De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22
Ons kenmerk ARBO/KON/2007/4986
Datum 22 maart 2007
Onderwerp Aanbieding rapport "Evaluation VDU Directive"
Hierbij doe ik u de rapportage toekomen van een in opdracht van SZW uitgevoerde evaluatie
van de Europese richtlijn betreffende het werken met beeldschermapparatuur. Alvorens op de
inhoud van deze rapportage in te gaan, licht ik eerst de achtergrond voor het verstrekken van
de opdracht toe.
De Nederlandse regelgeving op arbeidsomstandighedenterrein wordt in hoge mate bepaald
door Europese regelgeving (de EU-arborichtlijnen). Hiermee wordt beoogd dat zowel de
verschillen in lasten voor het bedrijfsleven als de verschillen in de beschermingsniveaus van
de werknemers tussen de EU-lidstaten zoveel mogelijk worden beperkt. Nadeel kan echter zijn
dat wanneer het onderhoud van die regelgeving te wensen overlaat, de regelgeving aan
effectiviteit inboet.
De EU-arborichtlijnen bevatten een bepaling dat de lidstaten om de vier of vijf jaar de
Europese Commissie een verslag toezenden over de praktische implementatie van de
betreffende richtlijn. Hoewel dit mede tot doel heeft dat de Commissie op basis daarvan het
Europees Parlement en de Raad kan informeren over de wenselijkheid van aanpassing van
richtlijnen, heeft de Commissie tot nu toe op basis hiervan nog geen inhoudelijke voorstellen
tot aanpassing van Arbo-richtlijnen gedaan.
Ik ben van opvatting dat het belangrijk is om niet alleen op nationaal niveau, maar ook op
Europees niveau op systematische en toereikende wijze de EU-arborichtlijnen te evalueren.
Het gaat hierbij in de eerste plaats om kennis te nemen van de praktische ervaringen met de
betreffende regelgeving in andere EU-lidstaten. Indien wenselijk kan dan het eventueel
aanpassen van regelgeving een gevolg zijn. Ik zou graag zien dat de Europese Commissie op
dit punt een actievere rol vervult.
Ons kenmerk ARBO/KON/2007/4986
In dit licht heeft een aantal lidstaten (Nederland, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Finland,
Denemarken, Frankrijk en Tsjechië) het initiatief genomen om te komen tot een gezamenlijke
werkwijze voor een systematische evaluatie van de Europese Arbo-richtlijnen. Bij wijze van
pilot wordt in deze lidstaten op nationaal niveau een evaluatie uitgevoerd van de Europese
richtlijn "Werken met beeldschermapparatuur". De nationale evaluaties worden vervolgens
samengebracht zodat uitspraken gedaan kunnen worden op Europees niveau over de
toereikendheid van de bestaande communautaire regels voor beeldschermwerk. Tijdens het
Duitse EU-voorzitterschap zal op 13 en 14 juni a.s. een conferentie worden georganiseerd
waar het geheel aan resultaten gepresenteerd zal worden. Inzet is om tijdens deze conferentie
of binnen afzienbare tijd daarna, met de Europese Commissie afspraken te maken over hoe toe
te werken naar een meer serieuze evaluatie van het EU arboacquis. Over de resultaten van deze
conferentie zal ik u te zijner tijd informeren.
Resultaten Nederlandse Evaluatie
Recent is de Nederlandse bijdrage aan de Evaluatie van de Europese Richtlijn betreffende het
werken met beeldschermapparatuur gereedgekomen. In deze richtlijn zijn
minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid vastgesteld ten aanzien van: analyse
van de werkplekken, voorlichting en opleiding van werknemers, dagindeling van het werk,
raadpleging en medezeggenschap van de werknemers, bescherming van de ogen en
gezichtsvermogen, apparatuur, omgeving en interface computer/mens.
De uitkomsten van het onderzoek zijn neergelegd in de bijgevoegde rapportage die ik u hierbij
aanbied. Voor de evaluatie van de beeldschermrichtlijn zijn 2.006 werknemers en 2.222
werkgevers schriftelijk (via internet) ondervraagd. Daarnaast zijn 26 face-to-face interviews
gevoerd met stakeholders (o.a. vakbonden, experts, brancheorganisaties en fabrikanten). De
voornaamste resultaten van het onderzoek zijn als volgt:
Een deel van de werkgevers (61%) en werknemers (49%) weet dat er regelgeving op het
gebied van werken met beeldschermapparatuur is. Dit betekent niet dat zij precies weten
aan welke regels moet worden voldaan. Werkgevers zijn zich er onvoldoende van bewust
dat werkplekanalyses ook betrekking zouden moeten hebben op psychische belasting.
