hoeverre maken de mogelijkheden op het gebied van
samenwerking in afvalwaterketens deel uit van de beoogde en noodzakelijke
samenwerking tussen de bestuurslagen op gebiedsniveau en de nagestreefde
besparing op kosten?
43. Nee, niet per definitie. De KRW heeft immers in principe een harmoniserende
werking op de lange termijn. In de Toekomstagenda Milieu wordt een
besparingsdoelstelling genoemd voor afvalwaterketens die deels door
samenwerking gerealiseerd zal moeten worden. Deze dragen mede bij aan de
beoogde kostenbesparing.
44. Klopt het dat, indien de ecologische kwaliteit in een water wordt behaald,
ondernemers niet aan de nutriëntnormen hoeven te voldoen, aangezien het
behalen van normen van nutriënten ondergeschikt wordt genoemd aan het
behalen van de ecologische kwaliteit?
44. Niet ondernemers maar waterlichamen moeten aan de doelstelling voldoen.
Dat kan leiden tot eisen aan ondernemers in WVO-vergunningen, AMvB's en
mestbeleid etc. Zie verder ook het antwoord op vraag 14.
45. Welk deel van het rijksbudget voor invoering van de KRW komt voor regionale
wateren beschikbaar en op welke wijze wordt deze rijksbijdrage aan de regio
ter beschikking gesteld?
45. In de begroting 2007 is hiervoor geen budget opgenomen. In het
coalitieakkoord is budget gelabeld voor `water en kust'. Over de precieze inzet
van dit budget moet nog worden besloten.
46. Kan er nader toegelicht worden waarom naar verwachting in het stedelijk
gebied, meer dan in het regionaal systeem, de meeste wateroverlast zal blijven
bestaan?
46. Het stedelijk gebied wordt in tegenstelling met het landelijk gebied
gekenmerkt door een groot percentage verhard oppervlak dat
ondoordringbaar is voor water. Bovendien is in bestaand stedelijk gebied te
weinig ruimte om overtollig water tijdelijk te bergen, waardoor wateroverlast
kan ontstaan.
47. Kan er een nadere toelichting worden gegeven op de verwachte
maatschappelijke baten van 6 miljard euro (afgeleid van de variant met een
doelbereik van 70 tot 80 procent uit de strategische MKBA). Waaruit bestaan
deze baten meer specifiek? Kunnen de welvaartseffecten (woongenot en
recreatie) en natuurwaarden nog verder gespecificeerd worden? Volgens
welke rekenmethodiek heeft men deze baten kunnen becijferen op 6 miljard
euro? Over welke periode worden deze baten gerealiseerd?
47. Een belangrijk doel van de Kaderrichtlijn is een verbetering van de ecologische
waterkwaliteit. Ecologische kwaliteit als zodanig kan echter niet altijd in euro's
14
DGW/RS-2007/271
worden uitgedrukt. De wel in geld uit te drukken waardering van het
verbeterde functioneren van watersystemen zijn de baten van de
Kaderrichtlijn. Belangrijke baten die te onderscheiden zijn, zijn: woongenot,
recreatie en natuur/bescherming en klimaat. Woongenot wordt bepaald door
het gegeven dat mensen graag willen wonen in een omgeving met natuurlijk
en schoon water. Recreatie omvat onder andere de mogelijkheid van toename
van het aantal zwemlocaties, toename locaties met natuurvriendelijke
inrichting die meer bezoekers trekken en verhoging van de belevingswaarde
van de omgeving. Natuur/bescherming en klimaat omvat het vastleggen van
extra CO2 en het afvangen van fijnstof door de aanleg van natuurvriendelijke
oevers.
Niet alle baten lieten zich berekenen. De methodiek om de baten te berekenen
is uitgevoerd in de volgende stappen en sluit hiermee aan op de OEI-
systematiek: 1) bepaal de kwaliteitsverbetering van het watersysteem 2)
bepaal de bijbehorende welvaartseffecten 3) kwantificeer de welvaartseffecten
4) druk de welvaartseffecten in geld uit en 5) bepaal de contante waarde van
de baten uitgaande van een periode van 100 jaar.
