Gezondheidsraad Nederland
Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Griepvaccinatie: wie wel en wie niet?
Griep (influenza) wordt veroorzaakt door het influenzavirus. Omdat het
virus steeds verandert, bouwen mensen geen weerstand op die hen een
leven lang beschermt, zoals dat met andere infectieziekten vaak wel
gebeurt. Vandaar de jaarlijks terugkerende epidemieën. Gezonde
personen doorstaan een infectie doorgaans goed, maar voor mensen uit
risicogroepen kan griep leiden tot ernstige ziekte en zelfs sterfte,
bijvoorbeeld door longontsteking, ontregeling van diabetes of
verergering van long- en hartaandoeningen.
Om die reden kent Nederland al lange tijd een gericht beleid voor het
aanbieden van griepvaccinatie aan mensen die een verhoogd risico lopen
op het krijgen van complicaties bij griep. Daar is in 1997 een
speciale infrastructuur voor opgezet: het Nationaal Programma
Grieppreventie (NPG). Door de veranderingen die de griepvirussen
ondergaan moet de vaccinatie jaarlijks worden herhaald en moet het
vaccin steeds aangepast worden.
Een terugkerende vraag daarbij is voor wie een aanbod van
griepvaccinatie het meest zinvol is. Nieuwe onderzoeksgegevens kunnen
bijvoorbeeld aan het licht brengen dat vaccinatie van een bepaalde
groep te weinig effect heeft, of dat bij andere doelgroepen die eerder
niet in aanmerking kwamen, juist veel gezondheidswinst behaald kan
worden. De keuze voor doelgroepen wordt dan ook regelmatig opnieuw
bepaald. In dat kader verzocht de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport de Gezondheidsraad om te beoordelen welke
risicogroepen de komende jaren in aanmerking zouden moeten komen voor
griepvaccinatie. Ook wilde de minister weten hoe de - op zich al hoge
- vaccinatiegraad in de doelgroepen behouden of verder verhoogd kan
worden.
Om de minister te kunnen adviseren heeft de raad gebruik gemaakt van
de zeven criteria voor vaccinatie die geformuleerd zijn in het
Gezondheidsraadadvies De toekomst van het Rijksvaccinatieprogramma:
naar een programma voor alle leeftijden. Deze criteria zijn opgesteld
om te beslissen over opname van vaccinaties in het
Rijksvaccinatieprogramma. Ze kunnen echter ook goed gebruikt worden
bij de keuze van doelgroepen voor het Nationaal Programma
Grieppreventie.
Grootste deel van de huidige doelgroepen handhaven
Voor het overgrote deel van de huidige doelgroepen staat het gunstige
effect van griepvaccinatie onverminderd vast. Voor hen wordt door de
vaccinatie belangrijke gezondheidsschade voorkomen of sterk
verminderd. Aanbieden in het kader van een nationaal programma is
bovendien kosteneffectief. De eerdere aanbeveling om griepvaccinatie
aan deze groepen aan te bieden blijft dan ook gehandhaafd.
Het gaat daarbij om: personen van 65 jaar en ouder, patiënten met
afwijkingen en functiestoornissen van de luchtwegen en longen,
patiënten met een chronische stoornis van de hartfunctie, patiënten
met diabetes mellitus, patiënten met chronische nierinsufficiëntie,
patiënten die recent een beenmergtransplantatie hebben ondergaan,
personen die geïnfecteerd zijn met HIV, kinderen van 6 maanden tot 18
jaar die langdurig salicylaten gebruiken, personen met een
verstandelijke handicap die verblijven in intramurale voorzieningen,
personen met verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door
levercirrose, (functionele) asplenie, auto-immuunziekten,
chemotherapie en immunosuppressieve medicatie) en verpleeghuisbewoners
die niet in een van deze categorieën vallen.
Discussie was er vooral over het blijven aanbieden van de
griepvaccinatie aan kinderen met astma. Eerdere publicaties duidden op
verhoogde sterfte door griep en een gunstig effect van vaccinatie in
deze groep, gemeten als een vermindering in luchtweginfecties en
huisartsbezoeken. In recent gepubliceerd Nederlands onderzoek werden
deze resultaten echter niet bevestigd. Toch kan een gunstig effect van
griepvaccinatie in deze risicogroep op dit moment niet verworpen
worden. Het niet meer aanbieden van vaccinatie aan deze groep wordt
pas een optie als nader onderzoek meer duidelijkheid heeft gegeven.