Daarnaast weet minder dan de helft van de werkgevers dat werknemers voorlichting en
opleiding zouden moeten krijgen met betrekking tot de risico's van beeldschermwerk. Wat
betreft het beschermen van de ogen en het gezichtsvermogen zijn werkgevers niet op de
hoogte van de preventieve maatregelen (zoals het uitvoeren van oogtesten op gezette tijden
of bij aanvang van het beeldschermwerk). De ergonomische eisen die aan software worden
gesteld blijken ook onvoldoende bekend onder werkgevers.
Slechts 16% van de werkgevers en 9% van de werknemers weet dat het hier regelgeving
van Europese oorsprong betreft.
---
Ons kenmerk ARBO/KON/2007/4986
De regelgeving wordt in grote lijnen als relevant beschouwd. Hierbij geldt dat over het
algemeen een hogere bekendheid met specifieke regels ertoe leidt dat respondenten de
betreffende regel ook relevanter vinden. Een hogere bekendheid en relevantie hangen
samen met een betere implementatie van de regel.
De middelvoorschriften in de Annex over apparatuur, omgeving en interface
computer/mens worden in zijn totaliteit door de werknemers en werkgevers als redelijk
zinvol ervaren. Echter, niet alle onderdelen van de annex worden als even relevant ervaren.
In grote lijnen zou men kunnen stellen dat richtlijnen betreffende werkhouding en
ergonomie het meest relevant worden gevonden, terwijl richtlijnen betreffende visuele
hulpmiddelen als het minst relevant worden beschouwd. Door de stakeholders wordt de
relevantie van de middelvoorschriften ter discussie gesteld. Zij geven aan dat de inhoud
van de Annex achterhaald is en daarom niet meer relevant voor de huidige werksituatie in
bedrijven. De normen die fabrikanten van bijvoorbeeld beeldschermen hanteren, gaan
momenteel verder dan de normen opgenomen in de richtlijn. Met name de technische
aspecten van beeldschermwerk zijn sterk aan verandering onderhevig. De stakeholders
adviseren dan ook om op dit terrein doelvoorschriften in plaats van middelvoorschriften in
de wet vast te leggen en relevante partijen in elke branche te verplichten deze verder uit te
werken.
Op sommige punten is de uitvoerbaarheid en implementatie van de richtlijn redelijk goed.
Het betreft hier dan vooral de middelvoorschriften die samenhangen met de apparatuur en
het meubilair en oplossingen in de curatieve sfeer zoals adequaat reageren op problemen
die werknemers aankaarten. Op andere punten laat de uitvoerbaarheid en implementatie
nog te wensen over. Het gaat dan vooral om de doelvoorschriften over voorlichting en
opleiding van werknemers, bescherming van de ogen en gezichtsvermogen, preventieve
werkplekanalyses (vooral wat betreft de geestelijke belasting) en het realiseren van
voldoende afwisseling in het werk door middel van pauzes of andersoortige activiteiten.
Werkgevers vinden de regelgeving over voorlichting en onderricht te open geformuleerd,
waardoor ze niet goed weten wat ze nu precies moeten implementeren. De belangrijkste
reden om het werk onvoldoende af te wisselen met pauzes of andersoortige activiteiten is
dat het werk het niet toelaat, bijvoorbeeld vanwege werkdruk.
Stakeholders (werkgevers-, werknemers- en brancheorganisaties) geven in het algemeen
aan dat een precieze uitwerking van de wet zou moeten gebeuren in overleg met de
belangrijkste partijen binnen een branche. Op deze manier wordt het mogelijk de
regelgeving aan te passen aan de specifieke situatie in een branche.
Aan werkgevers is gevraagd welke verbeteringen van de overheid ze graag zien ten
aanzien van de regelgeving. Het geven van betere informatie wordt het meest (28%)
genoemd. Ongeveer een kwart (26%) wil minder regels terwijl eveneens een kwart (24%)
tevreden is met de huidige situatie en geen enkele verbetering wenst. Vrijwel niemand
(1%) wil meer regels.
