Artsen zonder Grenzen
Dagboek Jessica Durlacher
Schrijfster Jessica Durlacher ging voor Artsen zonder Grenzen naar
Ivoorkust om research te doen voor een boek. Lees haar ervaringen en
belevenissen in haar dagboek.
© Rolinda Montsma Vrijdag 9 maart
Zaterdag 10 maart staat rood in mijn agenda. Morgen ga ik naar
Ivoorkust. Ik slaap al dagen slecht. Hier heb ik maandenlang tegenop
gezien.Maar nu het dan zo dichtbij is, kan ik me tenminste
concentreren op wat ik moet pakken. Dat helpt de paniek te bedwingen.
Beversport de laatste weken reeds drie maal bezocht, kompas gekocht,
tropenschoenen, khakibroek, en nu toch maar besloten niet die 3
literzak (merk: Camelback!) met slurf mee te nemen. Het staat
misschien toch wat overdreven om als enige uit een uit een
professionele trekkersrugzak hangende blauwe buis water te kunnen
drinken terwijl iedereen alleen plastic flesjes heeft. Zo ze uberhaupt
ooit drinken. Ik ga naar een van de projecten van Artsen zonder
Grenzen als schrijver, ja, om erover te schrijven, wat een plan was
van een van de toenmalige Amsterdamse medewerkers. Doel is de aandacht
te vestigen op de moeder-kind zorg die Artsen zonder Grenzen
ondersteunt. Naar een Afrikaans land, het was toen nog onbekend welk,
wilde ik meteen. Eindelijk zou ik de andere wereld zien, de wereld
waar je anders nooit komt, de wereld van de armoede en de oorlog,
waarvan er zoveel is, en waarvan we zogenaamd zoveel op tv zien. Laat
me alsjeblieft nog beter beseffen wat we hier moeten verdedigen en
beschermen. Ik geef toe: Ivoorkust was niet mijn eerste keus. Dat was
Somalie, omdat ik het land van Ayaan graag met eigen ogen zag. Het
ketste af op veiligheid. Daarna was Darfur nog even in de picture,
maar ook dat kon niet doorgaan. Toen werd het Ivoorkust, waar Artsen
zonder Grenzen sinds 2003 o.a. in Danane zitten, een plaats met een
ziekenhuis, niet zo ver van de Liberiaanse grens. Sinds 1999 is het
onrustig in Ivoorkust, met een binnenlandse strijd die breed genomen
tussen noord en zuid heerst, met echt heftige onlusten in 2002 en in
2004, toen de Fransen, die ondanks de onafhankelijkheid van 1960 nog
steeds veel belangen in Ivoorkust hebben, burgens doodden in Abidjan,
de grootste stad van het land en de heersende president militias
vormde. Inmiddels hebben rebellen de leiding over het arme noorden en
staan tegenover president Gbagbo met zijn militias, en proberen ook de
Fransen nog steeds controle uit te oefenen. Ik ga dus naar een gebied
in oorlog. Ik heb geen idée wat ik moet verwachten. Ik ben tot de
tanden toe gewapend. Anders gezegd: ik ben als de dood.
© Rolinda Monstma Zaterdag 10 maart
7.30 Diep ongelukkig in de taxi naar Schiphol gereden. Dat zachte,
ongeruste gezichtje van Moos (11), het lieve verbaasde hoofdje van
Moon (9): ga je nu echt al? Dat algehele gevoel van losgescheurd te
worden, volstrekt onnodig, zo lijkt het nu ineens, uit de
zelfverworven veiligheid, de enige plek ter aarde waar het leefbaar
is: bij mijn geliefden, het broze netwerk dat mijn leven is met hen.
Daar ga ik dan. Onwillig om nieuwe, andere dingen te zien, alleen maar
verlangend naar thuis, thuis thuis, en als mij dit saai en weinig
avontuurlijk maakt, dan kan mij dat niets schelen.. Wat een
schitterend weer is het, alles baadt in het licht. Wat is dat voor een
teken?
