D66
Godslastering
16 maart 2007, 12:13
Op 14 maart organiseerde de faculteiten religiewetenschappen en
theologie van de Radboud Universiteit Nijmegen een faculteitsdag over
godslastering. D66 had in 2004 een motie ingediend om artikel 147sr -
dat smalende godslastering strafbaar stelt - te schrappen. Over dit
onderwerp droeg ik op deze faculteitsdag de volgende tekst voor:
Nu ik van mijn voorganger hoor dat de god in artikel 147 slechts op de
christelijke, en misschien de joodse, maar in elk geval niet de
islamitische god doelt, besef ik dat de hele discussie in de Tweede
Kamer overbodig is geweest.
In de nasleep van de moord op Theo van Gogh zorgde de toenmalige
minister van justitie Piet Hein Donner voor commotie. Hij wilde een
oud en vrijwel ongebruikt wetsartikel (147sr) opnieuw tot leven wekken
teneinde smalende godslastering makkelijker strafbaar te stellen.
Jurisprudentie gevormd door o.a. het Ezel-arrest had deze wet tot een
dode letter gereduceerd. Maar Donner vroeg de kamer toestemming om
opnieuw de mogelijkheden van dit artikel te onderzoeken.
D66 heeft toen een motie ingediend waarin werd verzocht het artikel te
schrappen, omdat artikel 137 al belediging op grond van onder andere
geloof, seksuele geaardheid, geslacht, en afkomst verbiedt. Mijn
partij zag dan ook niet in waarom gelovigen zich op een andere manier
of heviger beledigd zouden voelen dan bijvoorbeeld een gehandicapte of
een allochtoon.
Ik ben van mening dat artikel 147 een bijzondere positie voor
gelovigen creëert die niet gerechtvaardigd is. Gelovigen worden al
door artikel 137 beschermd. En op grond van universele gelijkheid mag
geen voorrecht worden verleend aan deze groep. Daarom diende artikel
147 dan ook geschrapt te worden.
Maar waarom wilde Donner deze wet uit het slop trekken? Inbreuk op
vrijheid van meningsuiting kan in dit land alleen door de rechter
worden getoetst. En de praktijk bewijst dat de vrijheid van
meningsuiting ruim baan wordt geboden door rechters. De opmerking van
Donner kan dan ook maar op één manier gelezen worden: de moord op Theo
van Gogh had voorkomen kunnen worden als artikel 147 strenger was
toegepast.
Rita Verdonk merkte in het debat dan ook op dat het oppoetsen van de
wet een knieval naar de moslims is. Ze legde uit dat het haar in
werkbezoeken meermalen opviel dat moslims een lagere tolerantiegrens
hebben, en dat ze gevoeliger zijn voor kritische uitlatingen, met name
op het gebied van de positie van de vrouw, homoseksualiteit, en dus
ook godslastering.
Toen de motie ter stemming werd gebracht gaf CDA kamerlid Van Haersma
Buma de volgende stemverklaring af: Wanneer deze wordt
aangenomen, zullen op hun beurt velen, joden christenen en moslims,
zich door de volksvertegenwoordiging onbegrepen en in de steek gelaten
voelen. Links schaarde zich in eerste instantie achter D66. Zo merkte
Femke Halsema op dat Groen Links geen bijzondere positie voor
gelovigen wil als het gaat om beledigen. Ook Wouter Bos kon zich
vinden in het schrappen van artikel 147. Maar een week later, bij
stemming voor de motie, trokken zowel Groen Links als PvdA hun steun
in. Balkenende had namelijk de uitspraken van Donner als een
bedrijfsongeval gekwalificeerd. Halsema beargumenteerde daarop dat, nu
het aanscherpen van de wet van de baan was, het laten schrappen van
een dode wet symboolpolitiek is. En Wouter Bos, in weerklank met het
CDA, claimde dat de motie en het daaraan voorafgaande debat
onzorgvuldig en slecht getimed waren. Hij zei: Deze nu toch in
stemming brengen levert een situatie op met louter verliezers. Hierbij
zullen ofwel gelovigen ofwel critici van misstanden die onder het mom
van religie begaan worden, zich terecht of onterecht door de politiek
niet serieus genomen voelen.
Mijn vraag is nu deze: over wie hebben Van Haersma Buma en Wouter Bos
het? Wie voelt zich door de politiek niet serieus genomen? Het
evidente antwoord is de moslims. Maar hoe evident is dat eigenlijk?
Wie zijn die moslims?
