Fiche: Mededeling Europees Nabuurschapsbeleid -partnerlanden
Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de
algemene aanpak om de ENP-partnerlanden te laten deelnemen aan communautaire
agentschappen en programma's.
Datum Raadsdocument: 18 januari 2007
Nr Raadsdocument: 5451/07
Nr. Commissiedocument: COM (2006) 724 definitief
Eerstverantwoordelijk ministerie: BZ i.o.m. EZ,OCW,V&W,BZK,FIN,LNV,JUST,VROM
Behandelingstraject in Brussel: De mededeling werd op 15 en 22 februari 2007 in de
gezamenlijke bijeenkomst van de Raadswerkgroep Oost-Europa en Centraal-Azië (COEST)
en de Raadswerkgroep Mashrek-Maghreb (MaMa) besproken. De besprekingen hierover
worden in de week van 26 februari voortgezet. Het Duits voorzitterschap streeft naar
Raadsconclusies tijdens de RAZEB op 5 en 6 maart 2007 ter ondersteuning van deze
mededeling.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het strategiedocument van 12 mei 2004 over het Europees Nabuurschapsbeleid (ENP) bevatte
de beleidsdoelstelling om zestien ENP-landen (Algerije, Armenië, Azerbeidzjan, Belarus,
Egypte, Georgië, Israël, Jordanië, Libanon, Libië, Moldavië, Marokko, de Palestijnse
Autoriteit, Syrië, Tunesië en Oekraïne) te laten deelnemen aan relevante communautaire
programma's en agentschappen. Deze mededeling is de uitwerking van deze
beleidsdoelstelling en bevat een uitgebreid overzicht van bestaande programma's en
agentschappen waaraan ENP-partners mét een ENP-actieplan, zouden kunnen deelnemen en
op welke wijze dat gerealiseerd zou kunnen worden. Volgens de Europese Commissie vormt
het vervullen van de noodzakelijke voorwaarden voor deelname een belangrijke katalysator
voor hervorming en modernisering voor de ENP-landen. In vele gevallen zal het bovendien
een effectief middel zijn om de convergentie van de ENP-landen met de normen en wettelijke
vereisten van de EU te bevorderen.
De concrete keuze van specifieke programma's en agentschappen waaraan de individuele
ENP-partners kunnen deelnemen, hangt af van de onderwerpen waarvoor de Europese
Gemeenschap, de ENP-partners en de respectieve agentschappen belangstelling hebben,
alsook van de uitkomst van de onderhandelingen over specifieke programma's,
agentschappen en landen. Allesomvattende algemene bijstand om deelname aan
agentschappen en programma's te ondersteunen, zoals voor kandidaat-lidstaten of potentiële
kandidaat lidstaten, is op dit ogenblik niet voorzien voor ENP-partnerlanden.
Ten aanzien van deelname aan agentschappen zullen er individuele overeenkomsten tussen
het betreffende agentschap en het ENP-land onderhandeld en afgesloten dienen te worden. De
Raad keurt deze overeenkomsten goed. Deelname van ENP-partners aan agentschappen
voorziet niet in stemrecht.
Om deelname van ENP-partners aan communautaire programma's mogelijk te maken, zullen
additionele protocollen aan de reeds bestaande Associatieovereenkomsten of Partnerschaps-en
Samenwerkingsovereenkomsten van de respectieve ENP-partners dienen te worden gehecht.
De Raad keurt de additionele protocollen die bepalen welk land kan deelnemen aan de
programma's goed.
Rechtsbasis van het voorstel: Niet van toepassing, het betreft een mededeling.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Niet van toepassing, het betreft een
mededeling.
Instelling nieuw Comitologie-comité: Niet van toepassing, het betreft een mededeling.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit:
Strikt genomen niet van toepassing, want het betreft een mededeling. Voor zover tot een
beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: positief. Het betreft deelname aan
EU-agentschappen en communautaire programma's, dus kan niet op lidstaat niveau worden
geregeld.
Proportionaliteit:
Strikt genomen niet van toepassing, want het betreft een mededeling. Voor zover tot een
beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: Positief.
Nederland gaat akkoord met de door de Commissie voorgestelde `case-by-case' benadering
om ENP-partnerlanden, waar wenselijk, de mogelijkheid te geven te onderhandelen over
deelname aan agentschappen en communautaire programma's. Nederland vindt wel dat zeer
terughoudend moet worden omgegaan met openstelling van met name de agentschappen voor
derde landen. Deelname moet voortvloeien uit bestaande samenwerking op een bepaald
beleidsterrein tussen de Unie en het partnerland: immers agentschappen worden opgericht ter
ondersteuning van de Commissie bij de uitvoering en controle van EU-regelgeving. Daarom
vindt Nederland dat deelname per agentschap en individueel ENP-partnerland separaat door
de Raad beoordeeld moet kunnen worden.
