Onderzoek naar 'speciale leerlingen' in het primair onderwijs


Leerplan moet centraal staan in discussie over integratie

ENSCHEDE, 20070315 -- De leerplankundige invalshoek moet weer centraal komen te staan in de discussie over de integratie van kinderen met speciale onderwijsbehoeften in het primair onderwijs. De huidige discussie over integratie of inclusie blijft volgens de SLO-medewerkers Berthold van Leeuwen en Jos ter Pelle (*) te vaak steken in discussies over de financiële -, bestuurlijke - of organisatorische consequenties.

Dit was voor SLO (www.slo.nl), het nationaal expertisecentrum voor leerplanontwikkeling, aanleiding om een verkennend onderzoek te doen naar de factoren die van invloed zijn op een succesvolle integratie van kinderen met speciale onderwijsbehoeften ('speciale' leerlingen) in het primair onderwijs.

Niet iedere reguliere school en niet iedere leerkracht staat te juichen als het gaat om het integreren van leerlingen met speciale onderwijsbehoeften, ofwel 'speciale leerlingen'. Volgens Van Leeuwen komt dat voor een deel voort uit de ideologische lading van de discussie over inclusie. Daarin is volgens hem nauwelijks aandacht voor de praktische uitvoerbaarheid. "Op papier ziet inclusie er heel mooi uit, maar in de praktijk wordt het een ander, een moeilijker, verhaal."

De termen inclusie en integratie worden vaak door elkaar gebruikt. Als scholen zeggen: `we streven naar inclusie', bedoelen ze vaak dat ze naar integratie streven.
Bij integratie kijkt men op welke manier de leerling het beste het standaard curriculum kan volgen. Als dat niet kan kijkt men hoe het curriculum enigszins kan worden aangepast. Soms zit de leerling met speciale onderwijsbehoeften in het regulier onderwijs in een aparte klas, soms ook niet.
Bij inclusie, of beter gezegd bij inclusief onderwijs, staat de leerling centraal: wat kan en wil de leerling leren en hoe kan het curriculum daarop aansluiten? Inclusief onderwijs gaat dus een stap verder. "Bij daadwerkelijk inclusief onderwijs gaat het erom een onderwijssysteem te ontwikkelen, dat in staat is alle leerlingen adequaat onderwijs te bieden in dezelfde omgeving. Dus ongeacht hun sekse, hun sociaal-culturele achtergrond, hun intellectuele vermogen en ongeacht hun lichamelijke of zintuiglijke beperkingen."

Ideaalbeeld

Inclusief onderwijs is dus een ideaalbeeld en de vraag is in hoeverre dat ideaalbeeld in de Nederlandse situatie uitvoerbaar is. De twee SLO-medewerkers zien in de praktijk twee duidelijke ontwikkelingen. Scholen blijken redelijk tot goed in staat om leerlingen met lichte beperkingen te integreren, maar het stokt als het bijvoorbeeld gaat om leerlingen met gedragsproblemen, matige tot zware leerproblemen of meervoudige beperkingen. Ter Pelle: "Je kunt rustig stellen dat integratie, dus zeker inclusie, voor deze groepen echt op z'n retour is."

Het positieve effect van de discussie over inclusie en integratie is, dat scholen hun grenzen verleggen in wat ze denken aan te kunnen. Volgens Ter Pelle is dat de echte zin van de discussie over inclusie. Want als scholen en leraren er echt voor willen gaan, zijn ze tot meer in staat dan ze zelf voor mogelijk houden. Dan blijken ze heel creatief te zijn in het bedenken van adequate oplossingen voor problemen waar ze op stuiten. Aan de andere kant zien Van Leeuwen en Ter Pelle ook de onzin van inclusie, namelijk dat sommige ouders en beleidsmakers niet willen accepteren dat er grenzen zijn aan integratie in het regulier onderwijs. "Tuurlijk wil je als ouder het beste voor je kind, maar je moet ook realistisch zijn en accepteren dat sommige leerlingen met speciale onderwijsbehoeften in het regulier onderwijs niet op hun plek zijn. Bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van sociaal-emotioneel welbevinden of vanuit een gebrek aan passende voorzieningen."

Voor hun onderzoek hebben beiden ook de situatie in Engeland, Denemarken en Vlaanderen verkend. Ze hebben daar beleidsmakers gesproken, documenten onderzocht en scholen bezocht die actief met integratie of inclusie bezig zijn. Hun conclusie: ook in het buitenland neemt de bereidheid om bijvoorbeeld leerlingen met gedragsproblemen op te nemen af. En net als in Nederland groeit de instroom naar vormen van 'speciaal onderwijs'. "Als je buitenlandse beleidsmakers spreekt dan lijkt het alsof inclusie in het onderwijs al helemaal is ingevoerd. Als je de scholen bezoekt dan zie je echter dezelfde problematiek en dezelfde worsteling als in Nederland", aldus Van Leeuwen.