De vlucht van Amsterdam naar Parijs overleef ik ternauwernood, ziek
van ellende. Vanaf Parijs wordt het ernst en zie ik voor het eerst de
bestemming op de borden. Abidjan.
In het vliegtuig zit ik naast Vanessa en haar twee dochters van 7 en
9. Ze spreken Frans en Nederlands door elkaar heen en blijken in San
Pedro, iets ten westen van Abidjan, aan de zuidkust van Ivoorkust te
wonen. Vanessa's vader is daar 20 jaar geleden naartoe verhuisd om
geld te gaan verdienen in de cacao, Vanessa heefter haar man, een
Libanees, ontmoet. Later zal ik horen dat het land vol rijke Libanezen
zit. Ze vertelt me haar ervaringen met de burgeroorlog. Hoe ze,
zwanger van haar vierde kind, einde 2004 moesten vluchten met de boot,
omdat het vleigveld bezet was en de razernij tegen de blanke bevolking
zo hevig was dat het niet langer verantwoord was om te blijven. Die
vijf dagen waren de zwaarstse van haar leven, vertelt ze. In Dakar
konden ze vervolgens naar NL vliegen en toen hebben ze daar een jaar
gewacht met terugkeren. Terug zijn ze maar het is het niet meer als
vroeger. De wegen zijn slechter geworden, het vuil wordt niet meer
opgehaald. Het is wel weer relatief veilig waar zij wonen, al wonen ze
uiteraard wel in een huis met een muur eromheen en vaste bewakers.
Vanessa neemt me onder haar vleugels bij de douane: het huispersoneel
staat op hen te wachten, en neemt onze paspoorten mee door de douane
voor ons. De ellenlange rijen laten we achter ons. Nog niet eens
binnen, en ik gedraag me al als een koloniaal. Later staan buiten de
ramen de mensen van Artsen zonder Grenzen. Ik vertel over mijn snelle
binnenkomst en Daniel, de gestudeerde Ethiopische coordinator, snuift
minachtend. They behave as if they own this country, these Lebanese",
zegt hij.
© Rolinda Montsma Zondag 11 maart
Ik heb verschrikkelijk geslapen in het Artsen zonder Grenzen-huis in
Abidjan, een oud koloniaal pand in de residentiele "rijke'buurt van de
stad. Straten zijn hier van platgeperst zand en leem, een beetje als
een strandboulevard zonder zee, tussen begroeide muren waarachter de
huizen verscholen gaan. Eigenlijk zie je niets. Wel af en toe
`maquis', openluchtrestaurantjes waar een lekkere barbeque lucht vanaf
slaat, het is drukkend warm en er zijn veel mensen op straat. "Ja, het
is hier veilig,'is me verzekerd. Dat voel ik niet zo, maar dat geeft
niet. Het is rauw en vaag en vuil op straat, ik ken hier niets, is dit
een stad? Gisteravond heb ik met het team in een van de maquis gegeten
en voor het eerst een soort vacantiesensatie gehad.
Vroeg op gestaan. Met Daniel en de chauffeur, Ouattara heb ik de tocht
naar Danane gemaakt, een tocht van 9 uur. Minstens dertig
geimproviseerde checkpoints passeren we, eerst die van het
regeringsleger, daarna die van de VN, en, eenmaal in het westen, die
van de rebellen. Ze zien er enisgzins identiek uit, ofwel is de weg
versmald met boomstronken, en/of met verrijdbare stroken staal met
grote puntige staken erop, om achteruitrijden te vermijden. De meeste
mensen moeten dokken als ze langs de soldaten willen - een verkapte en
waarschijnlijk illegale vorm van soldij-inning. Wij mogen overal door
met onze Artsen zonder Grenzen-wagen. Belastingen worden de gelden
genoemd die men de bus- en taxipassagiers hier afhandig maakt. Vooral
in de rijke cacaostreek zijn er opvallend veel checkpoints. Ik heb een
groot gevoel van avontuur, dit is Afrika en ik ben hier. Vrouwen in
tradionele kledij wandelen met potten op hun hoofden langs de autoweg.
We komen rond vijf uur aan in Danane.
