Samenvatting van de conclusie in de Deventer moordzaak
Vandaag, op 20 maart 2007, heeft advocaat-generaal mr. A.J. Machielse
advies aan de Hoge Raad uitgebracht in het herzieningsverzoek in de
Deventer moordzaak. U treft hierbij aan de door hem uitgesproken
samenvatting van dit advies. Het volledige advies ("de conclusie") zal
rond 12.30 uur gepubliceerd worden op www.rechtspraak.nl. De
advocaat-generaal is lid van het parket bij de Hoge Raad der
Nederlanden. Dit parket is onafhankelijk van het Openbaar Ministerie.
De Hoge Raad zal de herzieningsaanvraag beoordelen en daarop te zijner
tijd beslissen.
Mijnheer de President,
Vandaag neem ik conclusie in wat wel bekendstaat als de Deventer
moordzaak. Deze conclusie is te omvangrijk om hier voor te dragen.
Vandaar dat ik volsta met een samenvatting. Alvorens op de zaak zelf
in te gaan wil ik benadrukken dat een herzieningsprocedure een
buitengewoon rechtsmiddel betreft. Buitengewoon omdat het een uiterste
middel is om een onherroepelijke rechterlijke uitspraak ongedaan te
maken.
Herziening is niet een soort veredeld hoger beroep. Dat blijkt wel uit
de bijzonder strenge eisen die de wet stelt wil een
herzieningsaanvraag ontvankelijk en gegrond verklaard kunnen worden.
Het eerste lid van art. 457 Sv somt onder 2 een aantal eisen op
waaraan een grond voor herziening moet voldoen. Dit onderdeel van art.
457 Sv vormt in de Deventer moordzaak het kader voor beoordeling.
De eerste eis is dat het aangevoerde novum een omstandigheid van
feitelijke aard betreft.
Meningen of gevolgtrekkingen zijn dat niet. De HR heeft in 2001 een
beperkte uitzondering toegelaten voor conclusies van deskundigen. Het
kan immers zo zijn dat het oordeel van een deskundige dat van
wezenlijk belang is voor de eerdere veroordeling achteraf niet staande
kan worden gehouden, omdat nieuw ontwikkelde wetenschappelijke
inzichten of methoden het ongelijk van de deskundige duidelijk
aantonen of omdat achteraf blijkt dat de deskundige zijn oordeel heeft
moeten baseren op een wezenlijk tekortschietend feitenoverzicht.
De tweede eis is dat die nieuwe feitelijke omstandigheid indertijd aan
de rechter onbekend is gebleven. Daarbij moet ervan uit worden gegaan
dat de gehele inhoud van het dossier dat aan de rechter ter
beschikking stond aan hem bekend is geweest.
Ten derde moet het ernstig vermoeden bestaan dat de rechter
bijvoorbeeld zou hebben vrijgesproken als hij met die omstandigheid
bekend was geweest, met andere woorden dat het aangevoerde nieuwe
materiaal ernstige twijfel doet rijzen aan de juistheid van de
veroordeling, zodat een nieuw onderzoek van de zaak gerechtvaardigd
is. Het is dus een misverstand om te menen dat herziening reeds is
aangewezen als door nieuwe feiten enkel onzekerheden die indertijd aan
de rechter al bekend waren, door nieuw materiaal nog eens worden
verdiept.
Terug naar de onderhavige zaak.
Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft op 9 februari 2004
aanvrager, nadat een herzieningsaanvraag tegen een eerdere
veroordeling gegrond was verklaard, opnieuw voor moord veroordeeld
tot een gevangenisstraf van 12 jaar. Mr. Knoops heeft opnieuw een
aanvraag ingediend en daarna nog drie aanvullingen ingezonden.
Zoals gezegd kan ik niet ingaan op de details van deze zaak en zal ik
mij tot enkele hoofdlijnen moeten beperken. Dat is al lastig genoeg.
De hoofdlijnen zijn wat mij betreft de onderzoeken aan de blouse van
het slachtoffer, het telefoongesprek dat aanvrager op de avond van
moord met het slachtoffer heeft gevoerd, en de verklaring van een
getuige over daderwetenschap van een derde.
Blouse
Het hof te 's-Hertogenbosch heeft geoordeeld dat het DNA materiaal van
veroordeelde dat is aangetroffen op de blouse van het slachtoffer,
daarop tijdens het delict moet zijn terechtgekomen. Aanvrager beroept
zich op verschillende rapporten van een Engelse deskundige, dr. Kenny
van The Forensic Science Service, waaruit zou moeten blijken dat
andere verklaringen mogelijk zijn en dat een andere toedracht
waarschijnlijker is.