Voorts geldt dat de KRW naar verwachting een gunstige invloed heeft op de
aantrekkelijkheid van ons vestigingsklimaat (zie vraag 49).
48. Bij wie (sectoren, groepen burgers, etc.) komen de baten specifiek terecht?
Zijn dit ook diegenen die bijdragen aan de kosten van de KRW?
48. Bij bewoners en recreanten komen de zichtbaar gemaakte baten deels direct
terecht. Via de waterschapsheffing en de algemene belastingheffing betalen zij
mee aan de kosten van de KRW. Voor wat betreft sectoren, zie mijn antwoord
op vraag 49.
49. Zijn er ook nog specifieke baten voor het bedrijfsleven?
49. Bij het bedrijfsleven in de toeristische en recreatieve sector en bij
projectontwikkelaars zullen baten terechtkomen. Ook kunnen baten verwacht
worden voor de drinkwatersector en de levensmiddelen industrie
(productiewater), maar deze zijn in de strategische MKBA niet
gekwantificeerd. Deze sectoren dragen via de waterschapsheffing, de
grondwaterbelasting en de algemene belastingheffing deels mee aan de
kosten van de KRW. Doordat Nederland vooruitloopt t.a.v. het betalen voor
waterdiensten, en het buitenland op dat vlak het been bij zal moeten trekken,
levert dit op den duur een level playing field op hetgeen een goede zaak is.
50. Kunt u meer specifiek aangeven wat de negatieve baten zullen zijn voor de
commerciële visserij? Hoe groot zal de afname van consumptievis zijn? Over
welke periode zal deze afname zich voordoen? Om welke vissoorten zal het
hier gaan?
50. De KRW leidt tot een meer natuurlijke samenstelling van het visbestand. De
hoeveelheden zullen afnemen doordat de toevoer aan voedingsstoffen
(nutriënten) afneemt. Dit heeft zowel betrekking op de binnenwateren als op
de kustwateren en zal tot consequentie hebben dat de visserij minder vis en
15
DGW/RS-2007/271
schelpdieren zal kunnen oogsten. Deze vermindering van de vis- en
schelpdiervangsten zal waarschijnlijk gelden voor alle commercieel beviste
soorten. Zoals aangegeven in de decembernota 2006 zal het terugdringen van
de nutriëntenbelasting de nodige tijd vergen (zie ook vraag 5). De sector krijgt
daarmee ruim de tijd om hier op in te spelen en derhalve zijn economische
gevolgen nog nauwelijks in te schatten. Tevens zullen specifieke doelstellingen
voor de samenstelling en opbouw van de visstand moeten worden
geformuleerd. Afhankelijk van het ambitieniveau van deze doelstellingen kan
dit consequenties hebben voor de visserijmogelijkheden. Ook hiervoor geldt
dat de economische gevolgen hiervan op dit moment nog niet zijn in te
schatten.
51. Wordt met de gemiddelde stijging van de waterschapslasten en gemeentelijke
rioolheffingen voor huishoudens en bedrijven van jaarlijks 2 procent een
gemiddelde stijging per jaar bedoeld voor de periode 2007 tot en met 2027?
Dus in 20 jaar een totale stijging van de lasten van 40 procent ten opzichte
van de 0-meting in 2007?
51. Het antwoord op de eerste vraag is `ja'; dat wil zeggen dat de lasten elk jaar
met 2% zullen toenemen. Door de jaarlijkse stijging van 2% komt de
uiteindelijke stijging na 20 jaar uit op bijna 50% (rente over rente).
52. Wordt voorzien dat de lastenstijging voor bedrijven en burgers precies gelijke
tred houdt of kunnen de lastenstijgingen voor huishoudens en bedrijven nog
uiteen gaan lopen ten voordele of ten nadele van de huishoudens? Zo ja, hoe
ziet die verschillende ontwikkeling in lastenstijging er dan per deelgroep uit?
52. Aangezien een belangrijk deel van de kosten het gevolg is van
inrichtingsmaatregelen, zou de lastenstijging voor huishoudens relatief iets
sterker kunnen zijn dan die voor bedrijven.
53. Hoe zeker is de inschatting van de jaarlijkse stijging van de lasten met circa 2
procent? Kan dit percentage ook nog veel hoger uitvallen?