Eén doelgroep is geschrapt. Tot nu toe werd in Nederland vaccinatie
tegen griep aanbevolen aan patiënten met furunculose
(steenpuistziekte) en hun gezinsleden. Uit de wetenschappelijke
gegevens wordt echter niet duidelijk of patiënten met furunculose meer
risico lopen op complicaties na griep. Ook is de effectiviteit van
griepvaccinatie bij deze groep onbekend.
Vier nieuwe doelgroepen toevoegen
Gezonde personen in de leeftijd van 60 tot 65 jaar
Tot nu toe werd aanbevolen om mensen boven de 65 jaar tegen griep te
vaccineren. Uit een speciaal voor dit advies uitgevoerd onderzoek komt
nu naar voren dat griepperiodes ook bij gezonde mensen op jongere
leeftijd kunnen leiden tot meer huisartsbezoeken, ziekenhuisopnames en
sterfte. Dit is met name het geval voor de groep van 60 tot 65 jaar.
Daarom wordt geadviseerd griepvaccinatie in het vervolg ook aan deze
leeftijdsgroep aan te bieden.
Gezondheidszorgpersoneel in instellingen
Gezondheidszorgpersoneel dat in instellingen voor gezondheidszorg
werkt heeft op zich niet meer last van griep dan mensen in andere
beroepen, maar kan de ziekte wel overdragen op patiënten. Dat is met
name van belang als men in het dagelijks werk contact heeft met
patiënten die een hoog risico lopen op complicaties van griep.
Vaccinatie vermindert de kans op deze complicaties. In dit verband
heeft gezondheidszorgpersoneel een bijzondere verantwoordelijkheid. Om
die reden wordt geadviseerd gezondheidszorgpersoneel in ziekenhuizen,
verzorgingshuizen en verpleeghuizen in het vervolg op te nemen als
doelgroep voor vaccinatie.
Overig gezondheidszorgpersoneel
Ook ander gezondheidszorgpersoneel heeft regelmatig intensieve
contacten met patiënten die een sterk verhoogd risico hebben (denk aan
thuiszorgmedewerkers en huisartsen) en ook zij hebben een bijzondere
verantwoordelijkheid. Wel is het in de praktijk moeilijk de grens te
trekken tussen professionals die wel en niet in aanmerking komen.
Daarom wordt als algemene aanbeveling gegeven om
gezondheidszorgpersoneel dat in het dagelijks werk direct in contact
komt met patiënten tegen griep te vaccineren.
Gezinsleden van personen met een zeer hoog risico
Gezinsleden kunnen een bron van infectie zijn voor mensen die extra
risico lopen bij griep. Er zijn op dit moment echter geen gegevens
voorhanden die de commissie aanleiding geven vaccinatie van
gezinsleden van mensen uit alle risicogroepen aan te bevelen. Wel acht
de commissie het raadzaam vaccinatie te adviseren voor gezinsleden van
patiënten die een bijzonder hoog risico lopen zoals patiënten met
ernstige afwijkingen en stoornissen van hart- of longfunctie,
patiënten met ernstig lever- of nierfalen en patiënten met een
onvoldoende functionerend afweersysteem (bijvoorbeeld als gevolg van
infectie met HIV, chemotherapie of behandeling met andere middelen die
het afweersysteem onderdrukken).
Andere mogelijke doelgroepen (nog) niet opnemen
In het buitenland wordt griepvaccinatie aan zwangere vrouwen
aangeboden. Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt echter dat er
bij gezonde zwangere
vrouwen geen aanwijzingen zijn voor een verhoogd risico bij griep.
Ziekenhuisopnames tijdens het griepseizoen zijn zeldzaam en sterfte
door griep treedt in deze groep niet op. Er is dan ook geen reden om
gezonde zwangere vrouwen toe te voegen aan de doelgroepen voor de
griepvaccinatie.
Een andere doelgroep waarvoor griepvaccinatie is overwogen is die van
kinderen. Speciaal voor dit advies is onderzoek gedaan naar ziekte en
sterfte door griep bij kinderen in Nederland. De resultaten laten geen
extra sterfte zien, maar wel extra ziektelast, in de vorm van meer
ziekenhuisopnames en huisartsbezoeken.
De toename geldt vooral voor kinderen tussen de 0 en 6 maanden.
Griepvaccins zijn echter niet geregistreerd voor en onderzocht bij
kinderen in deze leeftijdsgroep. Daarmee valt deze groep af. Wel zou
vaccinatie van zwangere vrouwen een alternatief kunnen zijn om baby's
direct na de geboorte al te beschermen. Er is echter geen
wetenschappelijk bewijs dat vaccinatie van de moeder daarvoor
effectief is. Die wordt dan ook niet geadviseerd.
