CJE/07/19
6 maart 2007
Pers en Voorlichting
PERSCOMMUNIQUE nr. 19/07
6 maart 2007
Arrest van het Hof van Justitie in zaak C-292/04
Wienand Meilicke e.a. / Finanzamt Bonn-Innenstadt
Een lidstaat mag een belastingkrediet niet enkel toekennen voor
dividenden van een binnenlandse kapitaalvennootschap
Dit aspect van het vrij verkeer van kapitaal is reeds verduidelijkt in
het arrest Verkooijen, waarvan het Hof de werking niet in de tijd had
beperkt; daarom wordt ook de werking van het arrest van heden niet
beperkt
Het geschil in het hoofdgeding gaat terug tot de jaren `90. Op grond
van de toentertijd geldende Duitse wettelijke regeling hadden zij die
in Duitsland onbeperkt belastingplichtig voor de inkomstenbelasting
waren, recht op een belastingkrediet voor dividenden die zij van
Duitse vennootschappen, maar niet voor dividenden die zij van in
andere lidstaten gevestigde vennootschappen ontvingen. De
aandeelhouders van die vennootschappen konden dus geen gebruik maken
van dit mechanisme waardoor het de belastingplichtigen mogelijk was
3/7 van de hun uitgekeerde dividenden in mindering te brengen op hun
aan de Duitse fiscus verschuldigde inkomstenbelasting.
Tussen 1995 en 1997 ontving H. Meilicke, een in Duitsland woonachtige
Duitse burger, dividenden uit zijn aandelen van Nederlandse en Deense
vennootschappen. In 2000 verzochten de erfgenamen van de inmiddels
overleden Meilicke het Finanzamt Bonn-Innenstadt tevergeefs om
toekenning van een belastingkrediet voor die dividenden. Daarop hebben
zij zich tot het Finanzgericht Köln gewend, dat bij prejudiciële
verwijzing het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft
gevraagd of de communautaire bepalingen inzake het vrije
kapitaalverkeer een belastingstelsel als het Duitse toestaan.
Niet-gerechtvaardigde beperking van het vrije kapitaalverkeer
In het arrest van heden verklaart het Hof dat de Duitse
belastingregeling het vrij verkeer van kapitaal beperkt. Daarvoor
verwijst het naar zijn rechtspraak waarin de vereisten worden
verduidelijkt die voortvloeien uit het vrij verkeer van kapitaal met
betrekking tot dividenden die ingezeten personen ontvangen van
niet-ingezeten vennootschappen.
Het Hof stelt vast dat het belastingkrediet waarin de Duitse regeling
voorziet, net als dat waarom het in de zaak Manninen ging, wil
vermijden dat de in de vorm van dividenden uitgekeerde
vennootschapswinsten dubbel worden belast.
Op dit punt wijst het erop dat volgens die regeling het
belastingkrediet enkel voor dividenden van in Duitsland gevestigde
vennootschappen geldt, zodat zij de in deze lidstaat onbeperkt
belastingplichtige personen benadeelt die van in andere lidstaten
gevestigde vennootschappen dividenden ontvangen. Deze personen kunnen
hun belasting niet doen verrekenen met de door die vennootschappen in
hun staat van vestiging verschuldigde vennootschapsbelasting.
Verder verhindert de regeling die vennootschappen in Duitsland
kapitaal bijeen te brengen.
Vervolgens wijst het Hof het argument van de hand dat de betrokken
regeling wordt gerechtvaardigd door de noodzaak om de samenhang van
het nationale belastingstelsel te waarborgen. Daartoe merkt het op dat
het, zonder dat de samenhang van dit stelsel in gevaar zou worden
gebracht, zou volstaan om aan een belastingplichtige die aandelen van
een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap bezit, een
belastingkrediet toe te kennen dat zou worden berekend op basis van de
vennootschapsbelasting die deze vennootschap in laatstgenoemde
lidstaat is verschuldigd. Een dergelijke oplossing zou voor het vrije
kapitaalverkeer een minder restrictieve maatregel zijn.
Geen beperking in de tijd van de werking van het arrest
In haar opmerkingen voor het Hof heeft de Duitse regering gewezen op
de mogelijkheid voor het Hof om de werking van zijn arrest in de tijd
te beperken. Zij vestigt de aandacht van het Hof op de ernstige
gevolgen van een vaststelling dat de litigieuze regeling onverenigbaar
is met het vrij verkeer van kapitaal. Voorts stelt zij dat er vóór de
uitspraak van het arrest Verkooijen in 2000 van mocht worden uitgegaan
dat die regeling in overeenstemming was met het gemeenschapsrecht.
Het Hof herinnert eraan dat het slechts bij uitzondering de werking
van de uitlegging van een regel van gemeenschapsrecht in de tijd kan
beperken en zulks enkel in het arrest waarin de gevraagde uitlegging
wordt gegeven.
Het preciseert dat de werking in de tijd van een dergelijke uitlegging
noodzakelijkerwijs op één enkel tijdstip dient te worden vastgesteld.
In dit verband waarborgt het beginsel dat een beperking slechts kan
worden aangebracht in het arrest waarin de gevraagde uitlegging wordt
gegeven, de gelijke behandeling van de lidstaten en de andere
justitiabelen ten aanzien van het gemeenschapsrecht en voldoet het
daarmee aan de uit het rechtszekerheidsbeginsel voortvloeiende
vereisten.
Het wijst er in dit verband op dat de vereisten die voortvloeien uit
het beginsel van het vrije kapitaalverkeer met betrekking tot
dividenden die ingezeten personen ontvangen van niet-ingezeten
vennootschappen, reeds zijn verduidelijkt in het arrest Verkooijen en
dat de werking daarvan niet in de tijd is beperkt.
Om deze redenen behoeft volgens het Hof de werking van het arrest van
heden niet in de tijd te worden beperkt.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie
niet bindt.
Beschikbare talen: BG CS DE EL EN ES FR HU IT NL PL PT RO SK SL
De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te
vinden op de internetpagina van het Hof
http://curia.europa.eu/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=NL&Submit=recherche
r&numaff=C-292/04
vanaf ongeveer 12.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot de heer Stefaan Van der
Jeught.
Tel: +352 4303 2170 Fax: +352 4303 2988
Beelden van de uitspraak van het arrest zijn beschikbaar op "Europe by
Satellite",
Europese Commissie, Directoraat-generaal Pers en Voorlichting,
L-2920 Luxemburg Tel: 00 352 4301 35177 Fax: 00 352 4301 35249,
of B-1049 Brussel, Tel: 00 32 2 2964106 Fax: 00 32 2 2965956
---
In het arrest Verkooijen van 6 juni 2000 (C-35/98, Jurispr. blz.
I-4071) heeft het Hof verklaard dat het gemeenschapsrecht in de weg
staat aan een wettelijke bepaling van een lidstaat die de verlening
van een vrijstelling van de heffing van inkomstenbelasting ter zake
van aan natuurlijke personen/aandeelhouders uitgekeerde dividenden
afhankelijk stelt van de voorwaarde, dat die dividenden zijn
uitgekeerd door in die lidstaat gevestigde vennootschappen.
In het arrest Manninen van 7 september 2004 (C-319/02, Jurispr. blz.
I-7477) is het Hof tot de slotsom gekomen dat bij de berekening van
een belastingkrediet rekening moet worden gehouden met de belasting
die de vennootschap daadwerkelijk heeft betaald in de lidstaat waar
zij is gevestigd.
European Union