Deskundigen van het Nederlands Forensisch Instituut hebben indertijd
de blouse van het slachtoffer bekeken en de plaatsen bepaald waarvan
monsters moesten worden genomen. Daarbij zijn zij ervan uitgegaan dat
de dader DNA materiaal zal hebben achtergelaten op die delen van de
blouse die in verband zouden zijn te brengen met de gewelddadige
wurging van het slachtoffer. Op de blouse zijn lichtrode vlekken
aangetroffen die wel eens van make-up afkomstig zouden kunnen zijn die
bij de wurging op de blouse terecht is gekomen.
Daarnaast zijn monsters genomen van plaatsen op de blouse waar
lichaamsvloeistoffen werden vermoed. Deze plaatsen waren aangewezen
door een zogenaamde crimescope, een instrument dat door een lichtbron
lichaamsvloeistoffen zichtbaar kan maken. Voorts zijn monsters genomen
van plaatsen waar de dader wellicht zijn handen op de blouse had
gezet. Tenslotte is nog een bloedvlekje in de kraag van de blouse
onderzocht.
In vier van de lichtrode vlekken is DNA materiaal van veroordeelde
aangetroffen. Ook het bloedvlekje in de kraag van de blouse blijkt van
veroordeelde afkomstig. Tevens is in een aantal van de crimescope
positieve vlekken DNA materiaal van aanvrager aangetoond. Het hof
heeft erop gewezen dat in een van de lichtrode vlekken, vlakbij een
steekwond, een zo grote hoeveelheid DNA materiaal van veroordeelde is
aangetroffen dat een volledig DNA profiel kon worden opgesteld. Het
hof heeft het onaannemelijk geacht dat het DNA materiaal in de
lichtrode vlekken en het vlekje in de kraag van de blouse bij een
normaal zakelijk contact kan zijn overgebracht.
De aanvraag betwist deze slotsom en doet daarbij een beroep op
rapporten van dr. Kenny.
Ik heb mijn bedenkingen bij de conclusies die de steller van de
aanvraag uit deze rapporten trekt. Dr. Kenny heeft volgens mij niet de
beschikking gekregen over alle gegevens die voor een correcte
rapportage nodig zijn. Zij beschikte -voorzover mij bekend-
bijvoorbeeld niet over de verklaringen waaruit blijkt hoe het NFI te
werk is gegaan om contaminatie te voorkomen, of hoe de blouse telkens
is verpakt. Evenmin beschikte zij volgens mij over een kopie van het
arrest van het hof. Haar conclusies zijn boterzacht geformuleerd in
termen als 'mogelijkheid, niet uitgesloten' et cetera.
De ´other explanations´ die zij noemt waren aan het hof bekend. Het
hof heeft de mogelijkheid van overdracht van het DNA materiaal van
veroordeelde bij een normaal, oppervlakkig zakelijk contact verworpen.
Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen de plaats waar DNA
materiaal van veroordeelde op de blouse is gevonden, bijvoorbeeld aan
de achterkant van de rechterrevers van de blouse. Evenmin kan de
aanwezigheid van een bloedvlekje van veroordeelde in de kraag van de
blouse verklaard worden vanuit de hypothese van een zakelijk contact.
De mogelijkheid van zogenaamde ´secondary transfer´ is door de
deskundigen van het NFI aan het hof voorgehouden. Het hof heeft op
basis van een aantal argumenten deze mogelijkheid terzijde geschoven
en de rapporten van Kenny bevatten naar mijn mening geen enkel
aanknopingspunt voor de stelling dat het hof, had het beschikt over
deze rapporten, aanvrager zou hebben vrijgesproken. Dr Kenny wijst in
haar rapporten ook op de bijzondere betekenis van het bloedvlekje in
de kraag van de blouse. Dat bloedvlekje kan alleen maar zijn
overgebracht door lichamelijk contact, en dus niet door een ´secondary
transfer´.
In de aanvraag is als nieuwe mogelijkheid genoemd dat het DNA
materiaal van veroordeelde op de blouse terecht is gekomen als gevolg
van een niesbui. Maar gelet op de verschillende lokaties waar dat
materiaal is gevonden, in de kraag, aan de achterzijde van de revers,
is een nadere uitleg nodig en die ontbreekt. Overigens wijs ik er wel
op dat aan het hof door de deskundigen is voorgehouden dat de
crimescope zeer kleine hoeveelheden speeksel of zweet niet detecteert.