Voor de groep kinderen van 6 maanden tot 2 jaar leidt griep ook tot
extra ziektelast. Er is echter niet aangetoond dat het griepvaccin bij
hen effect heeft. Bij gezonde kinderen ouder dan 2 jaar is vaccinatie
wel effectief, maar bij hen leidt griep niet tot meer ernstige ziekte
of sterfte. Er is op dit moment dan ook geen reden om hen toe te
voegen aan de doelgroepen voor griepvaccinatie.
Een andere mogelijke groep bestaat uit mensen die via hun werk
intensieve contacten hebben met de bevolking, zoals docenten. Op grond
van de beschikbare wetenschappelijke literatuur is er echter geen
reden om aan te nemen dat zij een verhoogd risico hebben op griep of
op complicaties of sterfte wanneer zij eenmaal ziek zijn. Ook hebben
zij geen verhoogde kans om de griep door te geven aan mensen voor wie
dat een ernstig risico op zou leveren. Er is dus geen aanleiding om
deze beroepsgroepen een vaccinatie aan te bieden.
Verder is beoordeeld of alcohol- en drugsverslaafden in aanmerking
moeten komen voor griepvaccinatie. De commissie heeft geen
aanwijzingen gevonden dat bij hen sprake is van een verminderde
afweer. Hiermee heeft de commissie dan ook geen reden om aan te nemen
dat deze groepen bij griep een verhoogd risico hebben op complicaties
of sterfte. De commissie stelt dan ook niet voor hen toe te voegen aan
de doelgroepen voor griepvaccinatie. Wel kunnen ze om andere redenen
in aanmerking komen voor vaccinatie (bijvoorbeeld bij levercirrose of
infectie met HIV). Alertheid bij zorgverleners is geboden, omdat deze
groep vaak minder bekend is met de reguliere zorg.
Ook is overwogen of beroepsgroepen met intensieve contacten met
pluimvee, zoals pluimveehouders en dierenartsen, gebaat zouden zijn
bij jaarlijkse griepvaccinatie. Zolang er geen vogelgriep heerst is er
echter geen reden hen te vaccineren. Ontstaat wel een uitbraak van
vogelgriep, dan brengt dat het risico met zich mee dat genetisch
materiaal tussen verschillende virusstammen wordt uitgewisseld, met
als mogelijk gevolg een nieuwe, voor mensen zeer besmettelijke
virusstam. Zo'n nieuwe virusstam zou dan kunnen leiden tot een
pandemie (een epidemie op wereldwijde schaal). In geval van een
uitbraak van vogelgriep kan er daarom een reden zijn om beroepsgroepen
met intensieve contacten met pluimvee te vaccineren. De beoordeling
hiervan is op dat moment aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport.
Goede voorlichting geven voor nog meer effect
Veel Nederlanders die in aanmerking komen voor een griepvaccinatie
krijgen die in de praktijk ook toegediend. De vaccinatiegraad is hoog.
Toch wordt nog niet iedereen bereikt. Sommige mensen weten
bijvoorbeeld niet dat ze behoren tot een doelgroep. Goede en gerichte
voorlichting kan dat verhelpen. Ook informatie over de risico's van
griep en de geringe bijwerkingen van vaccinatie kan bijdragen aan een
nog hogere vaccinatiegraad. Verder blijkt de rol van huisartsen
cruciaal in de acceptatie. Die centrale positie moet dan ook
gehandhaafd blijven. Vaccinatie van gezondheidszorgpersoneel kan het
beste plaatsvinden op de werkplek, waarbij mogelijk een rol voor
ARBO-diensten weggelegd is.
Verder onderzoek
Bij het in kaart brengen van de stand van wetenschap is de commissie
gestuit op lacunes in kennis. De commissie beveelt onderzoek aan om
deze lacunes te verkleinen. Het gaat hierbij om doelgroepgericht
onderzoek naar de effectiviteit van griepvaccinatie bij kinderen
tussen de 6 maanden en 2 jaar en de effectiviteit van griepvaccinatie
bij kinderen met astma. Daarnaast wordt onderzoek aanbevolen naar de
mogelijke indirecte effecten (door transmissiereductie) van
griepvaccinatie van gezonde kinderen, onderzoek naar de
langetermijneffecten van jaarlijkse griepvaccinatie op jonge leeftijd
op het verloop van griep op latere leeftijd en voortzetting en
intensivering van onderzoek ter verbetering van de effectiviteit van
griepvaccins.
8 maart 2007
---
Samenvatting | Persbericht PDF | PDF | Citeertitel
---