Consequenties voor de EU-begroting: Voor de periode 2007-2013 is in het kader van het
Europees Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument een totaalbedrag van 11,2 miljard euro.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale
overheden en/of bedrijfsleven en burger: Niet van toepassing
Vervolgtraject financiële afspraken: Niet van toepassing
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het
inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie
en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Niet van toepassing
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking
treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Niet van
toepassing, het betreft een mededeling.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Onder de ENP-partners bevindt zich een groot
aantal landen van de DAC lijst die ODA steun ontvangen. Zo behoort Moldavië tot de groep
van Lage Inkomens Landen. Wit-Rusland, Egypte, Algerije, Jordanië, Marokko, de
Palestijnse Autoriteit, Tunesië en Oekraïne behoren tot de groep van Lage Midden
Inkomenslanden en tot slot bevinden Libanon en Libië in de groep van hoge Midden
Inkomens landen. De mogelijkheid tot deelname aan agentschappen en programma's werd in
algemene zin gecreëerd om moderniserings-en hervormingsprocessen te ondersteunen. Het
zal o.a. van de individuele interesse van de ENP-landen (waaronder die op de DAC lijst staan)
afhangen welke agentschappen en programma's het meest aantrekkelijk zijn. Zo zal deelname
aan bepaalde communautaire programma's aantrekkelijk kunnen zijn voor de genoemde DAC
landen, omdat ze bijvoorbeeld een gunstige invloed kunnen hebben op de armoedebestrijding
en de aansluiting van ontwikkelingslanden op de wereldmarkt. Echter, dit zal per land en per
programma afzonderlijk beoordeeld moeten worden.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland vindt dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met de mogelijkheid voor
ENP-landen om deel te nemen aan agentschappen. Een dergelijke deelname moet
voortvloeien uit bestaande samenwerking op een bepaald beleidsterrein tussen de Unie en het
partnerland: immers agentschappen worden opgericht ter ondersteuning van met name de
Europese Commissie bij de uitvoering en controle van EU-regelgeving. Deelname van
partnerlanden moet per agentschap en individueel ENP-partnerland separaat beoordeeld
worden. Niet alleen wil Nederland dat de individuele overeenkomsten tussen ENP-landen en
agentschappen ter goedkeuring worden voorgelegd aan het EP en de Raad, maar ook wil
Nederland dat hieraan voorafgaand de onderhandelingsmandaten worden goedgekeurd door
de Raad
Nederland steunt de voorgestelde aanpak van de Commissie om tot overeenstemming te
komen over de ontwikkeling van deelname van individuele ENP-partners aan specifieke
communautaire programma's. Ook hiervoor geldt dat dit per programma en ENP partnerland
individueel dient te worden beoordeeld door de Raad.
Ondanks meer of minder kritische kanttekeningen gaven bijna alle lidstaten aan in principe
positief te staan t.a.v. de aanpak van de Commissie zoals weergegeven in de mededeling.
naast Nederland gaf slechts een ander lidstaat aan meer principiële bezwaren te hebben tegen
het stimuleren van deelname van ENP-partnerlanden aan vooral agentschappen. Het
merendeel van de lidstaten vindt het belangrijk om een politiek signaal af te geven aan de
ENP-partnerlanden.
Fiche: Richtlijn betreffende indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal
Titel: Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de indirecte belastingen op het
bijeenbrengen van kapitaal (herschikking)
Datum Raadsdocument: 21 december 2006
Nr. Raadsdocument: 17065/06
Nr. Commissiedocument: COM/2006/760 def
Eerstverantwoordelijk ministerie: FIN i.o.m. EZ
Behandelingstraject in Brussel: Ter behandeling in de Raadswerkgroep Belastingen. Het
Duits voorzitterschap heeft nog geen datum gegeven voor de aanvang van de besprekingen.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het richtlijnvoorstel betreft een herschikking van de richtlijn 69/335/EEG van 17 juli 1969
die ten doel heeft het kapitaalrecht geleidelijk af te schaffen en het verbod op de invoering of
heffing van soortgelijke belastingen aan te scherpen. Kapitaalrecht is een belasting op het
bijeenbrengen van kapitaal bij kapitaalvennootschappen zoals een BV of NV. Algemeen
wordt aangenomen dat dergelijke heffingen in de EU voor een aanzienlijke belemmering van
het bedrijfsleven zorgen.
Het voorstel bestaat uit twee delen:
1. In lijn met de Lissabon-strategie wordt voorgesteld het tarief in 2008 tot 0,5% te
beperken en in 2010 volledig af te schaffen. De meeste lidstaten hebben overigens
het kapitaalrecht inmiddels afgeschaft.
2. Het tweede deel bevat specifieke bepalingen voor de lidstaten die in de toegestane
periode nog kapitaalbelasting heffen (maximaal tot 2010). Hierbij kan worden
gedacht aan een maximumtarief.
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 93 en 94 van het EG Verdrag
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: eenparigheid voor de Raad en
adviesprocedure voor het Europees Parlement
Instelling nieuw Comitologie-comité: nee
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Positief. Met richtlijn 69/335/EEG heeft de EU al geharmoniseerde bepalingen
opgenomen met betrekking tot de heffing van indirecte belastingen bij het bijeenbrengen van
kapitaal. Deze bepalingen kunnen niet door een besluit van de lidstaten, maar alleen door een
communautair besluit worden gewijzigd.
Proportionaliteit: Positief. De richtlijn voorziet in een maximaal tarief van 0,5% per 2008 en
een volledige afschaffing van de kapitaalbelasting per 2010 om zoveel mogelijk te voorkomen
dat indirecte belastingen het vrije kapitaalverkeer hinderen. Een richtlijn is bovendien het
geëigende middel om een bestaande richtlijn aan te passen.
Consequenties voor de EU-begroting: geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale
overheden en/of bedrijfsleven en burger: Aangezien de kapitaalbelasting in Nederland per
2006 is afgeschaft zijn er geen financiële, personele of administratieve consequenties
voorzien.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het
inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie
en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Afhankelijk van het proces in Brussel. Aangezien het de aanpassing van een bestaande
richtlijn betreft zijn geen moeilijkheden voorzien t.a.v. de implementatietermijn. Voor
Nederland zijn die er niet, aangezien de kapitaalbelasting al is afgeschaft.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland staat in beginsel positief tegenover het voorstel. Door de verplichte uitfasering van
het kapitaalrecht bij het bijeenbrengen van kapitaal en de aanscherping van de bepalingen
voor lidstaten die nog kapitaalrecht heffen wordt recht gedaan aan het gewenste vrije
kapitaalverkeer in de EU. Het belang van het onderhavige voorstel ligt voornamelijk bij de
lidstaten die nog een kapitaalrecht heffen. Het betreft de volgende lidstaten: Griekenland,
Spanje, Cyprus, Luxemburg, Oostenrijk, Polen en Portugal). Dit betreft derhalve niet
Nederland, aangezien de kapitaalbelasting per 2006 is afgeschaft.
Nederland heeft nog wel een aantal vragen over de exacte reikwijdte van de richtlijn, en
eventuele gevolgen voor de overdrachtsbelasting, in bepaalde herstructureringssituaties.