53. Het percentage van circa 2 procent voor de jaarlijkse stijging van de lasten is
een gemiddelde. Lokaal kunnen er echter verschillen zijn. In de periode 2007-
2009 worden die lokale verschillen in beeld gebracht en zonodig wordt de
koers bijgesteld (zie antwoord vraag 54). Wanneer de kosten veel hoger
blijken te zijn, zal van veel maatregelen worden aangegeven dat deze
"onevenredig kostbaar" zijn. Dat betekent dat op basis hiervan doelen,
waarvoor de maatregelen noodzakelijk zijn, kunnen worden verlaagd. Dit
moet goed worden gemotiveerd.
Uitgangspunt van de inschatting van de kostenstijging is wel, dat de
verwachte synergie tussen KRW,WB21 en andere ontwikkelingen gerealiseerd
wordt.
54. Wordt er een plafond ingesteld voor ontwikkeling van lokale waterlasten? Zo
neen, welke maatregelen worden dan genomen om te voorkomen dat lasten
zich ontwikkelen boven het in deze nota geschetste niveau?
16
DGW/RS-2007/271
54. Er wordt in beginsel geen plafond gesteld aan de ontwikkeling van lokale
lasten. Uitgangspunt daarbij is dat de uitvoering van KRW en WB21
gemiddeld binnen de berekende kaders van lastenontwikkeling voor
huishoudens en bedrijven blijft. Regionaal kunnen er echter verschillen zijn. In
de periode 2007-2009 worden die lokale verschillen in beeld gebracht.
Besluitvorming hierover vindt plaats via de normale bestuurlijke weg. Het blijft
primair een lokaal bestuurlijke verantwoordelijkheid om daar een afweging in
te maken. In het uiterste geval kan het Rijk (of provincie) een aanwijzing
geven.
55. In hoeverre hebben de industrieën en de landbouwbedrijven in andere
lidstaten van de Europese Unie te maken met vergelijkbare stijgingen van
milieukosten van 10 procent?
55. Ik herken de genoemde 10%niet. Andere Europese landen zijn nog niet zover
dat ze al een beeld hebben van de kosten van de Kaderrichtlijn. Een
vergelijking valt daarom nu niet te maken.
Nederland zet in op een pragmatische implementatie met oog voor een level
playing field. Daarom ligt het niet in de verwachting dat de stijging van de
milieukosten in Nederland hoger zal zijn dan in de ons omringende landen.
56. Welke lasten zullen met name stijgen voor de industrie?
56. De in de MKBA genoemde lasten voor het bedrijfsleven bestaan uit het
aanpassen van processen en optimaliseren van eigen zuiveringen. Daarnaast
zal ook de industrie geconfronteerd worden met stijging van de WVO-heffing.
57. Welke lasten zullen met name stijgen voor de landbouwsector?
57. De landbouwsector levert al een majeure inspanning middels het derde
Nitraatactieprogramma en het convenant duurzame gewasbescherming.
Daarbovenop zijn vooralsnog geen lastenstijgingen geraamd. Een verkenning
van de lasten die voortkomen uit de het recent aangepaste mestbeleid laat
zien dat de omvang van de jaarlijkse lasten grofweg oplopen van 350 miljoen
euro in 2006 tot 550 miljoen euro in 2015. Zoals in de Decembernota 2006
aangegeven moet nader worden bezien welke extra maatregelen nodig en
mogelijk zijn (bijvoorbeeld op het terrein mest, gewasbescherming,
diergeneesmiddelen en metalen).
58. Worden er net als voor de landbouw, ook voor de industrie die extra getroffen
wordt, maatregelen overwogen die de lastenverzwaring enigszins kunnen
verlichten? Zo ja, aan welke maatregelen wordt dan gedacht?
58. Voor de landbouw is er geen sprake van `lastenverlichting'. Wat wel gebeurt is
dat bij het bepalen van maatregelen rekening wordt gehouden met de
effecten voor bedrijfssectoren. Beide sectoren worden derhalve vergelijkbaar
behandeld.
17
DGW/RS-2007/271
59. Waarom zijn de maximale kosten van 1 miljard euro voor extra maatregelen
door de landbouw disproportioneel? De landbouw is volgens figuur 6 van
paragraaf 5.2 toch de grootste vervuiler?
