Radboud Universiteit Nijmegen

Spelregels rond opsporing in het ziekenhuis onbekend, en dus makkelijk te overschrijden Ziekenhuispersoneel springt te gemakkelijk om met rechten 'verdachte' patiënt

Politieagenten en medische hulpverleners verschillen van mening over wat mag en moet als de politie informatie wil over patiënten die verdacht worden van een strafbaar feit. Hulpverleners weten niet precies waar de grens van hun beroepsgeheim ligt, of trekken zich daar weinig van aan. Politiemensen zien geen probleem in het uitoefenen van druk op medisch personeel, in het belang van hun onderzoek. De rechten van de verdachte patiënt zijn dus onvoldoende gewaarborgd. Dat concluderen drie juristen van de Radboud Universiteit Nijmegen in een onderzoek naar opsporingspraktijken in het ziekenhuis.

Het komt regelmatig voor dat medici en hulpverleners in het ziekenhuis te maken krijgen met politie, die vragen wil stellen aan patiënten die verdacht worden van strafbare feiten. Opsporingsbelang en medisch beroepsgeheim staan op gespannen voet met elkaar, maar hoe zijn de spelregels? Ben je als medisch hulpverlener verplicht om de politie binnen te laten en om vragen te beantwoorden? Mag je dat eigenlijk wel? Politieambtenaren weten net iets meer van die spelregels dan medici en die kennisvoorsprong maakt dat ze medisch personeel makkelijk kunnen overbluffen, zo blijkt uit onderzoek van de Nijmeegse juristen dr. Wilma Duijst, Marlies Morsink en Antoinette de Vries. Ze ondervroegen 500 hulpverleners en 316 politieagenten in drie gebieden Amsterdam/Rotterdam, Brabant-Noord/Gelderland-Zuid en IJsselland/Twente/Drente naar hun kennis en hun handelen. Daaruit bleek dat de helft van de politieagenten en twintig procent van de medisch hulpverleners meningsverschillen of conflicten hebben ervaren over de opsporing in het ziekenhuis. Hoog tijd dus om de spelregels ruimer bekend te maken, aldus de onderzoekers. De resultaten zijn gepubliceerd in het boek Ziekenhuizen, politie en convenanten.

Conflicten over opsporingsvragen

Een op de drie hulpverleners heeft in de afgelopen vijf jaar te maken gehad met opsporing van strafbare feiten in het ziekenhuis. In het randstedelijke gebied komt het twee keer zo vaak voor dan in de overige gebieden. Het vaakst ging het om: een verzoek om informatie, het verhoren van slachtoffers, om het mogen aanhouden/bewaken van een verdachten en om het verhoren van verdachten. In een klein aantal gevallen ging het om ingrijpende opsporingsactiviteiten als inbeslagneming van het medisch dossier, of van andere gegevensdragers en doorzoeking.

Twintig procent van de hulpverleners en vijftig procent van de ondervraagde politieagenten hebben conflicten gehad over opsporingsvragen. Hulpverleners melden bijvoorbeeld dat politieagenten niet duidelijk aangeven dat zij met opsporing bezig zijn. Hulpverleners worden door de politieagent gewezen op hun burgerplicht om mee te werken aan opsporing, maar willen die informatie dan veelal niet afgeven

Politieagenten zeggen dat hulpverleners zich zonder reden verlaten op hun beroepsgeheim en dat ze de patiënt afschermen voor de politie. Ook waren er conflicten over het feit dat hulpverleners de politie wisten te vinden voor hulp bij een agressieve patiënt, maar niet thuis gaven als de politie daarom vroeg in een opsporingszaak.

Regels beroepsgeheim onduidelijk

Medisch hulpverleners hebben een medisch beroepsgeheim, waarop zij zich ook bij de rechter kunnen beroepen (verschoningsrecht). Dat beroepsgeheim kan doorbroken worden om een aantal redenen: omdat de wet dat vereist, wanneer de patiënt daar toestemming voor geeft en in een conflict van plichten.

Zestig procent van de hulpverleners zegt nooit informatie te zullen verschaffen aan de politie; veertig procent doet dit dus mogelijk wel eens, ook als zij weten dat het vanwege het beroepsgeheim niet mag.

