Vrije Universiteit Amsterdam

Persbericht

Mythe en werkelijkheid in maatschappelijk ondernemen

Van verschraling naar waardigheid in ouderenzorg

Zorg, en vooral zorg voor ouderen, wordt door de vergrijzing een belangrijk aspect van maatschappelijke aandacht. Steeds meer burgers krijgen er mee te maken, voor zichzelf of voor ouders en verwanten. Maar de beschikbaarheid, toegankelijkheid en betaalbaarheid van deze zorg is, eufemistisch gezegd, een uitdaging. In zijn inaugurele rede pleit bijzonder hoogleraar Organisatie en beleid van zorg, dr. Martin Boekholdt, voor meer maatschappelijke ondernemingszin binnen de zorgsector.

Zorgorganisaties in Nederland staan volgens Boekholdt aan de rand van een nieuw tijdperk. Blijven ze uitkeringsinstanties van gerantsoeneerde schrale publieke zorg of worden ze strategisch ondernemende deelgenoten die maatschappelijke waarde toevoegen in een omvattend proces van verandering rond ouder worden?

De huidige uitvoeringsorganisatie van langdurige zorg leidt ertoe dat de zorg niet waardig is en oudere burgers (te) weinig keuzes hebben. Door zich meer ondernemend op te stellen kunnen zorgorganisaties bijdragen aan een zorg die in Nederland op een aantal terreinen winst boekt. Bijvoorbeeld door zorg te ontwikkelen naar meer diversiteit. En door burgers zelf in staat te stellen zorg te contracteren. Burgers die langdurige zorg behoeven, ontvangen, na een inkomens- en behoeftetoets, tegoedbonnen voor zorg (vouchers), die ze kunnen inbrengen in het contracteren van zorg. De erkende zorgorganisatie verzilvert deze vervolgens bij de uitvoeringsorganisatie. Op deze manier ontstaat een individuele doeluitkering voor langdurige ouderenzorg met aanmerkelijke voordelen, bijvoorbeeld ten opzichte van het huidige PGB.

Zo wordt de bureaucratische uitvoeringsorganisatie voor langdurige zorg aan ouderen ontsloten. Burgers nemen de verantwoordelijkheid voor hun zorg in latere levensfasen, zorgorganisaties worden uitgedaagd tot maatschappelijk ondernemerschap en de overheid komt op afstand. Ze houdt verantwoordelijkheden. Niet alleen voor de individuele doeluitkering, maar ook voor toezicht op de kwaliteit van beroepsuitoefening en zorgorganisaties en voor het op hoofdlijnen toezien op het beschikbaar en toegankelijk blijven van adequate woon- en zorgvoorzieningen.