Ook de mogelijkheid van contaminatie heeft het hof in zijn oordeel
betrokken en verworpen. Het hof heeft uitgebreid beschreven hoe de
blouse telkens is verpakt en vervoerd ten behoeve van het onderzoek.
Het NFI heeft op vragen van het OM voorts nog gerapporteerd dat alle
onderzoeksobjecten gescheiden zijn aangeleverd en ook gescheiden zijn
onderzocht. Nieuwe feiten die een ernstig vermoeden van contaminatie
zouden kunnen doen postvatten zijn mijns inziens niet aangevoerd.
Dat de blouse in strijd met de thans geldende normen op het NFI op een
paspop is aangebracht levert evenmin een ernstig vermoeden op dat DNA
materiaal van veroordeelde dat voorheen niet op de blouse aanwezig was
daar door deze handelwijze wel op terecht is gekomen.
Voor de beoordeling van de gegrondheid van de aanvrage is voorts
relevant dat na het arrest van het hof te 's-Hertogenbosch nog
allerlei nieuw onderzoek is gedaan, waarbij op de blouse van het
slachtoffer nog meer DNA materiaal van veroordeelde is aangetroffen.
Voorts blijkt uit onderzoek van het Forensisch Laboratorium voor DNA
Onderzoek te Leiden dat het DNA materiaal dat is aangetroffen onder en
aan de nagels van het slachtoffer, past bij het DNA profiel van
veroordeelde.
Kortom, in de aanvraag wordt in dit verband ten onrechte een aantal
gegevens als nova gepresenteerd, omdat het hof bekend is geweest met
bepaalde onzekerheden die kleven aan het onderzoek van de blouse. De
nova die wél zijn aangebracht wekken niet het ernstige vermoeden dat
het hof zou hebben vrijgesproken waren zij aan het hof bekend geweest.
Sommig nieuw onderzoeksmateriaal waarnaar aanvrager verwijst is zelfs
belastend voor veroordeelde.
GSM-verkeer
Veroordeelde heeft op 23 september 1999 in de avond waarin het
slachtoffer om het leven is gebracht om 20.36 uur via zijn GSM een
kort telefoongesprek gevoerd met het slachtoffer. Dit telefoongesprek
is afgehandeld door basisstation `Deventer 7' waaruit het hof heeft
afgeleid dat de veroordeelde zich ten tijde van het gesprek in de
onmiddellijke omgeving van, of in Deventer moet hebben bevonden.
Veroordeelde heeft betoogd dat hij dit gesprek heeft gevoerd, rijdende
over de A28 tussen Nunspeet en 't Harde. Het hof te 's-Hertogenbosch
heeft verschillende deskundigen gehoord over de mogelijkheid dat een
gesprek vanaf de A28 door Deventer 7 kon worden afgewikkeld. Een
aantal deskundigen heeft verklaard dat deze mogelijkheid bestaat
ingeval van bijzondere weersomstandigheden waardoor zogenaamde
buitengewone radiopropagatie optreedt. Dit verschijnsel vergroot het
bereik van GSM zenders, zoals een mobiele telefoon of basisstation.
Een andere deskundige heeft op basis van weerrapporten van het KNMI
verklaard dat de omstandigheden waaronder zich buitengewone
radiopropagatie zou kunnen voordoen op dat moment niet aanwezig waren.
Weer andere deskundigen hebben verklaard over de werking van het GSM
netwerk en hebben het minstens zeer onwaarschijnlijk geacht dat zelfs
ingeval van buitengewone radiopropagatie Deventer 7 een gesprek vanaf
de A28 zou oppikken.
De derde aanvulling van de aanvraag bevat als bijlagen rapporten
waaruit zou zijn af te leiden dat op 23 september 1999 's avonds
omstreeks 20.00 uur wel degelijk buitengewone radiopropagatie is
opgetreden. Ter ondersteuning van die stelling doet dit rapport een
beroep op bijgeleverde weerrapporten die inderdaad een ander beeld
geven van de weerssituatie op die avond dan het KNMI rapport waarvan
de eerder genoemde deskundige is uitgegaan. De nieuwe gegevens tonen,
zo lijkt het, condities die voor het optreden van buitengewone
radiopropagatie bevorderlijk zijn.
Voor de afwikkeling door Deventer 7 van een vanaf de A28 gevoerd GSM
gesprek is buitengewone radiopropagatie een noodzakelijke, maar nog
niet voldoende voorwaarde.