Fiche: Richtlijn luchthavengelden
Titel: Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake luchthavengelden
Datum Raadsdocument: 2 februari 2007
Nr Raadsdocument: 5887/07
Nr. Commissiedocument: COM (2006) 820 final
Eerstverantwoordelijk ministerie: VenW i.o.m. EZ, VROM, FIN, DEF, BZ
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Transport. Behandeling van dit voorstel is
onder het Duitse voorzitterschap niet voorzien.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het voorstel voor een richtlijn voor luchthaventarieven sluit aan bij de initiatieven van de
Commissie in het Derde Luchtvaartpakket om te komen tot liberalisering van en vrije toegang
tot de luchtvaartmarkt, zoals grondafhandeling, slotallocatie en
computerreserveringssystemen.
De richtlijn betreft een reguleringskader voor de vaststelling van luchthaventarieven, dat wil
zeggen de tarieven die de exploitant in rekening brengt aan de luchtvaartmaatschappijen voor
het gebruik van de luchthaven. De wijze waarop luchthavenexploitanten de tarieven
vaststellen loopt uiteen in de lidstaten, evenals de regulering daarvan. De richtlijn is gericht
op het waarborgen van de toepassing van een aantal basisprincipes in dit verband. Daarmee
zou een bijdrage geleverd kunnen worden aan het level playing field tussen luchthavens
onderling, alsmede tussen luchtvaartmaatschappijen.
De richtlijn is van toepassing op luchthavens boven bepaalde drempelwaarden (te weten 1
mln. passagiers of 25.000 ton vracht). Het behelst basisvoorwaarden voor de vaststelling van
tarieven met betrekking tot consultatie, informatie, differentiatie van tarieven naar
kwaliteitsniveau en tarieven voor security. Ook voorziet het voorstel in de instelling van een
onafhankelijke toezichthouder in elke lidstaat die toeziet op de naleving van de bepalingen in
de richtlijn en fungeert als beslechter van geschillen bij klachten van de
luchtvaartmaatschappijen of de luchthaven.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 80 lid 2 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:gekwalificeerde meerderheid,
medebeslissing
Instelling nieuw Comitologie-comité: neen
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief
De wijze waarop de luchthaventarieven worden bepaald en de daarop gerichte
reguleringssystemen lopen in de lidstaten uiteen.
Het doel van de richtlijn is het waarborgen van de toepassing van een aantal basisprincipes bij
de vaststelling van luchthaventarieven op Europese luchthavens om bij te dragen aan een
level playing field tussen luchthavens en tussen luchtvaartmaatschappijen. Dit level playing
field kan niet op nationaal niveau worden gecreëerd en Europese regelgeving is in deze dan
ook effectiever dan nationale wetgeving.
Proportionaliteit: positief
Het voorstel behelst een aantal algemene basisprincipes dat bijdraagt aan een gelijk speelveld
in Europa. Het wordt aan de lidstaten overgelaten of verdergaande regulering nodig is,
afhankelijk van de specifieke omstandigheden. De toepassing van het
proportionaliteitsprincipe kan in dit opzicht in beginsel positief worden beoordeeld.
Wel is hierbij een aantal kanttekeningen te plaatsen. Zo brengt de definiëring van de
reikwijdte van de richtlijn (op grond van minimum drempelwaarden) namelijk het risico met
zich mee dat de eisen uit de richtlijn ook van toepassing zullen zijn op luchthavens zonder
economische machtspositie. Het is de vraag of dit in overeenstemming is met het
proportionaliteitsbeginsel.
Voorts kunnen bij een aantal specifieke onderdelen vraagtekens worden geplaatst, zoals bij de
verplichting informatie te verschaffen over de opbrengsten en kosten omtrent elke
tariefscategorie afzonderlijk. Deze eis acht Nederland te ver gaan. Dit geldt ook voor de eis
dat een lidstaat te allen tijde dient te waarborgen dat een luchtvaartmaatschappij desgewenst
toegang heeft tot specifieke dienstverlening of tot specifiek gebruik van de terminal op een
luchthaven.
Consequenties voor de EU-begroting: geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale
overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Bij de huidige drempelwaarden voor luchthavens, te weten meer dan 1 mln. passagiers of
25.000 ton vracht per jaar, zouden in Nederland op het moment van implementatie (2010)
naar verwachting naast Schiphol tevens de regionale luchthavens Eindhoven, Rotterdam en
Maastricht (en op termijn ook Lelystad) binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallen.
Het voorstel leidt tot extra reguleringskosten voor de rijksoverheid, te weten de Nederlandse
Mededingingsautoriteit (NMa/Vervoerkamer) gerelateerd aan het toezicht op de naleving van
de bepalingen en de behandeling van geschillen/klachten, alsmede het opstellen van een
jaarverslag.
Voor Schiphol brengt de richtlijn geen extra reguleringkosten met zich mee ten opzichte van
het reeds ingestelde nationale toezicht.
Voor de regionale luchthavens zal het toezicht door de NMa op basis van het huidige voorstel
van de Commissie (beperkte) extra reguleringskosten met zich meebrengen (met name de
naleving van de consultatieverplichting en informatieverschaffing, en de behandeling van
eventuele klachten). De verwachting bestaat dat de extra werkzaamheden voor de
NMa/Vervoerkamer worden opgevangen binnen het beschikbare aantal fte's. Voorts zal het
reguliere toezicht op misbruik van een eventuele economische machtspositie (door
NMa/directie concurrentietoezicht), in het geval van klachten, door de verplichte
informatieverstrekking kunnen worden vergemakkelijkt. Per saldo wordt de toename in
reguleringskosten vooralsnog geraamd op ten hoogste rond 50.000 (onderzoekskosten) per
jaar.