59. Zoals in het antwoord bij vraag 57 is aangegeven, zijn de lastenstijgingen
boven op het nitraatactieprogramma nog niet geraamd. Mocht de
lastenstijging a.g.v. de KRW uitkomen op de orde van grootte van 1 miljard
euro, dan zou dit een enorme impact hebben op de agrarische sector én
daarmee op de Nederlandse samenleving en het Nederlandse landschap. De
effecten wegen naar de mening van het kabinet niet op tegen de milieuwinst
en zijn derhalve disproportioneel. Daarom wordt ingezet op innovatie om de
problemen aan te kunnen pakken.
60. Bevat de uitgevoerde strategische MKBA een beoordeling van de
kosteneffectiviteit van maatregelen? In hoeverre is een beoordeling
beschikbaar van kosteneffectiviteit van maatregelen bovenstrooms?
60. Rekening houdend met de beperkingen van de strategische MKBA, zoals
eerder geschetst, bevat deze MKBA een globale beoordeling van de
kosteneffectiviteit op basis van de beschikbare informatie. De bovenstroomse
buurlanden werken net als Nederland aan de samenstelling van een
maatregelenpakket; deze pakketten waren echter niet beschikbaar ten tijde
van de uitvoering van de strategische MKBA. In het internationale SGBP zal dit
een centraal thema zijn.
61. In hoeverre wordt in de MKBA ook de kostentoedeling per sector betrokken,
mede in het perspectief van de financiële draagkracht?
61. In de strategische MKBA is gekeken naar de kosten en baten voor de
maatschappij als geheel. Verdeling van de lasten en onderzoek financiële
draagkracht zijn geen onderdeel van de MKBA, maar vergen politieke
besluitvorming.
62. Welke cumulatieve kostenstijging (waterschapslasten, gemeentelasten en
eventueel extra rijksbelasting) krijgen burgers per inwoner (gemiddeld) te
verwerken om WB21 en KRW te financieren? Kunt u de berichten van de
Kamers van Koophandel in Rijn West, die de lastenstijging voor "ongebouwd"
bij de enkele waterschappen hebben becijferd op meer dan 50 procent in de
periode 2006 2010, bevestigen? Is deze mate van kostenstijging
representatief voor het landelijk beeld?
62. De cumulatieve lastenstijging is gemiddeld jaarlijks 2% voor zover het gaat om
de lasten die met het waterbeheer te maken hebben.
In opdracht van de Kamer van Koophandel is voor het deelstroomgebied Rijn-
West een rapport geschreven waaruit het beeld ontstaat dat de wateropgave
in de komende jaren omvangrijk is. De berekening die is gemaakt om dat
beeld te adstrueren, maakt gebruik van cijfers en uitgangspunten die sterk
verschillen van de uitgangspunten die in de Decembernota 2006 zijn gebruikt.
Het grootste verschil zit hem in het tijdsbestek waarin de maatregelen dienen
te worden gerealiseerd (2015 vs 2027). Met die cijfers en uitgangspunten
18
DGW/RS-2007/271
komt het rapport op een lastenstijging van 20% tot 2010. In het persbericht
van de Kamers van Koophandel is al aangegeven dat er onderling grote
verschillen optreden tussen de waterschappen binnen het deelstroomgebied.
Het geschetste beeld is derhalve niet representatief voor heel Nederland.
63. Zijn bij de kosten van de Kaderrichtlijn de indirecte kosten als gevolg van
hogere waterschapslasten en gemeentelijke heffingen doorberekend? Zo neen,
kunt u aangeven met welke lastenverhoging het bedrijfsleven zal worden
geconfronteerd wanneer waterschappen en gemeenten de nu voorziene
tariefsverhoging op de huidige grondslag doorberekenen aan bedrijven?
63. De wijze waarop de waterschappen en gemeenten de lasten over burgers en
bedrijven verdelen is niet in beeld gebracht. Voor deze fase in het proces zijn
de maatregelen voor de Kaderrichtlijn en hun kosten in beeld gebracht. Deze
maatregelen zullen te zijner tijd in de begrotingen van de betrokken
overheden worden verwerkt en doorberekend.
