De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Contactpersoon Ons kenmerk AV/PB/07/12210
Doorkiesnummer Datum 28 maart 2007
Onderwerp Kamervraag/vragen van het lid Omtzigt
Op dinsdag 27 maart zijn door het Tweede Kamerlid de heer Omtzigt (CDA) vragen gesteld
naar aanleiding van het bericht "Belgen azen op pensioengeld van Nederland" in het
Financieele Dagblad (d.d. 26 maart jl.). Dit bericht is gebaseerd op het artikel "Verschillen in
pensioentoezicht tussen landen vragen om een integrale vergelijking"uit het Kwartaalbericht
maart 2007 van De Nederlandsche Bank. De heer Omtzigt vraagt mij en de minister van
Financiën een reactie te geven op dit artikel uit het Kwartaalbericht en aan te geven hoe de
regering garandeert dat er een adequate dekking is van Nederlandse pensioenvermogens.
Hierbij bericht ik u mede namens de minister van Financiën.
Het Kwartaalbericht van DNB geeft een genuanceerd overzicht van de verschillen in
toezichteisen gebaseerd op een enquête onder ruim twintig Europese landen. DNB geeft aan
dat de toezichtregels in de verschillende landen uiteenlopen en dat daardoor het gevaar kan
ontstaan van toezichtarbitrage door pensioenfondsen en concurrentie op toezichteisen tussen
lidstaten.
DNB waarschuwt in haar artikel dat de verleiding kan ontstaan om toezichtsystemen te
vergelijken en te beoordelen, waarbij specifieke toezichteisen soms eenzijdig worden
uitvergroot. Dit lijkt ook te zijn gebeurd in de berichtgeving in het Financieel Dagblad.
Overigens gaat het Kwartaalbericht niet specifiek in op de Belgische casus.
In het Kwartaalbericht staat het volgende "het totale pakket aan waarderingsgrondslagen,
veronderstellingen en additionele zekerheidsmechanismen moet worden bekeken om tot een
genuanceerd oordeel te komen over de toezichtverschillen tussen Europese landen. Zo kan
Nederland relatief duur lijken, omdat in de pensioenpremie de solvabiliteitsopslag zit
verwerkt. Daar staat tegenover dat er geen kosten zijn van een garantiefonds en dat sponsors
geen bijstortingsverplichting kennen. Verder hebben de reserveringseisen in Nederland alleen
betrekking op de nominale aanspraken, terwijl in sommige landen een indexatieplicht bestaat.
Tot slot geldt dat het rendement op het eigen vermogen dat Nederlandse fondsen aanhouden,
bijdraagt aan de indexatiekwaliteit en premiestabiliteit."
Ons kenmerk AV/PB/07/12210
Voorop staat dat alle Europese landen gebonden zijn aan de Europese pensioenrichtlijn
(2003/41/EG) die minimumeisen stelt aan de solvabiliteit, dat wil zeggen een dekkingsgraad
van 105%. Daarmee zijn de belangen van de Nederlandse deelnemers gewaarborgd. In het
kader van de evaluatie van de Europese pensioenrichtlijn worden op dit moment analyses
gemaakt van eventuele feitelijk (nog) bestaande verschillen. Naar aanleiding van de
uitkomsten van de evaluatie zal, ook door Nederland, moeten worden bekeken of een verdere
harmonisatie van het toezicht gewenst is.
Dit brengt mij bij de specifieke casus van België. In België is het Europese minimum anders
vormgegeven. Het verschil zit erin dat Nederland een andere bescherming biedt als het gaat
om solvabiliteit, waar in België de bescherming vanuit de werkgever moet komen die in geval
van onderdekking verplicht kan worden bij te storten. Op het eerste gezicht lijkt het
aantrekkelijk om voor ogenschijnlijk hetzelfde pensioen veel minder te moeten betalen, maar
een dergelijke pensioenregeling kan op termijn druk op de werkgever leggen. Als een
pensioeninstelling namelijk in onderdekking komt, moet er een herstelplan volgen. Daarbij kan
de Belgische toezichthouder (CBFA) eisen dat er een aangepast financieringsplan komt. Het
financieringsplan legt vast welke bijdragen worden gestort door de bijdragende
ondernemingen, en vereist instemming van alle bijdragende ondernemingen. Daarbij kan
CBFA `om het even welke wijziging eisen met het oog op vrijwaring van de belangen van de
aangeslotenen en de begunstigden van een pensioenregeling en het verzekeren van een
passende en regelmatige financiering' (WIBP, wet van 27 oktober 2006, artikel 86).
Het doel van het prudentieel toezicht is te waarborgen dat gemaakte afspraken worden
nagekomen. Bij grensoverschrijdende activiteiten geldt uiteraard de Europese pensioenrichtlijn
die een minimumbescherming aan de deelnemers biedt, ongeacht vestigingsplaats.
Met het Financieel Toetsingkader, zoals dat nu is neergelegd in de Pensioenwet, wordt een
goede balans geboden tussen financiële zekerheid enerzijds en betaalbaarheid anderzijds. Het
is er op gericht te waarborgen dat gemaakte afspraken ook worden nagekomen.
Het is overigens uiteindelijk aan het pensioenfonds zelf om te besluiten zich te vestigen in een
andere lidstaat, bijvoorbeeld België. Nederlandse werknemers kunnen hier invloed op
uitoefenen. Deze werknemers (deelnemer) hebben hun vertegenwoordigers in het
pensioenfondsbestuur zitten. Ook kunnen deelnemers invloed uitoefenen op een dergelijk
voorgenomen besluit via de deelnemersraad.
---
Ons kenmerk AV/PB/07/12210
Hoewel het al sinds jaar en dag mogelijk is dat pensioenfondsen uit Nederland vertrekken en
zich in andere landen vestigen, zijn er mij geen fondsen bekend die dit hebben gedaan. Gezien
de onderlinge verschillen tussen lidstaten voor wat betreft de precieze invulling van het
toezicht en de daarbij behorende voor- en nadelen, verwacht ik ook niet dat dit op korte
termijn zal gebeuren.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. J.P.H. Donner)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid