Raad van State


Uitspraak Verandering van Hal 8 van de Jaarbeurs in Utrecht tot congresruimte

Zaaknummer: 200602672/1
Publicatie datum: woensdag 14 maart 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Utrecht Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige

200602672/1.
Datum uitspraak: 14 maart 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting "Stichting Stedenbouwkundig Herstel Stationsgebied Utrecht" en de stichting "Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht", beiden gevestigd te Utrecht, appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft verweerder een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer gegeven met betrekking tot de verandering van een inrichting (de Jaarbeurs) die is gelegen aan de Croeselaan te Utrecht.

Bij besluit van 23 februari 2006, verzonden op 1 maart 2006, heeft verweerder het door appellanten hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en opnieuw voornoemde verklaring gegeven.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 10 april 2006, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.

Bij brief van 6 juni 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 8 september 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.K.C. Soer, drs. A.M.M. Baggen en ing. W.A. Bulthuis, zijn verschenen.


2. Overwegingen

2.1. Voor de inrichting is bij besluit van 9 oktober 2002 krachtens de Wet milieubeheer een revisievergunning verleend voor een gebouwencomplex en het daarin houden van beurzen, tentoonstellingen, congressen, evenementen en vergaderingen. De thans ter beoordeling staande melding ziet op de ombouw van de keuken in hal 8 van het complex tot congresruimte en de ombouw van het restaurant in diezelfde hal tot lunchruimte.

2.2. Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:

a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;

b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en

c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.

2.3. Appellanten betogen dat verweerder de melding ten onrechte heeft geaccepteerd. Zij voeren onder meer aan dat de ombouw van de keuken in hal 8 tot congresruimte, waardoor meer congressen gehouden kunnen worden, tot gevolg zal hebben dat meer verkeersbewegingen van bezoekers zullen plaatsvinden. Bij het bestreden besluit zijn de normen van het Besluit luchtkwaliteit 2005 in onvoldoende mate in acht genomen. Het door vergunninghoudster overlegde rapport van 25 november 2005, kenmerk N001-4422480ENI-cjk-V02-NL, opgesteld door het adviesbureau "Tauw", is volgens appellanten gebaseerd op onjuiste uitgangspunten, onder meer wat betreft het aantal bezoekers dat met de auto naar de inrichting komt.

2.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gemelde veranderingen geen andere of grotere gevolgen voor het milieu hebben dan de inrichting op grond van de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken. Weliswaar worden de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide uit het Besluit luchtkwaliteit 2005 niet in acht genomen, maar uit het rapport blijkt dat de gemelde veranderingen geen verslechtering van de luchtkwaliteit met zich brengen, althans dat zowel de jaargemiddelde concentraties voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide, als het aantal overschrijdingen van de daggemiddelde concentraties van deze stoffen, niet toenemen, zodat wordt voldaan aan het Besluit luchtkwaliteit 2005.

2.5. In de op 9 oktober 2002 verleende vergunning zijn geen grenswaarden gesteld ten aanzien van luchtkwaliteit. Dit betekent dat voor de omvang van de luchtverontreiniging die de inrichting op grond van die vergunning mag veroorzaken de vergunde situatie bepalend is.

Vast staat dat de gemelde veranderingen, in ieder geval voor zover het de gemelde ombouw van de keuken in hal 8 van de inrichting tot congresruimte betreft, een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar de inrichting met zich brengen ten opzichte van de bij het besluit van 9 oktober 2002 vergunde situatie. Niet is komen vast te staan dat de gemelde veranderingen in zoverre niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan in de vergunde situatie. Bij dit oordeel neemt de Afdeling in aanmerking dat de conclusies van het genoemde rapport van het adviesbureau "Tauw" zijn gebaseerd op een vergelijking tussen enerzijds de situatie in de jaren 2004 en 2010 zonder dat daarbij de extra verkeersbewegingen zijn betrokken en anderzijds de situatie in diezelfde jaren waarbij de extra verkeersbewegingen wel zijn meegerekend. Uit dit onderzoek kan aldus, wat van de overige uitgangspunten en de uitkomsten verder ook zij, niet worden afgeleid dat de extra verkeersbewegingen geen toename van de luchtverontreiniging ten opzichte van de in het jaar 2002 vergunde situatie met zich brengen.

Het bestreden besluit is, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, niet zorgvuldig voorbereid en is voorts, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet deugdelijk gemotiveerd.

2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Hierbij is in aanmerking genomen dat

de rechtsbijstand door drs. C. van Oosten, gelet op de functies van secretaris/penningmeester respectievelijk voorzitter die hij bij appellanten bekleedt, niet als verlening van rechtsbijstand door een derde kan worden aangemerkt.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 23 februari 2006;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van ¤ 20,53 (zegge: twintig euro en drieënvijftig cent); het dient door de gemeente Utrecht aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de gemeente Utrecht aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van ¤ 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Timmerman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2007

431