64. Hoe pakken de kosten van de Kaderrichtlijn Water uit voor de
voedingsmiddelen- en de papierindustrie? Hoe kunt u de kosten van de
Kaderrichtlijn voor deze sectoren beperken? Welke maatregelen bent u bereid
daarvoor te treffen? Deelt u de mening van de minister van Financiën dat bij
de grondwaterbelasting het milieuaspect van secundair belang is (30 804, nr.
8)? Welke industriële sectoren dragen naar verhouding het meeste af aan deze
belasting? Welke financiële gevolgen heeft een vrijstelling van de industrie
voor de grondwaterbelasting voor het Rijk?
64. De kosten van de Kaderrichtlijn Water voor de voedingsmiddelen- en de
papierindustrie worden, uitgaande van de huidige stand der techniek en een
pragmatische aanpak, geschat op 25 respectievelijk 4 miljoen. Gegeven de
fase waarin de voorbereiding van de stroomgebiedbeheersplannen verkeerd, is
onderzoek naar verlichting van sectorale lasten niet opportuun.
Ik deel de mening van de minister van Financiën dat de grondwaterbelasting
weliswaar tot de milieubelastingen behoort, maar dat het milieubelang niet de
enige doelstelling is van deze belasting. Zoals bij de totstandkoming van deze
belasting is opgemerkt, is het primaire doel ervan een bijdrage te leveren aan
de algemene middelen onder verschuiving van de belastingen op arbeid naar
verbruiksbelastingen.
Van de totale opbrengst van de grondwaterbelasting wordt ruim 80 percent
geheven bij de waterleidingbedrijven. De overige opbrengst komt voornamelijk
van de industrie en in zeer beperkte mate van de landbouw.
Een vrijstelling van de industrie voor de grondwaterbelasting zou betekenen
dat de belastingopbrengst met zo'n 30 miljoen vermindert. Dit zou nopen
tot lastenverzwaring elders of bezuinigingen.
65. Hoe staat het met de rijksbijdrage, welk deel komt wanneer voor regionale
wateren beschikbaar en op welke wijze wordt deze rijksbijdrage aan de regio
ter beschikking gesteld?
65. Zie mijn antwoord op vraag 45.
19
DGW/RS-2007/271
66. Kan al een beeld worden gegeven van de kosteneffectiviteit van de
verschillende categorieën KRW-maatregelen?
66. Uit de strategische MKBA valt het volgende beeld te schetsen; de
inrichtingsmaatregelen zijn over het algemeen het meest kosteneffectief.
Daarna komen maatregelen ter voorkoming van eutrofiëring. In verhouding
het minst kosteneffectief zijn maatregelen ter verbetering van de chemische
toestand. Lokaal kan deze volgorde anders liggen.
67. Hoe komt het dat de waterschappen verschillende uitgangspunten, aannames
en afwegingen hanteren? Welke maatregelen worden er naast de vast te
stellen gebiedsnorm genomen om in de toekomst te komen tot landelijke,
eenduidige uitgangspunten en aannames die het mogelijk maken dat de
wateroverlast in de verschillende regio's op basis van eenduidige criteria met
elkaar vergeleken kunnen worden? Wanneer zijn deze maatregelen
geëffectueerd?
67. Het middenklimaatscenario (KNMI 2002) is als gezamenlijk uitgangspunt
genomen voor de afspraak in het NBW om in 2015 het watersysteem op orde
te hebben ter voorkoming van wateroverlast, met een doorkijk naar 2050.
Vanwege de gebiedsverschillen is besloten dat de waterschappen elk
afzonderlijk de regionale wateropgave in beeld brengen. De verschillen in
uitgangspunten, aannames en afwegingen voor het bepalen van de regionale
wateroverlastopgave worden veroorzaakt doordat het een complex vraagstuk
is waarin veel afwegingen gemaakt moeten worden, de waterschappen hun
eigen modellen gebruiken, en de problematiek per waterschap verschillend van
omvang is (zowel fysiek als bestuurlijk). Afgesproken is de werknormen om te
zetten naar gebiedsnormen. De werknormen zullen worden opgenomen als
referentienorm in het nationale waterplan (na inwerkingtreding van de
Waterwet) en dienen daarmee als referentiekader voor de gebiedsnormen. Het
is echter aan de regionale partijen (waterschap, gemeente en provincie) om
uiterlijk 2009 over de gebiedsnormen afspraken te maken. In het nationale
stroomgebiedsbeheersplan en waterbeheerplannen wordt vastgelegd wanneer
welke maatregelen getroffen worden om wateroverlast tegen te gaan. Normen
worden vastgelegd in regionale waterplannen en evt. provinciale
verordeningen (na inwerkingtreding van de nieuwe Waterwet).