Soms wordt te makkelijk gezegd dat leerlingen met gedragsproblemen naar het speciaal onderwijs moeten. Er zijn leerlingen met gedragsproblemen die met bepaalde interventies wel in het regulier onderwijs mee kunnen. In de bezochte school in Engeland plaatst men leerlingen met gedragsproblemen eerst in een aparte groep, waarbij iedere leerling naast de leraar een eigen assistent heeft. Deze school vindt de forse investering de moeite waard, omdat de leerlingen uiteindelijk integreren in de reguliere klas.

Integratiemodellen

Er zijn verschillende integratiemodellen. Er zijn scholen in Nederland die er bewust voor kiezen om zich in een bepaalde groep te specialiseren. Voordeel daarvan is dat die scholen gerichte deskundigheid kunnen opbouwen of inhuren. Eén van de scholen in het onderzoek heeft een `instapklas' voor zml/tyltyl leerlingen opgezet. Men kiest ervoor om deze leerlingen eerst in een aparte klas op te vangen. Uiteindelijk is het de bedoeling dat de leerlingen naar de reguliere klas gaan. Een andere school plaatst kinderen niet in een aparte groep, maar samen met de andere leerlingen. Ook mengvormen komen voor, waarbij leerlingen voor een deel meedoen in de reguliere klas en voor een deel onderwijs in aparte groepen krijgen. Het advies van Van Leeuwen en Ter Pelle is: "Zoek als school naar slimme integratiemodellen, die passen bij je school en bij de leerling."

Terug naar de vraag welke factoren van invloed zijn op een succesvolle integratie van 'speciale' leerlingen in het primair onderwijs. Gemakshalve onderscheiden de onderzoekers de leraar, het curriculum en de leerling.
'Speciale' leerlingen zijn niet over één kam te scheren. De aard en ernst van de beperkingen en de consequenties daarvan voor het onderwijs verschillen, net zo goed als dat ze verschillen in persoonlijk karakter. En zoals er onderscheid geldt tussen kinderen met beperkingen, bestaat er ook onderscheid tussen leraren, tussen teams en tussen scholen. Van Leeuwen: "Voor een succesvolle integratie moet je de juiste match zoeken tussen de verschillende variabelen dus: wie past bij wie en op welke school?"

Leerplan

Bovengenoemde factoren hebben allemaal te maken met een leerplankundige invalshoek. En dat is opvallend, want vaak gaat het in de discussie over integratie of inclusie alleen maar over de financiële -, bestuurlijke -, of organisatorische consequenties. Van Leeuwen en Ter Pelle denken dat de discussie een stuk verder komt als nu eens echt de leerplankundige invalshoek centraal komt te staan. Binnen die leerplankundige invalshoek komt de aandacht veel meer te liggen op de leerkracht als ontwikkelaar van het curriculum. Ter Pelle: "We moeten niet onderschatten wat er van de leerkracht verwacht wordt. Inclusief onderwijs betekent maatwerk. Voor Achmed die bijvoorbeeld ernstig dyslectisch is, heb je ander aanpassingen nodig dan voor Sanne met het syndroom van Down. Je kunt niet zo maar een compleet jaarprogramma uit de kast halen." Een leerkracht moet dus niet alleen basiskennis hebben van de handicapspecifieke kenmerken van een kind en de consequenties daarvan voor het leren en onderwijzen, maar moet vooral ook in staat zijn om daar naar te handelen. Leerkrachten voelen zich hier soms onzeker over. Zo wordt van de leraar verwacht dat hij in staat is om de leerstof uitdagend te maken, zinvolle onderwijsinhouden te bedenken, een passende didactiek te vinden en passende onderwijsleermaterialen te vinden of te ontwikkelen. Dat betekent wel dat de leerkracht daarvoor de middelen en de benodigde ondersteuning moet krijgen, want die zijn nu onvoldoende aanwezig.

Het eerstvolgende onderzoek van SLO zal zich dan ook richten op hoe scholen en leraren beter kunnen worden toegerust om te komen tot een curriculum op maat voor alle leerlingen, ook voor 'speciale' leerlingen.

(*) Jos ter Pelle is leerplanontwikkelaar speciaal onderwijs; Berthold van Leeuwen is programmamanager speciaal onderwijs.



[shariff url="http://opennieuwsbank.nl/bericht/2007/03/15/W011-onderzoek-naar-speciale-leerlingen-in-het-primair-.html" title="Onderzoek naar 'Speciale Leerlingen' in het primair onderwijs"]