Daarnaast kan de richtlijn administratieve lasten met zich meebrengen voor Schiphol en de
betreffende regionale luchthavens als gevolg van de vereisten in de richtlijn
Voor Schiphol worden verreweg de meeste verplichtingen voortvloeiend uit de richtlijn
(consultatie, informatie, onderhandeling aangaande service level agreements,
kostengerelateerdheid van het security tarief etc) volledig gedekt door de nationale wet- en
regelgeving. De extra administratieve lasten zijn nihil.
Voor de regionale luchthavens zullen de genoemde vereisten (beperkte) administratieve
lasten teweegbrengen, met name voor de jaarlijkse consultatie en de daarbij te verstrekken
informatie.
Een globale indicatie van de jaarlijkse lasten betreft circa 15.000 per luchthaven. Voor de 3
à 4 genoemde regionale luchthavens in Nederland gezamenlijk gaat het om een bedrag van
circa 50.000 jaarlijks.
In totaal bedragen de totale financiële consequenties van de richtlijn voor Nederland
(overheid, luchthavens en luchtvaartmaatschappijen) naar schatting ten hoogste 100.000 per
jaar.
Er moet worden benadrukt dat deze globale raming voor de regionale luchthavens is
gebaseerd op transparantie van de totale opbrengsten en kosten voor de luchtvaartactiviteiten
als geheel, alsmede eventuele opbrengsten en kosten van commerciële, niet-
luchtvaartactiviteiten die worden meegenomen bij de bepaling van de hoogte van de tarieven.
Een afzonderlijke administratie van de luchtvaartactiviteiten of zelfs voor ieder tarief
afzonderlijk zou de administratieve lasten voor de regionale luchthavens aanzienlijk
verhogen.
Transparantie over de kosten en opbrengsten per afzonderlijk tarief zou zelfs voor Schiphol
forse additionele administratieve lasten met zich meebrengen.
Tevens zou dit de bovenvermelde reguleringskosten voor zowel Schiphol als de regionale
luchthavens aanzienlijk verhogen.
De richtlijn kan ook positieve consequenties hebben. Voor de Nederlandse
luchtvaartmaatschappijen die vluchten uitvoeren op luchthavens in Europa zou de richtlijn via
de consultatie- en informatieverplichting meer inzicht geven in de luchthaventarieven en
voorts de mogelijkheid bieden daarover een klacht in te dienen bij een onafhankelijke
toezichthouder. In sommige gevallen zou dit kunnen leiden tot lagere luchthaventarieven en
uiteindelijk wellicht ook kunnen leiden tot lagere ticketprijzen voor de consument.
Vervolgtraject financiële afspraken: Extra reguleringskosten ( 50.000 per jaar) zullen
binnen de begroting van VenW/DGTL worden opgevangen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het
inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie
en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
De Nederlandse wet- en regelgeving en beleidsvoornemens met betrekking tot de regulering
van luchthaventarieven zijn consistent met (de geharmoniseerde criteria van) het Europese
mededingingsrecht en gericht op het tegengaan van misbruik van economische machtspositie
door luchthavens. In dit kader zijn de regels toegespitst op de specifieke
(markt)omstandigheden, te weten:
- voor Schiphol is daartoe sectorspecifieke regulering van tarieven en voorwaarden in het
leven geroepen (wet inzake de exploitatie van de luchthaven Schiphol). Het gaat hierbij
om criteria als non-discriminatie, kostenoriëntatie en redelijkheid. Ook zijn consultatie en
informatieverplichtingen in de regelgeving verankerd. De Nederlandse
Mededingingsautoriteit (NMa)/Vervoerkamer is hierbij aangewezen als toezichthouder.
Deze wet- en regelgeving voor Schiphol voldoet vrijwel volledig aan de vereisten van de
richtlijn, er van uitgaande dat geen transparantie per afzonderlijk tarief wordt verlangd;
- voor de regionale luchthavens ligt de voorgenomen regelgeving burgerluchthavens en
militaire luchthavens momenteel ter behandeling in de Tweede Kamer. Deze regelgeving
behelst toezicht op grond van de algemene mededingingswet. Deze voorziet niet in
specifieke vereisten (behoudens toezicht op het non-discriminatie beginsel conform het
ICAO-Verdrag). Het toezicht zal plaatsvinden door de NMa/ directie concurrentietoezicht.
De voorgenomen regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens dient na
aanvaarding van de richtlijn te worden aangepast aan de vereisten van de richtlijn. Het
betreft hier een aanpassing op in elk geval wetsniveau.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De implementatie van de richtlijn in nationale wet- en regelgeving dient te geschieden binnen
18 maanden na publicatie in het Official Journal of the European Communities.
De implementatie betreft in elk geval een wijziging van de Wet Luchtvaart. Een
implementatie binnen 18 maanden na publicatie is voor een wetswijziging uiterst krap. Gezien
het huidige, strenge boetebeleid van de Commissie bij het overschrijden van deze termijn zal
worden verzocht om dit op te rekken tot 24 maanden.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
De wijze waarop de luchthaventarieven worden bepaald en de daarop gerichte
reguleringssystemen lopen in de lidstaten uiteen.
Nederland staat op hoofdlijnen positief tegenover de introductie van een richtlijn voor
luchthaventarieven om de toepassing van een aantal basisprincipes en het toezicht daarop
binnen de EU te waarborgen. Zo zal de richtlijn Nederlandse luchtvaartmaatschappijen via de
consultatie- en informatieverplichting meer inzicht geven in de luchthaventarieven van
luchthavens in Europa en voorts de mogelijkheid bieden daarover een klacht in te dienen bij
een onafhankelijke toezichthouder.
De keuze voor een richtlijn met slechts enkele basisprincipes respecteert het
subsidiariteitsprincipe. Nederland zal er nauwlettend op toezien dat in dit traject geen
onnodige bevoegdheidsverschuiving plaatsvindt. Een "one size fits all" regulering vanuit
Brussel die weinig ruimte zou laten voor nationaal beleid voor regulering van
luchthaventarieven, zou Nederland afwijzen.
