CJE/07/22
13 maart 2007
Pers en Voorlichting
PERSCOMMUNIQUE nr. 22/07
13 maart 2007
Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-524/04
Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation / Commissioners of
Inland Revenue
De wettelijke regeling van het Verenigd koninkrijk betreffende
onderkapitalisatie mag alleen worden toegepast op volstrekt
kunstmatige belastingconstructies
Om gerechtvaardigd te zijn moeten die regels de betrokken
vennootschappen de mogelijkheid geven bewijs aan te voeren met
betrekking tot de commerciële redenen waarom een transactie heeft
plaatsgevonden en moet de herkwalificatie van betaalde rente als
winstuitkering zich beperken tot dat deel van die rente dat meer
bedraagt dan hetgeen onder normale commerciële omstandigheden zou zijn
overeengekomen
De belastingwetgeving van het Verenigd Koninkrijk bevat
anti-misbruikregels die gericht zijn tegen "onderkapitalisatie".
Wanneer een vennootschap rente op een lening betaalt, is die
rentebetaling aftrekbaar van de belastbare winst. Winstuitkeringen
zijn daarentegen onderworpen aan de voorheffing op de
vennootschapsbelasting. Onderkapitalisatie bestaat in de financiering
van een vennootschap door middel van leningen in plaats van met
aandelen met het oog op een gunstiger fiscale behandeling. Die regels,
die tot in 2004 in verschillende vormen van kracht waren, beperken dus
in bepaalde omstandigheden de aftrekbaarheid van rente die in het
Verenigd Koninkrijk gevestigde dochtermaatschappij aan niet-ingezeten
vennootschappen betalen. Die beperkingen gelden niet voor
vennootschappen die rente betalen aan een andere ingezeten
vennootschap.
Tussen 1988 en 1995 werd bij een lening van een niet-ingezeten
vennootschap aan een ingezeten dochtermaatschappij alle rente
aangemerkt als winstuitkering, tenzij een verdrag ter vermijding van
dubbele belasting (belastingverdrag) anders bepaalde. De met
verschillende landen gesloten belastingverdragen bepalen dat de rente
aftrekbaar is indien het bedrag van de rente niet hoger is dan hetgeen
bij gebreke van een bijzondere relatie tussen partijen zou zijn
betaald.
Tussen 1995 en 2004 werd tussen leden van eenzelfde groep van
vennootschappen betaalde rente aangemerkt als winstuitkering, voor
zover deze meer bedroeg dan hetgeen bij gebreke van een bijzondere
relatie tussen de vennootschappen zou zijn betaald. Die regels golden
echter niet wanneer beide vennootschappen in het Verenigd Koninkrijk
vennootschapsbelasting verschuldigd waren.
Na een in 2002 door het Hof gewezen arrest betreffende de Duitse
onderkapitalisatieregels heeft een aantal groepen van
vennootschappen vorderingen ingesteld tot terugbetaling en/of
vergoeding van de fiscale nadelen die zij door de toepassing te hunnen
aanzien van de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk zouden
hebben geleden. Elk van die groepen heeft een in het Verenigd
Koninkrijk gevestigde dochtermaatschappij die een lening heeft
gekregen van een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap.
De beroepen zijn gegroepeerd in een geding van het soort "group
litigation" betreffende onderkapitalisatie (Thin Cap Group
Litigation). De High Court heeft als testcases gekozen de zaken
betreffende de groepen Lafarge en Volvo (waarvan de moedermaatschappij
in een lidstaat is gevestigd) en Caterpillar en PepsiCo (waarvan de
moedermaatschappij in een derde land is gevestigd). De High Court
heeft het Hof van Justitie verschillende vragen gesteld over de
verenigbaarheid van de onderkapitalisatieregels met het
gemeenschapsrecht, met name in het licht van de vrijheid van
vestiging.
Om te beginnen herinnert het Hof eraan dat de directe belastingen
weliswaar tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren, doch dat deze
niettemin verplicht zijn, die bevoegdheid in overeenstemming met het
gemeenschapsrecht uit te oefenen. Aangezien de
onderkapitalisatieregels alleen gelden voor situaties waarin de
kredietgever een zodanige invloed op de kredietnemer heeft of zelf
wordt gecontroleerd door een vennootschap die een dergelijke invloed
heeft, moeten die regels uitsluitend aan de vrijheid van vestiging
worden getoetst.
Bestaan van een beperking van de vrijheid van vestiging
Het Hof merkt op dat het feit dat de aan een gelieerde vennootschap
betaalde rente als winstuitkering wordt gekwalificeerd, de
belastingdruk van de kredietnemer kan verzwaren. Deze verzwaring volgt
niet alleen uit het feit dat de belastbare winst niet kan worden
verminderd met het bedrag van de betaalde rente, maar ook uit het feit
dat de kredietnemer verplicht kan worden de voorheffing op de
vennootschapsbelasting te betalen.
Het Hof stelt vast dat de bepalingen van het Verenigd Koninkrijk
betreffende onderkapitalisatie een verschil in behandeling van
ingezeten kredietnemers invoeren, naargelang de plaats van de zetel
van de kredietgever, en dat de fiscale situatie van een vennootschap
die rente betaalt aan een niet-ingezeten vennootschap minder gunstig
is. De regels van het Verenigd Koninkrijk betreffende
onderkapitalisatie vormen dus een beperking van de vrijheid van
vestiging.
Rechtvaardiging van de beperking
Het Hof herinnert eraan dat een nationale maatregel die de vrijheid
van vestiging beperkt, gerechtvaardigd kan zijn wanneer hij specifiek
gericht is op volstrekt kunstmatige constructies die geen verband
houden met de economische realiteit en bedoeld zijn om de normaal
verschuldigde belasting te ontwijken. De wettelijke regeling van het
Verenigd Koninkrijk, die de praktijk van onderkapitalisatie
verhindert, is geschikt om dat doel te bereiken.
Om gerechtvaardigd te zijn mag de wettelijke regeling echter niet
verder gaan dan hetgeen noodzakelijk is om het doel van het voorkomen
van misbruik te bereiken (evenredigheidsbeginsel). In deze context
moet een nationale wettelijke regeling als evenredig worden aangemerkt
indien, in de eerste plaats, de belastingplichtige in staat wordt
gesteld om zonder buitensporige administratieve moeite bewijs aan te
dragen met betrekking tot de commerciële redenen waarom de transactie
heeft plaatsgevonden en, in de tweede plaats, de herkwalificatie van
betaalde rente als winstuitkering zich beperkt tot dat deel van die
rente dat boven het bedrag ligt dat bij gebreke van een bijzondere
relatie tussen de partijen zou zijn overeengekomen.
Het Hof is van oordeel dat de wettelijke regeling van het Verenigd
Koninkrijk tussen 1988 en 1995 voor de gevallen waarin geen
belastingverdrag gold, niet voldeed aan die voorwaarden.
Voor de gevallen waarin een belastingverdrag gold en tussen 1995 en
2004 werd echter wel voldaan aan de tweede voorwaarde. In die context
staat het aan de nationale rechter om te bepalen of de wettelijke
regeling van het Verenigd Koninkrijk voldoet aan de eerste voorwaarde,
namelijk dat de betrokken vennootschappen in staat worden gesteld
bewijs aan te voeren met betrekking tot de commerciële redenen voor de
betrokken transacties.
Toepassing op groepen met een in een derde land gevestigde
moedermaatschappij
Het Hof voegt hieraan toe dat de vrijheid van vestiging niet geldt
voor de uitvoering van de onderkapitalisatieregels in een situatie
waarin de moedermaatschappij in een derde land is gevestigd.
Terugbetaling van ten onrechte geheven belasting en schadevergoeding
Ten slotte herinnert het Hof eraan dat wanneer een lidstaat heffingen
heeft toegepast in strijd met het gemeenschapsrecht, de justitiabelen
recht hebben op terugbetaling van de ten onrechte geheven belasting en
van de betaalde bedragen die rechtstreeks met die belasting verband
houden.
Andere kosten die niet rechtstreeks met die belasting verband houden,
maar voortvloeien uit beslissingen van de vennootschappen,
bijvoorbeeld het nadeel dat een vennootschap heeft geleden als gevolg
van het feit dat zij een financiering met geleend kapitaal heeft
vervangen door een met aandelen, vallen niet onder deze categorie. Het
staat aan de nationale rechter om te bepalen of die kosten financiële
verliezen vormen die het gevolg zijn van een aan het Verenigd
Koninkrijk toe te rekenen schending van het gemeenschapsrecht.
In deze context moet de nationale rechter, om uit te maken of de
schending voldoende ernstig is om een lidstaat aansprakelijk te kunnen
stellen, rekening houden met het feit dat op een gebied als dat van de
directe belastingen de gevolgen van het door het Verdrag gewaarborgde
vrije verkeer slechts geleidelijk aan het licht zijn gekomen en dat
het probleem van de onderkapitalisatie tot het arrest
Lankhorst-Hohorst uit 2002 nog nooit was behandeld door het Hof.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie
niet bindt.
Beschikbare talen: ES, CS, DE, EL, EN, FR, IT, HU, NL, PL, SK, SL
De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te
vinden op de internetpagina van het Hof
http://curia.europa.eu/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=NL&Submit=recherche
r&numaff=C -524/04
vanaf ongeveer 12.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot de heer Stefaan Van der
Jeught.
Tel: +352 4303 2170 Fax: +352 4303 2988
---
Arrest van 12 december 2002 in zaak C-324/00, Lankhorst-Hohorst.
European Union