Rechtbank 's-Gravenhage

Staat hoeft regeling met nieuwe tariefstructuur voor straattaxivervoer niet op te schorten

's-Gravenhage, 27 maart 2007 - De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage heeft vandaag uitspraak gedaan in het kort geding dat de Rotterdamse Taxi Centrale RTC en een Rotterdams taxibedrijf hadden aangespannen tegen de Staat over de invoering van de nieuwe tariefstructuur voor straattaxivervoer.

De nieuwe tariefstructuur betekent een wijziging in de opbouw van het tarief voor straattaxivervoer. Voorheen was het tarief opgebouwd uit drie componenten: een starttarief, een kilometertarief en een wachttarief. In de nieuwe tariefstructuur is het wachttarief vervallen.
De regeling met de nieuwe tariefstructuur is in werking getreden op 1 januari 2007 en bevat een overgangstermijn van zes maanden.

RTC had geëist dat de rechter de Staat zou verbieden de regeling met de nieuwe tariefstructuur toe te passen tot drie maanden nadat de rechtbank uitspraak zal hebben gedaan in een bodemprocedure over deze regeling. Deze bodemprocedure is in januari bij de rechtbank aanhangig gemaakt door de branchevereniging KNV Taxi.
RTC had aangevoerd dat de nieuwe regeling onrechtmatig is omdat zij in strijd is met de Wet personenvervoer 2000 en dat de regeling strijdig is met algemene beginselen van behoorlijk bestuur en met diverse verdragsregels.

De rechter heeft de vordering van RTC afgewezen. Naar zijn oordeel is de regeling niet in strijd met de Wet personenvervoer 2000. De wet dwingt allerminst tot de uitwerking die in de Regeling is gekozen - een andere afweging tussen de belangen van de taxiondernemers en die van de consumenten, ter bevordering van een vrije en transparante markt, was ook mogelijk geweest -, maar de Minister is niet (evident) buiten de haar gegeven beleidsruimte getreden.

De stelling van RTC dat de regeling strijdig is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het evenredigheids- en het zorgvuldigheidsbeginsel, slaagt niet volgens de rechter. Het vervallen van de mogelijkheid van een wachttarief roept in deze opzichten wel vragen op, maar binnen het beperkte kader van dit kort geding kan niet met de hier vereiste mate van aannemelijkheid worden geconcludeerd dat er sprake is van onevenredigheid of onzorgvuldigheid ten opzichte van de taxibranche in het algemeen of van de taxiondernemers in verstedelijkte gebieden, zoals eisers. In het bijzonder is nog onvoldoende duidelijk welke gevolgen het wegvallen van het wachttarief heeft.

Ook het beroep van eisers op artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM faalt. Aangenomen dat hier sprake is van regulering van eigendom in de zin van dit artikel, kan volgens de rechter niet gezegd worden dat in kennelijk onvoldoende mate een fair balance is gevonden tussen enerzijds de algemene belangen van inzichtelijkheid en eenvoud van het tariefsysteem en van bevordering van de concurrentie tussen de betrokken ondernemingen en anderzijds de belangen van de ondernemers of bepaalde groepen van hen.

LJ Nummer

BA1474


Bron: Rechtbank 's-Gravenhage Datum actualiteit: 27 maart 2007