Het Nederlandse beleid met betrekking tot luchthaventarieven is consistent met (de
geharmoniseerde criteria van) het Europese mededingingsrecht en gericht op het tegengaan
van misbruik van economische machtspositie, toegespitst op nationale/lokale situatie en
specifieke marktomstandigheden. In het verlengde daarvan acht Nederland het in beginsel niet
wenselijk dat de nieuwe richtlijn vergaande consequenties heeft voor bestaande wet- en
regelgeving dan wel beleidsvoornemens op het gebied van regulering van luchthavens in
Nederland.
De richtlijn lijkt bedoeld uitsluitend de tarieven die de luchthavenexploitant zelf vaststelt te
betreffen. Over de vraag of dit juridisch afdoende afgebakend is zal zekerheid verkregen
moeten worden, en Nederland zal erop blijven toezien dat de reikwijdte zich niet zal
uitstrekken tot heffingen en belastingen die door de overheid worden opgelegd en door de
luchthavenexploitant worden doorberekend. Zo moet het bijvoorbeeld mogelijk blijven kosten
voor geluidsisolatie, door de overheid in rekening gebracht bij de luchthaven, door te laten
berekenen.
Uit hoofde van een level playing field heeft Nederland er belang bij dat ook in de andere
lidstaten regulering op grond van (de reeds geharmoniseerde criteria van) het Europese
mededingingsrecht zou plaatsvinden. Dit geldt met name ten aanzien van (middelgrote en
grotere) luchthavens in andere lidstaten die onvoldoende zijn gereguleerd in het licht van de
markt- omstandigheden.
Tegen deze achtergrond staat voor Nederland de principiële vraag voorop wat de Commissie
precies beoogt met de richtlijn. De Commissie geeft in de overwegingen bij de richtlijn wel
aan dat artikelen 82/86 met betrekking tot misbruik van economische machtspositie onverkort
van toepassing zijn op luchthaventarieven, maar noemt het tegengaan van dat misbruik in de
richtlijn niet als doelstelling. In het verlengde daarvan zal Nederland de vraag aan de orde
stellen waarom is gekozen voor de (wellicht wat willekeurige) drempelwaarden met
betrekking tot aantallen passagiers en hoeveelheid vracht als criterium voor de reikwijdte van
de richtlijn en niet voor de vraag of een luchthaven al dan niet een economische machtspositie
bezit. Kennelijk gaat de Commissie er vanuit dat kleinere luchthavens doorgaans geen
economische machtspositie hebben en de handel tussen de lidstaten niet aanmerkelijk kunnen
beïnvloeden.
Juist omdat andere reeds bestaande Europese regelgeving (op grond van art. 81-89 EG)
onverkort van toepassing is op luchthaventarieven, vraagt Nederland zich voorts af waarom in
de richtlijn luchthaventarieven niet een meer expliciete relatie is gelegd met:
- het verbod op grond van het Europese mededingingsrecht (EG art. 82/86) van
misbruik van een economische machtspositie door luchthavens, bijvoorbeeld in de
vorm van excessieve tarieven. Dit vindt nu geen vertaling in de richtlijn
luchthaventarieven;
- de EU richtsnoeren voor de financiering van luchthavens (2005/312/01) die
voorwaarden verbinden aan de (omvang van de verkregen opbrengsten uit)
luchthaventarieven in het geval van overheidssteun. Dit is in beginsel van
toepassing op luchthavens van iedere grootte-categorie;
Een dergelijke koppeling zou mogelijk een meer integraal en consistent communautair kader
scheppen voor luchthaventarieven, zonder het subsidiariteitsprincipe geweld aan te doen.
Verder zal Nederland tijdens de onderhandelingen in Brussel de aandacht vragen voor de
volgende specifieke punten zoals opgenomen de diverse artikelen van het voorstel :
o In de artikelen 3 (non-discriminatie), 4 (consultatie) en 5 (transparantie) zou niet
alleen aan tarieven gerefereerd dienen te worden, maar ook aan de daaraan
verbonden voorwaarden (waaronder de geboden "quality of service");
o De artikelen aangaande het non-discriminatie principe ten aanzien van
luchtvaartmaatschappijen en passagiers (artikel 3) en tariefsdifferentiatie (artikel 8),
roepen onduidelijkheid op of (opbrengstneutrale) tariefsdifferentiatie vastgesteld
door de luchthavenexploitant omwille van milieu, capaciteit of om commerciële
redenen nog is toegestaan. Dit vormt voor Nederland een belangrijk instrument om
tot een efficiënt gebruik van de beschikbare capaciteit (waaronder de
milieucapaciteit) van luchthavens te komen. Uit dien hoofde zal Nederland er bij de
Commissie op aandringen dat lidstaten zoveel mogelijk vrijheid hebben om een
dergelijke tariefsdifferentiatie van de luchthaventarieven toe te passen;
o Ten aanzien van de verplichting tot onderhandeling tussen de luchthavenexploitant
en de luchtvaartmaatschappijen gericht op het totstandkomen van een "service level
agreement" (artikel 7) merkt Nederland op dat er geen verplichting kan bestaan dat
een dergelijke overeenkomst aangaande het "service level" ook daadwerkelijk (eens
in de 2 jaar) gesloten wordt. Dit impliceert immers dat de luchthavenexploitant en de
gebruikers tot overeenstemming moeten komen over de geboden dienstverlening.
Dit stuit op de volgende problemen.
Twee partijen verplichten een contract te sluiten lijkt in te druisen tegen de principes
van vrij ondernemerschap. Ook lijkt de Commissie voorbij te gaan aan de
complicatie dat er een groot aantal gebruikers in het spel is, dat uiteenlopende eisen
stelt aan de kwaliteit (en tarieven) van de te leveren dienstverlening
(produktdifferentiatie).
Bovendien kan uitsluitend de luchthavenexploitant, na consultatie van de gebruikers,
de eindverantwoordelijkheid hebben voor het vaststellen van tarieven, investeringen
en de kwaliteit van de geboden dienstverlening op de luchthaven. De
luchthavenexploitant zou daarbij wel nader dienen te motiveren waarom een bepaald
kwaliteitsniveau in relatie tot een bepaald tarief ("service level agreement") niet kan
worden geboden.
In het verlengde daarvan onderschrijft Nederland dan ook de wenselijkheid dat,
indien beide sectorpartijen er niet uitkomen, er een klacht worden ingediend bij de
toezichthouder.
o Daarnaast heeft Nederland bedenkingen bij artikel 8 op grond waarvan een lidstaat
te allen tijde dient te waarborgen dat een luchtvaartmaatschappij desgewenst toegang
heeft tot specifieke dienstverlening of tot specifiek gebruik van de terminal op een
luchthaven. Dit is een te zware eis, zelfs indien er sprake is van een economische
machtspositie. Hier zou slechts een onderhandelingsverplichting kunnen worden
verlangd gevoegd bij een motivering van een besluit van de luchthavenexploitant op
basis van objectieve en transparante criteria. Eventuele geschillen kunnen
vervolgens aan de onafhankelijke toezichthouder worden voorgelegd.
o Het artikel over de te verschaffen informatie (artikel 5) waarbij ook de opbrengsten
en kosten omtrent elk tariefscategorie afzonderlijk transparant moet worden
gemaakt, acht Nederland te ver gaan, mede gelet op de te verwachten onevenredig
hogere administratieve lasten (probleem van objectieve kostentoerekening) en
reguleringskosten die dit teweegbrengt. Het is zeer de vraag of dit opweegt tegen de
baten van de informatie. Tevens wijst Nederland een dergelijke vergaande
transparantie per afzonderlijk tarief af omdat dit het instrument van
tariefsdifferentiatie zoals in het bovenstaande aangegeven onmogelijk zou kunnen
maken dan wel zou kunnen beperken. Informatie over kosten en opbrengsten voor
het geheel van de luchtvaartactiviteiten acht Nederland voldoende.
Uitsluitend voor de security-tarieven zou Nederland een afzonderlijk inzicht in
opbrengsten en kosten wenselijk achten, mede in het licht van de discussie in EU
kader over de rol van de overheid bij financiering van de betreffende maatregelen.
Voor de security-activiteiten (artikel 9) is voorts van belang wat precies tot deze
activiteiten gerekend kan worden (ook kosten voor grenscontrole en het handhaven
van de openbare orde).
o Ten slotte wil Nederland in het artikel over de onafhankelijke toezichthouder aan de
orde stellen of de termijn van 2 maanden waarbinnen deze klachten dient te
beoordelen, niet zou kunnen worden verlengd tot 6 maanden, gelet op nationale
wetgeving (Algemene Wet Bestuursrecht) ter zake.
Fiche: Mededeling inzake Europees Migratiebeleid
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees parlement: Eén jaar algehele
aanpak van migratie: naar een alomvattend Europees migratiebeleid
Datum Raadsdocument: 30 november 2006
Nr Raadsdocument: 16106/06
Nr. Commissiedocument: COM (2006) 735
Eerstverantwoordelijk ministerie: BZ i.o.m. JUS, SZW, EZ, OCW en VROM
Behandelingstraject in Brussel: HLWG, JBZ-Raad, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Achtergrond:
De Europese Raad van 15-16 december 2005 heeft de Algehele aanpak van migratie: prioritaire acties
gericht op Afrika en het Middellandse Zeegebied goedgekeurd. Naast aandacht voor het verbeteren
van gezamenlijke grensbewaking wordt hierin vooral nadruk gelegd op een betere dialoog en
praktische samenwerking met de Afrikaanse landen van herkomst en transit. De Raad heeft de
Commissie verzocht de implementatie van de prioritaire acties te coördineren en in 2006 over de
voortgang daarvan te rapporteren aan de Raad.
Inhoud
Deze mededeling geeft invulling aan het verzoek van de Raad om te rapporteren over de voortgang
van de implementatie van de prioritaire acties. De mededeling geeft een korte weergave van de
bereikte resultaten en geeft voorstellen voor nieuwe initiatieven op het terrein van het Europees
migratiebeleid. Hierbij benadrukt de Commissie een geïntegreerde aanpak van migratie. Deze aanpak
is gebaseerd op drie principes: solidariteit tussen de lidstaten, partnerschap met derde landen en
bescherming van migranten. Deze aanpak wordt uitgewerkt op de volgende terreinen:
1. Versterken van dialoog en samenwerking met Afrikaanse landen van herkomst en transit.
Als basis dienen de EU Strategie voor Afrika (december 2005), de dialoog en samenwerking in het
kader van het Europees Nabuurschapsbeleid en in het kader van Euromed, de dialoog met ACS -
landen, het Actieplan Rabat en de Verklaring van Tripoli. Er dient serieuze follow-up te worden
gegeven aan Rabat en Tripoli, ook met het oog op de vervolgconferenties over twee (Rabat) en
drie (Tripoli) jaar.
De Commissie geeft aan dat in de mondiale discussies de EU een actieve rol dient te spelen in de
follow up van de VN-dialoog over internationale migratie en ontwikkeling. In dat kader dient de
EU actief bij te dragen aan het Global Forum over internationale migratie en ontwikkeling dat
medio juli 2007 in Brussel zal plaatsvinden.
De Commissie ziet een eerste uitdaging in het aanpakken van de voornaamste factoren die
migratie in gang zetten, zoals armoede en gebrek aan werkgelegenheid. De Commissie lanceert
hiertoe het idee van samenwerkingsverbanden. Hierin komen alle betrokken landen, regionale en
internationale organisaties samen om in te spelen op specifieke migratieroutes en gezamenlijk het
migratiebeheer vorm te geven.
Met het EU-Programma voor migratie en ontwikkeling in Afrika moet op korte termijn een
antwoord worden gegeven op het migratieprobleem waarmee de ACS-landen te maken hebben. In
dit programma wordt prioriteit gegeven aan het bevorderen van investeringen in arbeidsintensieve
sectoren in regio's met hoge emigratiecijfers. Andere terreinen binnen dit programma zijn
geldovermakingen, brain drain, betrokkenheid van de diaspora, goed bestuur, illegale migratie en
mensenhandel. Lidstaten worden uitgenodigd actief deel te nemen aan dit programma waarvoor
40 miljoen wordt gereserveerd binnen het 9e Europese Ontwikkelingsfonds (EOF).
De Commissie stelt voorts voor migratieprofielen op te stellen voor bepaalde landen of regio's.
Een dergelijk profiel zou alle relevante informatie over migratie in en uit een bepaalde regio
samen moeten brengen opdat op basis van deze informatie specifieke benaderingen kunnen
worden gekozen. Voor de ACP-landen wordt voorgesteld om beknopte profielen als annex te
voegen bij de nationale strategiedocumenten. Op basis van deze profielen kunnen vanuit lidstaten
expert-teams (migratieondersteuningsteams) worden samengesteld om derde landen met
specifieke migratieproblematiek te helpen.
Tot slot wordt voorgesteld om het twinning-concept in te zetten voor capaciteitsopbouw in
migratiemanagement in derde landen.
De Commissie steunt initiatieven die de oprichting van een pan-Afrikaanse netwerk van migratie
waarnemingscentra en/of onderzoeksinstellingen op het gebied van migratie aanmoedigen met als
doel betere migratiedata uit derde landen te verkrijgen.
2. Legale migratie
Voor een echt geïntegreerd Europees migratiebeleid dient legale migratie te worden meegenomen
in het externe en interne EU-beleid. De Commissie geeft aan - conform het EU Beleidsplan Legale
Migratie en de doelstellingen van de Europese Werkgelegenheidsstrategie dat de EU hierbij de
komende twee jaren een tweesporenbeleid zal volgen: de toelating van bepaalde categorieën
immigranten op basis van behoefte te vergemakkelijken, zonder afbreuk te doen aan het beginsel
van de communautaire preferentie, en zorgen voor gemeenschappelijke rechtszekerheid voor alle
legale immigranten.
Daarnaast stelt de Comissie instrumenten voor om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op
elkaar af te stemmen, zoals de toekomstige EU-portaalsite over immigratie, de Europese
portaalsite over arbeidsmobiliteit, de nieuwe richtsnoeren voor het EURES netwerk en de
Europese portaalsite over mobiliteit van onderzoekers. Deze EU-arbeidsmobiliteitsportalen
kunnen derde landen informeren over de mogelijkheden van legale migratie en vraag en aanbod
van arbeid met elkaar in contact te brengen. Training, opleiding en taalcursussen kunnen de
kansen van potentiële migranten op legale arbeid vergroten. Hiertoe kunnen migratiecentra
worden opgericht, die met EG-middelen kunnen worden ondersteund. Deze centra kunnen een rol
spelen bij het vergemakkelijken van het beheer van seizoensarbeiders, uitwisseling van studenten
en onderzoekers en andere vormen van legale migratie. Ook geeft de Commissie aan dat de
mogelijkheden van nieuwe vormen van migratie, zoals circulaire migratie, moeten worden
onderzocht.
Op het terrein van legale migratie stelt de Commissie, op voorwaarde van effectieve
samenwerking op het terrein van illegale migratie en readmissie, voor om mobiliteitspakketten in
het vooruitzicht aan derde landen te stellen. Deze pakketten vormen een algemeen kader voor het
beheer van legaal verkeer tussen de EU en derde landen.
Tot slot benadrukt de Commissie dat bij het ontwikkelen van beleid voor arbeidsmigratie zodanige
ethische principes moeten gelden zodat brain drain wordt voorkomen of beperkt.
3. Integratie en interculturele dialoog
Het verband tussen migratie en integratie is een prioriteit van de EU. De Commissie benadrukt het
belang van integratie op de Europese arbeidsmarkt. Hierbij geeft de Commissie aan dat de EU zich
moet blijven richten op onderwijs voor kinderen met een migratieachtergrond. De EU kan
hiervoor gebruikmaken van het werkprogramma Onderwijs en opleiding 2010. Verder geeft de
Commissie aan dat het van belang is dat migranten Europese waarden en normen en de taal van
hun gastland wordt bijgebracht. Daarnaast zal het Europese Jaar voor Interculturele Dialoog
(2008) prioriteit geven aan integratie in het dagelijks leven.
4. Bestrijden van illegale migratie en mensenhandel
Op het terrein van het bestrijden van illegale immigratie en mensenhandel geeft de Commissie
aan prioriteit te willen geven aan informatie-uitwisseling tussen de lidstaten, onder meer over
regularisaties, het verbeteren van toegangscontroles aan de buitengrenzen en het strafbaar stellen
van het tewerkstellen van illegalen. De Commissie geeft aan in het voorjaar van 2007 voorstellen
voor EU-wetgeving inzake strafbaarstelling van illegale tewerkstelling te zullen presenteren
Verder wil de Commissie prioriteit geven aan het stimuleren van landen om de VN-Protocollen
tegen mensensmokkel en mensenhandel te onderschrijven.
In aanvulling op het werk van het Europese Agentschap voor het beheer van de operationele
samenwerking aan de buitengrenzen van de Unie (FRONTEX) en bestaande netwerken van
immigratieverbindingsfunctionarissen dient volgens de Commissie een mandaat te worden
opgesteld voor een Europese immigratieverbindingsfunctionaris die kan handelen namens
meerdere lidstaten.
Tot slot geeft de Commissie aan dat terugkeer en overname integrale onderdelen blijven van het
migratiebeleid, waarbij de Commissie opmerkt dat een overeenkomst met een derde land sneller
tot stand komt wanneer de EU ook andere vormen van steun en bijstand te bieden heeft.
5. Asiel en bescherming van vluchtelingen
De migratiestromen naar Europa zijn veelal gemengde migratiestromen. De Commissie benadrukt
in de mededeling het belang van asiel en bescherming in de dialoog tussen EU en derde landen.
De Commissie wijst hierbij op het UNHCR Tienpunten-plan en benadrukt de uitvoering van de
regionale beschermingsprogramma's.