© Rolinda Monstma Maandag 12 maart
De `residence' van Artsen zonder Grenzen in Danane waar wij, expats
slapen, is een soort compound, ommuurd, met meerdere gebouwen op een
erf. Er staan wachten bij de poort. Er wordt gegeten op een verhoogde
vlonder met een dak van palmbladeren met de andere expats, Patricia en
Wendy uit Nederland, beiden ook nog maar net hier, Penny uit Canada,
die hier nu negen maanden is en Dario, Italiaan, al vijftien jaar
expat overal ter wereld, die hier nu anderhalf jaar werkt en toevallig
net deze week voor het laatst is. Alles is basic, maar OK, beetje als
op een niet al te luxe camping, behalve het eten, dat is lekker en
divers, en wordt gekookt door Yves, de kok en Francoise, de kokkin. In
mijn uitgeputte staat van gisteravond (na 9 uur in de ongekoelde jeep
met een temperatuur van 35 graden) zag ik alles niet al te zonnig in,
maar `s ochtends gaat het beter. Ik ben weliswaar onherstelbaar vroeg
wakker geworden door het zingen van de muezzin en de verstikkende geur
van de houtvuurtjes overal, maar heb wel geslapen in mijn stoffige,
hete kamer, op het bed van ruw hout onder een muskietennet. In de
vroege ochtendhitte, al om zes uur is het gewoon 30 graden, zijn wij,
idioten, gaan hardlopen in het dorp. Het is fijn je aan je oude
gewoontes te houden, maar ik moet toegeven dat dit ver gaat. Met de
mobilofoon in de hand (elke verplaatsing moeten we melden - dat is het
protocol) sjokken we door de stoffige rood lemen straatjes, met het
vele vuilnis overal, langs de hutjes en huisjes en kraalhutten waar de
plaatselijke bevolking de dag inluidt met vuurtjes, zijn erfjes veegt,
kindertjes rondscharrelen, en kipjes rennen. Ademen is moeilijk in de
atmosfeer van hitte, stof en de haast bedwelmende CO2 uitstoot zo
vroeg op de morgen maar we zetten door tot het zweet zelfs van mijn
oorlellen slaat. Daarna ontbijt en een uitgebreide rondleiding door
het ziekenhuis. Het accent ligt op de moeder en baby-afdeling. Een
oude, niet bepaald schone ruimte met acht roestige bedden, met
muskietennnetten erboven. Een meisje van nauwelijks zestien met een
baby van nog geen kilo perst melk uit haar borst en druppelt het op
een klein plastic schoteltje. Zij staat hier onder curatele om haar
kind bij te voederen dat steeds verder af dreigt te vallen. De
druppels moeten in een spuit die ze in het mondje leegt en ik zie de
moedeloosheid van dit zestienjarige kind als ze gaat staan en afwezig
tegen de bedstijlen komt leunen. Het is de neiging tot vluchten die ik
voel, een haast onmerkbare beweging die vecht met het instinct dat van
haar wordt verwacht: weg van hier, weg van dit vreselijke, kleine,
enge behoeftige ding waar ze nooit om heeft gevraagd. Ernaast zit een
wat blijdere moeder met een tweeling, twee extreem piepkleine wezens
met zware geverfde wenkbrauwen, kohl om de zwarte oogjes, perverse
miniatuurmaskertjes, karaktertjes uit een horror-film. Vinden ze hier
mooi, wordt me verteld. Hierna woon ik nog een bevalling bij, een
achteloze gebeurtenis op een hoog tafeltje in een viezig soort keuken.
De vrouw kreunt wat en er floept met enig geduw en getrek een zwartig
wezen uit haar. Het kindje wordt door twee plaatselijkie vroedvrouwen
meteen in koud water gewassen en in een niet al te schone lap op een
soort rijdend bijzettafeltje gelegd, waar er nog een ligt. Als larven,
denk ik. Hun moeders talen niet naar ze, zegt Patricia. Als ze de
moeder uiteindelijk de verkeerde larf geven zou het me niet verbazen.
Het enige verschil lijkt de kleur van de omslagdoek...