68. Aan welke andere maatregelen dan vasthouden en bergen in regionale
wateren denkt u?
68. Een derde maatregel is afvoeren. Dit heeft echter de laagste voorkeur in de
trits vasthouden-bergen-afvoeren zoals in het NBW is afgesproken met
betrekking tot maatregelen om het watersysteem op orde te krijgen..
Belangrijk is dat bij uitvoering van de maatregelen zoveel mogelijk synergie
tussen KRW en WB21 gerealiseerd wordt.
69. In hoeverre is bij 60 procent van de gemeenten die te kampen hebben met
wateroverlast door een overbelast riool, onderhoudsachterstand een
20
DGW/RS-2007/271
belangrijke medeoorzaak van de wateroverlast problematiek? Hoeveel procent
van de gemeenten kennen onderhoudsachterstand met betrekking tot hun
riool?
69. Wateroverlast wordt veroorzaakt door zware regenbuien. Voor zover bekend
is dit zeer beperkt afhankelijk van de onderhoudstoestand van de riolering.
Oplossingen moeten niet alleen in het rioolstelsel worden gezocht, maar ook
daarbuiten. Anders omgaan met regenwater, afvoer via verhard oppervlak,
gecontroleerde berging op (on)verhard oppervlak, de stoepranden terug,
waterdoorlatende bestrating etc. zijn opties die lokaal moeten worden verkend
en ingepast. Uitspraken ten aanzien van een eventuele onderhoudsachterstand
kunnen op basis van recente cijfers van RIONED (Rioleringsatlas: Inspectie en
Reiniging) niet worden gedaan. Dit laat overigens onverlet dat er in de
komende jaren fors in de riolering moet worden geïnvesteerd a.g.v.
vervanging i.v.m. ouderdom, regenwaterafvoer i.v.m. klimaat en KRW en
WB21-doelstellingen.
70. Wat zijn de maatregelen die burgers kunnen nemen om wateroverlast in hun
eigen huis te voorkomen?
70. Bij maatregelen om wateroverlast in eigen huis te voorkomen kan gedacht
worden aan onder andere: waterdichte kelders, geen kelders in gebieden met
hoge grondwaterstand, geen meterkast in de kelder, drempel voor het huis
zodat water niet van de straat het huis in stroomt, tuin niet volledig bestraten,
regenwater van het dak in regenton verzamelen.
71. Hoe wordt de afstemming tussen KRW en VHR gerealiseerd en op welke wijze
kan het proces van het opstellen van het VHR-beheerplan gelijk lopen met het
KRW-stroomgebiedbeheersplan?
71. De termijnen voor de vaststelling van een stroomgebiedsbeheersplan
(december 2009) en de vaststelling van een beheerplan Natura 2000 gebied
(1e tranche uiterlijk najaar 2010) staan vast. De gebiedsprocessen (de
detaillering van doelen en maatregelen op waterlichaamniveau) die in 2007
lopen zijn belangrijk voor de afstemming tussen beide richtlijnen. Om de
samenhang tussen KRW en VHR implementatie te vergroten zullen
watercondities van de Natura 2000-gebieden in de gebiedsprocessen worden
meegenomen. Verder zijn er op het niveau van beheerders initiatieven om de
afstemming met één geïntegreerd beheerplan op te pakken. Rijkswaterstaat
bijvoorbeeld heeft één projectorganisatie gemaakt om KRW, WB21 én VHR te
implementeren voor de Rijkswateren.
72. Hoe kunnen `groenblauwe' baten van de Oostelijke Vechtplassen omgezet
worden in inkomsten voor de overheid om de benodigde KRW maatregelen uit
te bekostigen?