De helft van de politieagenten zei nooit druk uit te oefenen op een hulpverlener om informatie te krijgen; de andere helft doet dat wel eens. Iets minder dan de helft van de politieagenten zei het medisch beroepsgeheim zonder meer te respecteren; de rest gaf aan daar geen boodschap aan te hebben omdat men gewoon zijn werk moest doen. Overigens vindt de helft van zowel hulpverleners als agenten de regels over het beroepsgeheim onduidelijk.

Recht op gezondheidszorg

Zestig procent van de hulpverleners vindt dat ook in het ziekenhuis opsporing kan en mag plaatsvinden. Verpleegkundigen vinden - meer dan artsen - dat een patiënt eerst hulp moet krijgen, voordat hij aan de politie wordt overgedragen. Een vijfde vindt het wel terzake doen of een patiënt al dan niet een strafbaar feit heeft gepleegd. Een kwart van de hulpverleners vindt dat een slachtoffer van een ernstig misdrijf verplicht moet worden om met de politie mee te werken. 5 Procent van de hulpverleners en 7 procent van de politieagenten vindt dat een verdachte in het ziekenhuis zijn recht op gezondheidszorg verspeelt.

Convenanten

De convenanten hebben in geen van de regio's invloed gehad op de wijze van handelen van zowel hulpverleners of politie. In de regio Amsterdam/Rotterdam waren ze het meest bekend: de helft van de hulpverleners wist van het bestaan van een convenant en ongeveer eenderde wist ook wat er in stond. Eenderde van de contacten met de politie verliep ook volgens de regels van het convenant.

In de andere twee gebieden was de bekendheid van hulpverleners met het convenant zeer laag: 15 procent voor Brabant/Gelderland en 10 procent voor IJsselland/Twente/Drenthe).

Politieagenten waren in beide regio's beter op de hoogte. In Amsterdam wist 60 procent van de agenten of er wel of geen convenant bestond; en als er een convenant bekend was, dan wist de helft van de politiefunctionarissen ook wat erin stond.

Als die convenanten nu geen enkele invloed hebben op de handelwijze van medici en politie, zijn ze dan überhaupt wel nodig en waarom? Wilma Duijst: "Dat kun je je inderdaad afvragen. Het is veel belangrijker dat het personeel in de ziekenhuizen en de politieagenten de spelregels kennen. Dat ze weten wat ze moeten of mogen doen in praktijksituaties." Duijst en haar medeonderzoekers zijn daarom ook voorstanders van meer aandacht voor gezondheidsrecht en vooral het spanningsveld tussen opsporing en beroepsgeheim in de opleidingen voor artsen en verpleegkundigen. Ook in de politieopleiding zou er volgens Duijst veel meer aandacht moeten zijn voor opsporing in het ziekenhuis.

Boeven in het ziekenhuis

Aanleiding voor het onderzoek naar de bekendheid van spelregels rond convenanten vormde het proefschrift van Wilma Duijst (2006): Boeven in het ziekenhuis. Duijst constateerde daarin dat steeds vaker regelgeving wordt bijgesteld in het belang van opsporing, met als gevolg dat informatie die onder het beroepsgeheim valt, wordt gebruikt voor opsporing of strafrechtelijke controle. Ze pleitte voor verduidelijking van een aantal verhoudingen en deed suggesties voor wijziging van wetsartikelen.

Symposium

Ziekenhuizen, politie en convenanten is ook de titel van het symposium donderdag 15 maart in Aristo in Amsterdam, georganiseerd door Vermande Studiedagen. Informatie: www.vermande.nl

Noot voor de pers:

Ziekenhuizen, politie en convenanten, een empirisch onderzoek. Mr.dr. W.L.J.M. Duijst, mr. M.E.B. Morsink, mr. A.W. de Vries. Den Haag: Sdu uitgevers, ISBN 978-90-12-11910-8, ¤ 21,75.

Contact: w.duijst@jur.ru.nl tel. 024 - 361 2189.

Informatie: Wetenschapsredactie Radboud Universiteit Nijmegen, tel. 024 - 361 6000

[shariff url="http://opennieuwsbank.nl/bericht/2007/03/15/E004-radboud-universiteit-nijmegen-.html" title="Radboud Universiteit Nijmegen "]