Dinsdag 13 maart
Vandaag ga ik mee met de mobiele kliniek, zoals dat heet. Artsen
zonder Grenzen auto's pakken alles wat ze nodig hebben in en gaan het
oerwoud in, naar de dorpen. In Gengay, zo heet zo'n dorp, weten ze dat
Artsen zonder Grenzen er dinsdag is, en de mensen zullen er staan te
wachten. De tocht erheen is adembenemend, door het wildste, dichste
bos dat ik ooit zag. De jeep bonkt over diepe kuilen en onderweg
passeren we vele mensen, de vrouwen met hun prachtige kleurige
geewaden, kinderen op hun rug gebonden, kruiken en bakken op het
hoofd, kindertjes ernaast rennend, soms ook mannen. Als we aankomen
zitten er al een hoop mensen te wachten, en die ochtend zullen zij die
van ver komen langzaamaan allemaal binnendruppelen en zich op het
buitenpleintje verzamelen. Er staan hier een paar oude gebouwtjes uit
de Franse tijd en in elke ruimte is vanmorgen snel een paar
verpleegkundigen geinstalleerd, meest locale vakmensen, verpleegsters
en dokters. Ik breng een uur bij de vroedvrouw door en zie een hele
rij vrouwen voorbij komen die hun lappen afleggen, op de verkleedtafel
gaan liggen en worden onderzocht. Net als in NL eigenlijk, alleen
wordt iedereen hier standaard eerst getest op malaria, omdat dat
verhoogde kans op complicaties geeft en bloedarmoede.
De moeders zijn bijna allemaal piepjong, veertien of vijftien jaar. De
paar oude, van vijfentwintig hebben er al elf bevallingen opzitten.
Tja, zegt Priscilla, de vroedvrouw hier, in die dorpen... er is `s
avonds niets te doen, helemaal niets. Het is donker. Seks is een goede
afleiding.
Terug in Danane blijkt het kleine babietje twee ons te zijn
aangekomen!
© Rolinda Monstma Woensdag 14 maart
Ik breng een ochtend door op de kliniek. Ik besluit met een aanstaande
moeder te gaan praten. Vanessa is hoogzwanger, en ziet er intelligent
uit. Ze is al twintig, oud voor een zwangere. Dat komt, vertelt ze,
omdat ze naar school ging. Ze wil secretaresse worden en naar een
andere stad verhuizen. Het is hier heel erg geweest, vertelt ze. Alles
werd hier geplunderd door de rebellen, alles gestolen en kapot
gemaakt. Het grote aantal zwangerschappen van de andere meisjes en hun
jonge leeftijd verklaart zij door de armoede en wanhoop van velen van
hen. Die gaan met mannen mee, zegt ze, hebben geen keus. Of ze werden
verkracht door de rebellen. Seks is dus niet alleen maar afleiding,
zoals de tolk en de vroedvrouw me vertelden, maar ook een
betaalmiddel, tegen de angst. Vanessa heeft een verloofde, vertelt ze,
ja ze is gelukkig met deze zwangerschap. Ik wens haar bonne courage.
Hierna zit ik een tijdje bij Habiba, de hoofd verpleegster die alle
zwangere vrouwen voorlicht over HIV en hen op allerlei slimme manieren
overhaalt om zich te laten testen voor hun baby komt. Ze kunnen
voorkomen dat hun baby ook ziek wordt, vertelt ze me, en ook dat is
iets waar ze voorlichting over geeft. Ze houdt een soort spreekuur
voor vrouwen die positief getest zijn. HIV is ongeveer het grootste
taboe hier. Met HIV ben je een outcast. En dan komt, tot mijn
verbazing, als eerste binnen:... Vanessa. Intelligente, weloverwogen
Vanessa blijkt HIV-positief. Ik schrik, maar probeer het te verbergen.