Nodig is ook dat een ander basisstation dat in de structuur van het
netwerk beter is geplaatst of is aangewezen om het gesprek af te
wikkelen, daarvoor toch bij wijze van uitzondering niet in aanmerking
kwam. Gelet op de structuur van het netwerk en de onderlinge
afstemming op elkaar van de basisstations acht ik dit, in het spoor
van de door het hof geraadpleegde deskundigen, buitengewoon
onaannemelijk. Niet alleen Deventer 7 maar ook tientallen ander
basisstations die op zich al veel beter waren gelokaliseerd om het
gesprek af te handelen zouden immers hebben moeten profiteren van de
buitengewone radiopropagatie. Voorts veroorzaakt radiopropagatie een
verstoring van het netwerk. De aanvraag gaat niet of nauwelijks in op
deze vraagpunten.
Voorzover al in de derde aanvulling een novum is opgeworpen biedt dit
geen grondslag voor het ernstig vermoeden dat het hof, met bekendheid
van dit novum, veroordeelde zou hebben vrijgesproken.
De nieuwe getuige
In de aanvraag wordt gesteld dat uit verklaringen van getuigen blijkt
dat een derde beschikte over daderwetenschap vóór 25 september 1999,
de zaterdag waarop het slachtoffer omstreeks het middaguur is
gevonden.
Ik concentreer mij hier op de verklaringen van de getuige die
werkzaam was op de begraafplaats te Deventer, waar de eerder overleden
echtgenoot van het slachtoffer was begraven. Verklaringen van een
andere getuige over daderwetenschap van de derde acht ik te aarzelend
om daaraan de conclusie te verbinden dat het hof, bekend met deze
latere verklaringen, veroordeelde wel zou hebben vrijgesproken. Zij
heeft niet verklaard dat indertijd haar verklaringen onjuist door
verbalisanten zouden zijn opgeschreven.
Ten aanzien van een recente verklaring van een van de medewerkers van
de begraafplaats, H, is het mijns inziens anders gesteld. Deze getuige
heeft onlangs verklaard dat hij indertijd, in 1999, aan de politie
heeft gezegd dat de derde op 24 september 1999 op de begraafplaats hem
al heeft verteld dat en hoe het slachtoffer om het leven was gebracht.
Op die dag was het slachtoffer nog niet ontdekt. De politie zou
evenwel dit deel van zijn verklaring niet hebben opgenomen. Naderhand
heeft deze getuige op aandrang van een ex-collega openheid van zaken
gegeven aan de onderzoekers van Maurice de Hond.
Getuige H. is erg stellig in zijn beweringen.
Uit de overwegingen van het hof blijkt duidelijk dat het hof bij de
beoordeling van de overtuigende kracht van de gebezigde bewijsmiddelen
die ten nadele van veroordeelde pleiten in aanmerking heeft genomen
dat er geen aanwijzingen tegen derden zijn.
Het hof heeft zich geen oordeel kunnen vormen over de eerst nadien
afgelegde verklaring van getuige H. In zoverre levert deze verklaring
een novum op. Beantwoording van de vraag of dit novum voldoende is
voor gegrondverklaring van de aanvraag behoud ik mij voor. Dat hangt
samen met de waardering van de betrouwbaarheid van de verklaring van
deze getuige. Ik acht het wenselijk op dit punt zoveel mogelijk
duidelijkheid te verkrijgen. Ik neem daarbij in aanmerking de
maatschappelijke commotie die de Deventer moordzaak telkens weer
blijkt te kunnen veroorzaken.
Het komt mij in dit verband zinvol voor dat de Hoge Raad uit zijn
midden een raadsheer-commissaris aanwijst die zal overgaan tot het
horen van beide verbalisanten, die op 18 oktober 1999 de getuige H.
hebben gehoord, om duidelijkheid te verschaffen over de inhoud van de
verklaring die de getuige tegenover hen heeft afgelegd. Eventueel zou
de raadsheer-commissaris ook over kunnen gaan tot het doen van nader
onderzoek teneinde de waarde van de latere verklaring van H te kunnen
beoordelen.
Daartoe strekt deze conclusie.
LJ Nummer
BA1024
Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 20 maart 2007 Naar boven
[shariff url="http://opennieuwsbank.nl/bericht/2007/03/20/E158-samenvatting-van-de-conclusie-in-de-deventer-moord.html" title="Samenvatting van de conclusie in de Deventer moordzaak"]