72. Dankzij de aanwezigheid van water en natuur in het gebied van de Oostelijke
Vechtplassen wordt daar veel geld omgezet in bijvoorbeeld de waterrecreatie.
Een deel daarvan vloeit weliswaar elk jaar in de vorm van belastingen naar de
algemene middelen van gemeenten en rijk, maar is geen opbrengst van een
21
DGW/RS-2007/271
doelheffing die uitsluitend voor de bekostiging van KRW-maatregelen kan
worden ingezet
73. Vindt u dat water een belangrijke vestigingsfactor is? Welke maatregelen uit
de Decembernota maken het voor bedrijven aantrekkelijk om in Nederland te
investeren?
73. Ja, veel sectoren mede afhankelijk van water voor hun productie. Level playing
field blijft dan ook een centraal uitgangspunt. In de decembernota staat
bijvoorbeeld aangegeven dat de grenswaarde voor de maximumtemperatuur
van de rivier, en daarmee de koelcapaciteit, internationaal afgestemd wordt
om zo het level playing field te bewerkstelligen.
74. Wanneer verschijnt het actieprogramma diffuse bronnen in 2007, welke
concrete acties worden voorzien en tot welke concrete emissiereductie leidt
dit?
74. Het streven is het uitvoeringsprogramma diffuse bronnen in juli 2007 gereed
te hebben. De inhoud daarvan is op hoofdlijnen beschreven in de
Decembernota 2006. Het programma geeft een totaaloverzicht van lopende
en nog uit te werken acties. De laatste zullen veelal projectmatig worden
opgepakt, vaak met een langere doorlooptijd. Uit het programma zal blijken in
welke mate en voor welke onderwerpen er uitspraken zijn te doen over
concrete emissiereducties.
75. Op welke termijn verwacht u dat er een wetsvoorstel zal worden ingediend
om de definitie van het beginsel van achteruitgang in de Wet milieubeheer in
overeenstemming te brengen met de Kaderrichtlijn Water? Kunt u bevestigen
dat de Nederlandse regering deze ambities één op één overneemt?
75. Over dit onderwerp heb ik de Tweede Kamer mede namens de Staatssecretaris
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer geïnformeerd per
brief van 17 november 2006 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 27625,
nr. 78). Ik heb daarin aangegeven hoe en wanneer de Wet milieubeheer wordt
aangepast teneinde de betekenis van het voorschrift van geen achteruitgang
in overeenstemming te brengen met de Kaderrichtlijn Water. Conform de
toezegging in deze brief loopt deze aanpassing mee in de verwachte wijziging
van de Wet milieubeheer voor de implementatie van de Grondwaterrichtlijn.
Een daartoe strekkend wetsvoorstel zal uiterlijk eind 2007 worden ingediend.
76. Kan er, gegeven het feit dat een groot deel van Nederland kunstmatig (door
menselijke ingrijpen) tot stand is gebracht, een definitie gegeven worden van
een `onnatuurlijke inrichting', goede ecologische toestand (GET) / herstel van
de ecologische waterkwaliteit, ecologische doelen in de waterlichamen, Goed
Ecologisch Potentieel (GEP), Maximaal Ecologisch Potentieel (MEP) en Goede
chemische toestand?
76. De KRW maakt naast natuurlijke wateren onderscheid in kunstmatige en sterk
veranderde wateren. Kunstmatige wateren zijn wateren waar eerst geen water
was (gegraven kanalen bijvoorbeeld). Sterk veranderde wateren zijn wateren
---
DGW/RS-2007/271
die door onomkeerbare fysieke ingrepen niet de ecologische toestand van
natuurlijke wateren kunnen halen. Uit de referentietoestand voor natuurlijke
wateren wordt het iets lagere GET afgeleid. Voor kunstmatige en sterk
veranderde wateren is de referentie het MEP waaruit het doel de GEP wordt
afgeleid. Het chemische doel, de goede chemische toestand, is gelijk voor alle
wateren in Europa dus ook voor alle natuurlijke, kunstmatige en sterk
veranderde wateren in Nederland.
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,
mw. J.C. Huizinga-Heringa
23
Ministerie van Verkeer en Waterstaat