Vanessa neemt al een tijdlang de pillen die Habiba haar voorschrijft
en die moeten voorkomen dat ook haar baby ziek wordt. Nu moet haar man
het nog weten, want anders zijn de pillen nutteloos. Maar dat kan
gevaarlijk zijn. Vandaag nog werd een vrouw die AIDS had verstoten
door haar man. Habiba heeft een truc. Een allang geteste en positief
bevonden vrouw moet haar man zeggen dat ze zich niet lekker voelt en
dat ze wil worden getest. Hij moet dan meegaan, voor haar. In het
ziekenhuis, zo is afgesproken, doen ze dan alsof ze de vrouw voor het
eerst zien en stellen een HIVtest voor. De vrouw zegt ja, en moet dan
de man overhalen om het ook te doen. Men test de vrouw zogenaamd maar
het gaat om de man. Als die het ook heeft, kunnen ze beiden een
behandeling krijgen die zin heeft.
Die middag laat Vanessa's man zich testen. Habiba grijnst trots.
© Rolinda Montsma Donderdag 15 maart
Vandaag rijden we `s middags naar het andere onderkomen van Artsen
zonder Grenzen, in Bin Houyé, vijf kwartier rijden vanaf Danane. Bin
Houyé ligt in regeringsgebied, waar verschrikkelijk is gevochten,
vooral door een invasie van Liberiaanse en andere van buiten
geronselde huurlingen, maar is alweer geruime tijd rustig. Ross, een
Engelsman, sinds een maand of vijf expat, is wat lusteloos geworden in
de eenzaamheid die hier heerst. Er is geen mobiel netwerk, en ook geen
internet en de omstandigheden zijn hier vele malen primitiever dan in
Danane, al is de natuur mooier en landelijker. Met Ross en Carolyn, de
andere expat die hier woont, bezoek ik het marktje en koop kanariegele
slippers. Carolyn is gewend aan de primitiefste omstandigheden, ze
woonde een tijdje in India, waar ze tussen de kakkerlakken sliep. Ze
staat erop dat ik haar bed neem Zij gaat op de grond slapen, vindt ze
fijn, zegt ze.'s Avonds kijk ik met zes zwarte stafleden van Artsen
zonder Grenzen naar de vertoning van Blood diamonds, een film met
Leonardo di Caprio, die in Sierra Leone en Liberia en Guinee speelt,
allemaal op een paar uur afstand van waar nu zitten. Er is een
illegale copie van een DVD in een computer gestopt die wordt
geprojecteerd op een wit laken op de buitenvlonder, onder een afdakje.
Voor het eerst in drie maanden regent het en de eerste helft van de
film wordt het geluid van de film overstemd door het gekletter van het
water op het afdak. Wat moeten de mannen steeds verschrikkelijk lachen
als de zwarte protagonist die een mooie maar nogal naieve rol
tegenover Leonardo speelt, iets onverstandigs zegt of doet. Zo
dichtbij als nu kwam fictie me nog nooit, denk ik. Het heeft iets
hallucinerend hier zo te zitten, op een plek waar nog maar kort
geleden zo gevochten is. De hele, ongehoord gewelddadige film lang,
die zo dicht op ieders huid zit,, wordt er eindeloos gegiecheld. De
manier waarop de rebellen de dorpen ingaan en de vrouwen verkrachten
en iedereen vermoorden: ja, zo is het hier precies gegaan, zegt
Quattara, de chauffeur van onze jeep me later. Ross, de Engelsman, mag
het gebrek aan actie hier betreuren, ik ben blij dat de machetes die
ze hier op de markt verkopen, voor het huishouden worden gebruikt.
Vrede lijkt nabij, maar vraag is: kan Artsen zonder Grenzen dan ook
naar huis?Ik wel, in elk geval, morgen al.....
Wie is Jessica Durlacher?
© Rolinda Montsma Jessica Durlacher werd in 1961 in Amsterdam geboren.
Vanaf 1985 werkt ze als columniste en recensente voor diverse
tijdschriften.
Ze debuteerde met de roman Het geweten in 1997. Deze werd opgevolgd
door De dochter (2000) en Op scherp (2001). Hiernaast stelde ze enkele
verhalenbundels samen. Jessica Durlacher is getrouwd met Leon de
Winter. Samen hebben ze twee kinderen, Moos (11) en Moon (9).