Rechtsbasis van het voorstel: niet van toepassing, want het betreft een mededeling.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: niet van toepassing
Instelling nieuw Comitologie-comité: niet van toepassing
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit:
Strikt genomen niet van toepassing want het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling
dient te
worden overgegaan luidt het oordeel: positief.
Een groot aantal van de voorstellen is conform het streven van de EU naar meer coherentie tussen
verschillende beleidsterreinen: migratie en asiel worden zo meer ingebed in de externe betrekkingen
van de EU. In het kader van harmonisatie en het versterken van de effectiviteit van het Europese
migratiebeleid ondersteunt Nederland deze voorstellen.
Nederland plaatst de kanttekening dat er weliswaar een bevoegdheid is voor maatregelen op het gebied
van toelating, maar is van mening dat dit een aangelegenheid van de lidstaten moet blijven. Op dit
terrein zou de EU dus niet moeten optreden.
Proportionaliteit:
Strikt genomen niet van toepassing want het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling
dient te
worden overgegaan luidt het oordeel: positief.
De mededeling vormt een geschikt middel om voorstellen voor meer samenwerking te presenteren. De
voorstellen die zijn opgenomen in de mededeling sluiten aan bij het Nederlandse en Europese streven
naar meer samenwerking met derde landen op het gebied van migratie. Ontwikkelen van activiteiten in
de betrokken derde landen kan bijdragen aan de doelstelling om de positieve effecten van migratie te
versterken. Twijfel ontstaat echter over de haalbaarheid in de uitvoering van een aantal voorstellen,
zoals de oprichting van de voorgestelde migratiecentra (zie in dit fiche onder 8a) 2. Legale migratie).
Consequenties voor de EU-begroting:
Het voorstel heeft geen directe consequenties voor de hoogte van de EU- begroting.
Financiering wordt ingezet via de geografische programma's. Zoals afgesproken kan maximaal 3%
van het Instrument voor Europees Nabuur- en Partnerschap worden ingezet voor activiteiten op het
terrein van migratie. Daarnaast zal de Commissie bezien of binnen het 10e EOF mogelijkheden zijn
voor migratie-initiatieven.
Voor samenwerking met derde landen op het gebied van asiel en migratie is het nieuwe thematische
programma beschikbaar. Deze opvolger van het AENEAS-programma heeft een budget van 30
miljoen. Verdere middelen ( 40 miljoen) worden binnen het 9e EOF vrijgemaakt door het EU
Programma voor Migratie en Ontwikkeling in Afrika. Tot slot is voor de periode 2007-2013 een
bedrag van 4 miljard gealloceerd binnen de Solidariteitsfondsen ( het Grenzenfonds, het
Terugkeerfonds, het Vluchtelingenfonds en het Integratiefonds).
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden
en/of bedrijfsleven en burger: geen.
Vervolgtraject financiële afspraken: niet van toepassing
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van
nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie
en handhaving en/of sanctionering): geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij
verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: niet van toepassing
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
De voorstellen zijn gericht op de belangrijkste herkomst- en transitlanden, veelal ook
ontwikkelingslanden. Bij invulling van de verschillende voorstellen moet strikt worden gekeken naar
de mate van partnerschap en ownership van het ontvangende land.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland is voorstander van een geïntegreerde benadering van migratie. Het is belangrijk dat
concrete initiatieven worden ontwikkeld om dit migratiebeleid te implementeren. Nederland staat in
principe positief tegenover de in deze mededeling genoemde voorstellen van de Commissie voor zover
deze niet raken aan de competenties van de lidstaten, met uitzondering van mogelijke voorstellen
inzake harmonisatie van strafbaarstelling van het tewerkstellen van illegalen.
Nederland ondersteunt het principe van de voorstellen maar wacht de uitwerking van de voorstellen
met betrekking tot de mobiliteitspakketten en de migratiecentra met belangstelling af. Hiervoor is
meer informatie van de Commissie noodzakelijk. De uitvoering en mate van haalbaarheid van de
verschillende voorstellen zal Nederland kritisch beoordelen.
Nederland ondersteunt de gedachte van de Commissie om financiering van de voorstellen te vinden
binnen de bestaande programma's zoals het Europese Nabuur- en Partnerschap Programma, het EOF,
het nieuwe thematische programma voor samenwerking met derde landen op het gebied van asiel en
migratie en binnen de Solidariteitsfondsen ( het Grenzenfonds, het Terugkeerfonds, het
Vluchtelingenfonds en het Integratiefonds).
Nederland zal bij behandeling van de mededeling in de werkgroepen een aantal kanttekeningen
plaatsen:
Nederland hecht eraan dat bij de invulling van de voorstellen strikt gekeken wordt naar de mate van
ownership, partnerschap en samenwerking, zodat de betrokkenheid van derde landen bij de migratie-
en asielproblematiek wordt vergroot.
Voor Nederland is het constructief meewerken door een derde land aan terugkeer, bijvoorbeeld
blijkend uit het opstellen én uitvoeren van terug-en overname overeenkomsten, van belang in het
bezien van mogelijkheden voor legale migratie voor het desbetreffende derde land.
Daarnaast zal Nederland de Commissie er op wijzen dat in het afgelopen jaar een veelvoud aan
afspraken met derde landen is vastgelegd op het gebied van migratie en ontwikkeling. Uitvoering van
de voorgestelde initiatieven dient te passen binnen deze afspraken. Het is nodig een stap te zetten naar
de uitvoering van bestaande afspraken in plaats van weer nieuw beleid te creëren. Met betrekking tot
het stimuleren van arbeidsmigratie zal Nederland aangeven dat binnen de EU nog discussie zal moeten
plaatsvinden aan de hand van het Beleidsplan Legale Migratie.
Nederland plaatst de kanttekening dat het uitoefenen van de bevoegdheid op het gebied van toelating
een competentie van de lidstaten vormt.
Ministerie van Buitenlandse Zaken