Ongeveer de helft van de werknemers verwacht meer inspanning van de werkgever ten
aanzien van de bescherming van hun gezondheid inzake werken met
beeldschermapparatuur. Van deze werknemers wil het merendeel (66%) een analyse van
de werkplek en 51% wil betere informatie over de mogelijke gezondheidsrisico's.
---
Ons kenmerk ARBO/KON/2007/4986
Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat:
De richtlijn relevant is. Echter, de relevantie van de middelvoorschriften in de Annex van
de richtlijn zijn grotendeels ingehaald door de technologische ontwikkelingen. Gezien de
beoogde doel/middelen scheiding in het herziene arbostelsel zou het voor de hand liggen
om de Annex te laten vervallen en voor zover nodig op onderdelen te vervangen door
doelbepalingen in de richtlijn.
Een goede implementatie van regels lijkt sterk samen te hangen met een grote bekendheid
van de regels. Bovendien geven werkgevers en werknemers aan dat ze betere informatie
over de regels respectievelijk de mogelijke gezondheidsrisico's willen. Voor een betere
implementatie van de richtlijn is betere informatievoorziening over de regels, gevolgen van
werken met beeldschermapparatuur en juist gebruik van apparatuur en meubilair gewenst.
Uit het onderzoek blijkt ook dat implementatie samenhangt met de mate waarin de regels
toepasbaar zijn. Deze zijn beter toepasbaar naarmate ze beter aansluiten op de specifieke
kenmerken van de branche en organisatie. Maatwerk op sector- of ondernemingsniveau is
gewenst.
De resultaten in de Nederlandse context
De resultaten sluiten in grote lijnen aan bij de uitgangspunten van de herziening van de
Arbowet die op 1 januari 2007 in werking is getreden. Een van de uitgangspunten van deze
wet is meer ruimte te bieden voor maatwerk op bedrijfsniveau. Dit door een herallocatie van
verantwoordelijkheid tussen overheid en werkgevers en werknemers en het terugdringen van
de regel- en administratieve lastendruk. In het publieke domein legt de overheid de doelen
voor bescherming van veiligheid en gezondheid op de werkplek in wettelijke voorschriften
vast, in het private domein zijn sociale partners verantwoordelijk voor de invulling, dus de
manieren waarlangs de doelen gerealiseerd kunnen worden. Aangezien het merendeel van de
nationale arboregels in Europa wordt bepaald, kan onderscheid in doel en middelen alleen voor
zover de EU-regels dat toelaten. Zo bevat het Europees acquis veel middelvoorschriften (zoals
de Annex van de EU richtlijn `werken met beeldschermapparatuur'). Zolang dat zo is dient
Nederland deze middelvoorschriften te blijven implementeren. Mijn voorganger heeft de
Kamer laten weten zich te willen inzetten om de door hem voorgestane verdeling van publieke
en private verantwoordelijkheid op arbogebied op de Europese agenda te krijgen. Ik
onderschrijf die inzet. Tegen deze achtergrond probeert SZW het thema `Betere regelgeving'
ook op de Europese Arbo agenda te krijgen. De Nederlandse bijdrage aan het initiatief ter
evaluatie van de Europese richtlijn beeldschermwerk moet als één van die inspanningen
worden gezien.
Tot slot wil ik u informeren dat ik mij zal oriënteren op mogelijkheden om bij implementatie
van de huidige EU richtlijnen de regeldruk voor met name ondernemingen in het midden- en
kleinbedrijf te verlagen. In de lidstaten groeit de aandacht voor de verschillende
mogelijkheden die er zijn bij de omzetting op lidstaat niveau van Europese richtlijnen.
Ondanks dat iedere lidstaat te maken heeft met dezelfde Europese richtlijn lijkt het erop dat er
---
Ons kenmerk ARBO/KON/2007/4986
op onderdelen toch verschillen zijn tussen landen. In dit kader zal SZW samen met Deense
collega's participeren in een initiatief waarbij de omzetting van de EU Richtlijn Chemische
Agentia nader wordt bezien. Tegen dezelfde achtergrond heb ik ook besloten om zelf een
onderzoek te laten uitvoeren naar eventuele uitzonderingsbepalingen voor kleine bedrijven die
lidstaten binnen de juridische marges van de EU-regelgeving hanteren. Immers, vooral kleine
bedrijven hebben vaak moeite met de regelgeving. Ik verwacht dat deze studie eind 2007
gereed zal zijn.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. J.P.H. Donner)
Bijlage(n): Rapport "Dutch evaluation of the VDU Directive"
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid