ChristenUnie
Bijdrage debat over de wijziging van de Leerplichtwet
dinsdag 27 maart 2007 11:01
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, is de vrucht
van eerdere intensieve discussies in de Tweede Kamer over de kwaliteit
van het particulier onderwijs. In 2003 is daarover diepgaand
gedebatteerd met de toenmalige minister Van der Hoeven. In 2005 zijn
wij opnieuw met elkaar in gesprek gegaan naar aanleiding van berichten
in de media over het gebrek aan kwaliteit van bepaalde scholen. Het is
goed dat de Kamer zich destijds heeft afgevraagd hoe beter zicht kan
worden gekregen op wat er binnen die scholen gebeurt. Het resultaat
van wat wij toen hebben besproken, ligt nu in dit wetsvoorstel aan ons
voor.
Mijn fractie deelde destijds de zorg over de kwaliteit van sommige
particuliere scholen. Het is buitengewoon jammer als kinderen door
slecht onderwijs een achterstand oplopen die moeilijk of soms helemaal
niet meer valt in te lopen. Ik wil er wel voor waken dat wij alle
particuliere scholen bestempelen als slecht presterende scholen; dat
is niet hard te maken. Ik stond dan ook te popelen om de heer Jasper
van Dijk te interrumperen, maar het bleek zijn maidenspeech te zijn.
Zijn toonzetting was namelijk veel te negatief. Er moet natuurlijk
aandacht zijn voor zaken die fout gaan, binnen de kaders die de
Grondwet en andere wetten ons stellen. Dat dit soort scholen in aantal
toeneemt, betekent echter niet dat ook het aantal slechte scholen
toeneemt. Ik zou daar niet op die manier over spreken. Misschien kan
de heer Jasper van Dijk daarop in zijn tweede termijn nog terugkomen
en aangeven welk vakje hij zou aankruisen als het gaat om de groei van
die scholen.
De heer Jasper Van Dijk (SP):
Ik heb dezelfde vraag als die ik aan de PvdA-woordvoerder stelde. Het
gaat mij niet om goede of slechte scholen. Vindt de fractie van de
ChristenUnie dat Nederlandse kinderen idealiter naar publieke scholen
moeten gaan of moet er een keuze zijn tussen publieke en particuliere
scholen? Wat is daarin de verantwoordelijkheid van de overheid?
De heer Slob (ChristenUnie):
Ik heb wel vaker de verbale degens gekruist met de heer Jasper van
Dijk. In het licht van de geschiedenis van het onderwijs in Nederland
zal het hem niet verbazen dat ik met volle overtuiging zeg dat ouders
die keuze zelf moeten maken. Als ouders ervoor kiezen om hun kind naar
een particuliere school te laten gaan, dan is dat hun goed recht.
Uiteraard heeft de overheid wel een zekere verantwoordelijkheid voor
wat er binnen die scholen gebeurt; daarop kom ik straks terug want die
scholen mogen niet alles doen wat zij willen.
Als ouders ervoor kiezen hun kinderen naar een door de overheid
bekostigde school te sturen, is dat ook hun goed recht. Laten wij die
vrijheid in Nederland overeind houden, want dat is een groot goed.
De heer Jasper Van Dijk (SP):
U gaat volledig voorbij aan de consequenties van het toestaan van
privé-scholen, die ik in mijn bijdrage heb genoemd. Volgens mij
versterkt dit de tweedeling. Voor een privé-school moeten de ouders
soms wel EUR20.000 tot EUR30.000 per leerling per jaar betalen. Dat
staat mij tegen. Ik vind dat de overheid in eerste instantie
verantwoordelijk is voor het onderwijs en dat particuliere scholen een
hoge uitzondering moeten blijven.
De heer Slob (ChristenUnie):
U hebt uiteraard recht op die opvatting, maar u hebt wat selectief
gewinkeld in de Grondwet: u hebt alleen het eerste lid aangehaald.
Artikel 23 heeft echter ook een tweede lid, waarin staat dat het geven
van onderwijs vrij is, behoudens het toezicht door de overheid. Als
ouders zich daarop beroepen en een eigen school oprichten, zonder
financiering van de overheid, is dat hun goed recht. Het is zelfs een
grondwettelijk recht, dat wij hun niet moeten ontzeggen. Als wij dat
wel willen, moeten wij de Grondwet veranderen. Dat kost wat tijd, maar
het is mogelijk.
Voorzitter. Het is belangrijk om te bezien in hoeverre dit
wetsvoorstel in overeenstemming is met artikel 23 van de Grondwet. Het
doel van de staatssecretaris, die nu verantwoordelijk is voor dit
onderwerp, is beter vat te krijgen op het particuliere onderwijs. Als
leerplichtige leerlingen onderwijs volgen aan een school die niet of
niet langer voldoet aan de eisen van de Leerplichtwet, zonder dat er
sprake is van vrijstelling, plegen de ouders een strafbaar feit. Ook
de vorige minister heeft erop gewezen dat het noodzakelijk is om te
beschikken over een set heldere eisen en een duidelijk systeem van
beoordeling van de particuliere scholen aan die eisen. Tot zover
kunnen wij hierin volledig meegaan. Om dit te realiseren kent het
wetsvoorstel twee uitwerkingen, die zullen bepalen welke ruimte er
overblijft voor particulier onderwijs. Aan de ene kant regelt het
wetsvoorstel het toezicht aan de voorkant, via de bewindspersoon en de
Inspectie. Anderzijds regelt het wetsvoorstel toezicht aan de
achterkant via de rechterlijke toetsing aan de hand van een wettelijk
vastgelegd toetsingskader.
Ik kom nu eerst te spreken over de beoordeling van particuliere
scholen aan de voorkant. In de afgelopen jaren is daarover veelvuldig
gesproken. De Raad van State heeft behoorlijk veel kritiek geuit op
eerdere concepten voor een wetsvoorstel. Op basis daarvan heeft de
toenmalige verantwoordelijke minister het wetsvoorstel aangepast. Het
gaat niet langer om aanmerkingscriteria, want dat zou leiden tot een
vergunningenstelsel en er bestaat overeenstemming over dat dit in
strijd is met de vrijheid van onderwijs. Daarom is gekozen voor een
regeling via de leerplichtambtenaar. De wettelijke formulering
verplicht de leerplichtambtenaar, zijn oordeel te baseren op een door
de Inspectie gegeven advies. Ik ga nu uit van wat er in het
wetsvoorstel staat. De leerplichtambtenaar kan daarnaast door de
bewindspersoon zelf worden gevraagd, zijn oordeel te heroverwegen in
verband met een advies van de Inspectie. Mijn fractie vraag zich af
wat hiermee nu precies wordt geregeld en hoe bindend dit advies in de
praktijk zal zijn. De leerplichtambtenaar wordt immers niet wettelijk
verplicht om het advies van de Onderwijsinspectie één op één over te
nemen. Ziet mijn fractie het goed dat de staatssecretaris het
niettemin wenselijk vindt dat het in de praktijk wel daarop neerkomt?
Ik lees dit zo in de nota naar aanleiding van het verslag op pagina 4,
waar letterlijk staat: "Onder het advies van de minister ligt een
advies van de Inspectie, en de leerplichtambtenaar dient zijn
heroverweging en oordeel te baseren op dat advies, zodat een oordeel
dat daarvan afwijkt moeilijk denkbaar is". Weliswaar niet formeel,
maar dan toch materieel, wordt daarmee de verbindendheid van het
advies geregeld. Geldt dan niet eveneens dat weliswaar niet formeel,
maar in de praktijk, een soort vergunningenstelsel wordt geregeld? De
bewindspersoon kan zelf het initiatief nemen. Als een school van start
gaat, kan er een maand later al een rapport liggen op basis waarvan
verder kan worden gehandeld.
De collega's Van Dijk en Kraneveldt hebben een amendement ingediend.
Zij willen het advies als een bindend advies laten overnemen door de
leerplichtambtenaar. Hoe kijkt de staatssecretaris daar tegenaan?
Heeft dit niet indirect hetzelfde effect? Mijn vraag is, waarom dit
allemaal moet. Op dit moment kunnen leerplichtambtenaren al advies
vragen aan de Inspectie. In de praktijk blijkt dat zij van die
mogelijkheid niet altijd gebruik hebben gemaakt. Het zou goed zijn om
eens uit te zoeken waarom dit niet is gebeurd. Uit de nota naar
aanleiding van het verslag krijg ik de indruk dat de regering dit niet
helemaal scherp in beeld heeft. Intensieve voorlichting aan
leerplichtambtenaren en de colleges van B en W zou een oplossing
kunnen zijn voor het minder goed functioneren van een en ander in de
praktijk, terwijl dit tevens de mogelijkheid biedt om niet zo ver te
gaan als waarvoor nu wordt gekozen.
Ik kom over de andere kant te spreken. Volgens mijn fractie ligt de
kern ook in de andere uitwerking van de wettelijke verankering van het
toetsingskader. In antwoord op vragen van de Raad van State en van
onze fractie stelt de regering dat wettelijke verankering van het
toetsingskader noodzakelijk is. Uit de nota naar aanleiding van het
verslag is het mij nog niet goed helder geworden waarom dat precies
het geval is. Op dit moment zijn er toch voldoende mogelijkheden om
het particulier onderwijs zo nodig aan te pakken? Essentiële
kerndoelen, zoals rekenen en taal, kunnen getoetst worden. Bovendien -
ik heb het dus over de achterkant van het verhaal - kan, als er echt
heel verkeerde dingen gebeuren op een (particuliere) school, die
bijvoorbeeld gevolgen hebben voor onze democratische rechtsstaat, dat
worden aangepakt op grond van artikel 8 van de Grondwet, juncto
artikel 2, lid 20, van het Burgerlijk Wetboek. Er zijn daarvoor dus al
juridische instrumenten voorhanden.
Stel dat de noodzaak er toch is, dan zal er in de praktijk alsnog een
soort van vergunningenstelsel ontstaan. Hoe gaat dat? Ik heb het
zojuist eigenlijk al aangegeven. De minister kan het initiatief nemen
in de richting van de leerplichtambtenaar. Vervolgens moet deze
leerplichtambtenaar conform het advies van de inspectie, handhaven.
Wanneer ouders daarna in beroep gaan tegen het besluit van de
leerplichtambtenaar, worden zij in hoger beroep geconfronteerd met een
rechter die op grond van de vastgelegde wettelijke criteria gaat
toetsen. Waarschijnlijk zal worden vastgesteld dat zij niet voldoen
aan de Leerplichtwet. De school zal vervolgens binnen korte tijd de
leerlingen kwijt raken en daarmee het bestaansrecht verliezen.
Hoe verhoudt dit scenario zich tot de stevige kritiek van de Raad van
State inzake zowel het hanteren van aanmerkingscriteria als de
inperking van de vrijheid van onderwijs door het verplichtend opleggen
van de kerndoelen aan het particulier onderwijs? Ik ben benieuwd naar
het antwoord van de staatssecretaris op deze vraag.
Voor de ruimte die particuliere scholen overhouden, is het overigens
niet onbelangrijk wat de verweermogelijkheden zijn tegen een negatief
kwaliteitsadvies van de inspectie. Volgens mij heeft ook mevrouw
Kraneveldt hier een vraag over gesteld. Het lijkt mij dat die
verweermogelijkheden voor het niet-bekostigde onderwijs verder zouden
moeten gaan dan voor bijvoorbeeld het bekostigde onderwijs. Op welke
manier wordt hun oordeel in het proces betrokken en wat zijn precies
hun verweermogelijkheden?
Voordat mijn fractie in tweede termijn haar conclusies zal trekken,
vraag ik de staatssecretaris of met de gekozen vormgeving het
principiële onderscheid tussen wel en niet door de overheid bekostigd
onderwijs wordt gereduceerd tot de vraag waar het geld vandaan komt.
Zo ja, acht zij dat wenselijk? Zo nee, kan de staatssecretaris precies
aangeven wat het bestaansrecht is van deze vorm van onderwijs naast
wel door de overheid bekostigd onderwijs? Wat is concreet de extra
vrijheid voor het particulier onderwijs?
Met de huidige globale kerndoelen is een steviger toezicht misschien
nog niet zo'n probleem, maar wij willen in de toekomst liever niet
moeten concluderen dat wij bij deze behandeling van dit wetsvoorstel
te snel uit handen hebben gegeven wat ons dierbaar was aan het
particulier onderwijs: een vergaande vrijheid van onderwijs, waarmee
ouders hun kinderen die vorm van onderwijs kunnen bieden die aansluit
bij hun opvattingen. Dat is vaak ook de directe reden dat ouders heel
bewust kiezen voor particulier onderwijs. Ik weet overigens niet of
dit ook bij de keuzemogelijkheden zit die de heer Van Dijk heeft
genoemd.
Wij hebben er ons bij dit wetsvoorstel, dat ook artikel 23 van de
Grondwet raakt, wat over verbaasd dat niet de Onderwijsraad om advies
is gevraagd. Wij zijn het gewend dat dit gebeurt. De Onderwijsraad
heeft immers ook als taak om dit soort vraagstukken te beoordelen. Wij
hadden dat oordeel dan ook graag willen hebben, maar misschien ligt
dat nog op het ministerie en is het niet naar de Kamer gestuurd. Graag
verneem ik hierop de reactie van de staatssecretaris. Het was voor een
totale afweging niet misplaatst geweest als wij een dergelijk oordeel
daarbij hadden kunnen betrekken.
Tweede termijn
De heer Slob (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording in
eerste termijn. Ik blijf echter met een belangrijke vraag zitten: is
dit nu echt nodig? De staatssecretaris heeft zelf gezegd: als het niet
nodig was, stond ik hier niet. Ik herinner haar eraan -- dat weet zij
natuurlijk al -- dat de wetgeving is voorbereid door haar voorganger
en inmiddels al in de procedure zat. Ik ben er echter van overtuigd
dat zij dit wetsvoorstel met overtuiging verdedigt. Bij mij is die
echter nog niet goed geland. De heer Dibi vroeg de staatssecretaris
zojuist eigenlijk om haar hele eerste termijn over te doen; of dat
nodig is, weet ik niet.
Er waren problemen; dat hebben wij nooit ontkend. Destijds in 2003 en
2005 was dat reden voor ons om daarover in gesprek te gaan. Ook mijn
fractie vindt dat kinderen in het onderwijs op een goede wijze het een
en ander moeten meekrijgen, zodat zij uiteindelijk zelfstandig in het
leven kunnen staan. Na augustus 2005 zijn er voor zover mij bekend
niet meer zulke grote problemen aan het licht gekomen als daarvoor het
geval was. Dat zou kunnen betekenen dat de toen in gang gezette
activiteiten resultaten hebben opgeleverd. Als het vastgestelde
toetsingskader goed wordt toegepast -- degenen die dit toepassen
moeten dan wel duidelijkheid hebben over hun positie -- kan dat nu al
leiden tot maximale transparantie van het functioneren en de kwaliteit
van particuliere scholen. Is het in dat licht nog wel nodig om nu met
wettelijke kaders en amenderingen te komen?
De staatssecretaris heeft gesteld dat een wettelijk kader noodzakelijk
is. Ik zie slechts één partij voor wie het van belang kan zijn,
namelijk de rechter. Indien hij aan het einde van een traject wordt
geconfronteerd met uitwassen die juridisch optreden noodzakelijk
maken, komt er een wettelijke grond voor het toetsingskader. De
afgelopen jaren hebben wij van de rechterlijke macht echter niet
gehoord dat een wettelijke grond daarvoor noodzakelijk was. Daarin zie
ik dus geen aanleiding om tot een wettelijk kader te komen.
Er is een ander punt waardoor mijn fractie grote aarzelingen heeft bij
dit wetsvoorstel. Het idee van het woost is dat er minimumeisen worden
gesteld aan de kwaliteit. Daarvoor valt wel iets te zeggen; in het
toetsingskader is daarover het een en ander opgenomen. Dit
wetsvoorstel gaat echter wel heel erg ver, wat de staatssecretaris ook
heeft toegegeven. Op wat organisatorische zaken na, gaan wij na het
aannemen van dit wetsvoorstel nagenoeg dezelfde inhoudelijke eisen
stellen aan particuliere scholen als nu aan het bekostigd onderwijs.
Bij het bekostigd onderwijs is daar echter meer aanleiding voor,
aangezien het naast inrichtingseisen ook gaat om bekostigingseisen.
Mijn fractie heeft daar moeite mee omdat zij het ziet als een breuk
met het verleden. Er is altijd behoorlijk wat ruimte geweest voor het
niet bekostigd onderwijs. Dit moet worden gezien in de lijn van de
geschiedenis, in het licht van de wijze waarop daarvoor vanaf 1917 en
eigenlijk al daarvoor in Nederland ruimte is geboden.
De staatssecretaris heeft terecht aangegeven dat er goed naar de Raad
van State is geluisterd. Naar aanleiding van een aantal vragen over
artikel 23 zijn er wijzigingen aangebracht. De staatssecretaris heeft
daar een aantal aspecten van overgenomen. Misschien blijft zij daarbij
binnen de kaders van artikel 23 van de Grondwet. Een advies van de
Onderwijsraad mis ik echter node. Hier wordt immers een behoorlijke
stap gezet.
Ik sluit mij aan bij de woorden van mevrouw Kraneveldt over de
mogelijkheden van bezwaar en beroep voor deze scholen. Die hoeft niet
centraal te worden geregeld. Dat vond het CDA vroeger ook. Nu is er
blijkbaar iets veranderd. Scholen moeten echter de mogelijkheid
krijgen om fouten te herstellen. Misschien kan de staatssecretaris in
tweede termijn hierop nader ingaan.
De weg die wordt ingeslagen met de particuliere scholen is een
duidelijke breuk met het verleden. Ik kan dan ook niet vrijmoedig aan
mijn fractie adviseren om voor dit wetsvoorstel te stemmen. De kans
dat mijn fractie voor dit wetsvoorstel stemt, acht ik niet groot.