Femke Halsema merkte in het debat als reactie op Verdonk terecht op
moeite te hebben met haar opmerking over een knieval naar de
moslimgemeenschap. Ze zei: Bij mijn weten heeft niet de
moslimgemeenschap erom gevraagd, maar het CDA.
En hiermee slaat ze de spijker op haar kop.
Ik heb zelf namelijk niet één reactie vanuit de moslimgemeenschap
gekregen naar aanleiding van Donners opmerking. Donner en het CDA
misbruiken de Nederlandse moslims om een stoffig wetje nieuw leven in
te blazen. En links, bang om de vingers aan de kwestie te branden en
echt positie in te nemen, trekt omwille van vermeende gevoelens van
diezelfde groep hun steun aan een motie om dit tegen te gaan in. Feit
blijft dat geen enkele Nederlandse moslim noch bij de discussie
betrokken was noch erom gevraagd heeft. En toch wordt deze moslim door
zowel links als rechts geschaakt in de discussie.
Ik herken mijzelf in geen van hun standpunten. En ik maak mij er sterk
voor dat een groot deel van de Nederlandse moslims heel goed kan
inzien dat artikel 147 een krachteloze aanvulling vormt op 137, dat
hun rechten allang garandeert. Sterker nog, artikel 147 stelt een
maximum gevangenisstraf van drie maanden op smalende godslastering.
Terwijl artikel 137 een jaar aangeeft. Voorstanders van strengere
bestraffing van godslastering zouden schrapping van 147 dus juichend
moeten onthalen!
Tenzij de crux in de woorden smalend, bespot en beschimpt zit.
Kennelijk mag je dus met een gerust hart een allochtoon bespotten,
maar een gelovige allochtoon niet! Dit staat haaks op artikel 1 van de
grondwet.
Maar daar gaat deze discussie eigenlijk niet over.
Waar ik me aan stoor is dat politici maar al te gemakkelijk de
moslimgemeenschap voor hun karretje spannen, aan welke kant van de weg
dat karretje ook rijdt. De Nederlandse moslims zijn geen homogene
groep. Verre van zelfs. De totale absentie van een moslimstem in de
voorgaande discussie wijst daar al op. Maar daarenboven is het
reduceren van een complexe en gevarieerde gemeenschap tot één
intolerante, godsdienstwaanzinnige groep een vrijbrief voor
initiatieven zoals die van Donner, die de duur verworven vrijheden van
de Nederlandse rechtstaat aantasten. De rechtstaat wordt hier dus
aangetast uit naam van de moslimgemeenschap, maar niet dóór de
moslimgemeenschap. De ontoelaatbare misstap van een kleine groep
extremisten, moet serieus worden genomen, maar mag nimmer als excuus
voor politiek spel worden gebruikt.
Het rapport van de Radboud Universiteit dat 19 december jongstleden
gepubliceerd is wijst het nut van aanscherping van artikel 147 van de
hand. Voor een rechter is het vrijwel onmogelijk opzettelijke
godslastering aan te tonen, en het artikel is daarmee een dode letter
geworden. Maar het rapport suggereert dat de beletselen van de
jurisprudentie te boven kunnen worden gekomen. De SGP grijpt deze
suggestie aan om te beargumenteren dat D66 ongelijk had, maar vergist
zich daar schromelijk in. Het rapport geeft immers vervolgens aan dat
artikel 137 zou moeten worden toegepast op gevallen van zogeheten hate
speech waarbij geen enkel nut voor het maatschappelijk debat bewezen
kan worden. Een goed voorbeeld zijn de extremistische websites waarop
tot geweld wordt aangezet.
Zou artikel 147 echter weer van stal worden gehaald, dan pleit D66
voor onmiddellijke afschaffing.
Een maatschappij waarin iedereen gelijkwaardig is kan zich een
dergelijke voortrekking van gelovigen niet veroorloven. En als
gelovige kan ik u dan ook vertellen dat ik dat in ieder geval niet zou
willen. Mijn geloof staat niet boven het geloof of de
levensovertuiging van wie dan ook. Maar de vrijheid van meningsuiting
kan nooit een absoluut recht zijn. Dat recht wordt getoetst door de
rechterlijke macht, niet door de politiek.
Artikel 147 geeft onterecht de volgende boodschap af: bepaalde groepen
hebben behoefte aan speciale bescherming. Deze boodschap vormt
vervolgens een vrijbrief voor iedereen met een eigen agenda.
Als politica kan ik daar niet achter staan. Als liberaal ook niet. En
zeker niet als gelovige.
---