Griepvaccinatie: herziening
van de indicatiestelling
Gezondheidsraad Voorzitter
Health Council of the Netherlands
Aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Onderwerp : Aanbieding advies `Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling'
Uw kenmerk : POG/ZP 2.498.210
Ons kenmerk : I-1100/IL/KG/db/786-H
Bijlagen : 1
Datum : 8 maart 2007
Mijnheer de minister,
Graag bied ik u hierbij het advies Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling aan,
gehoord de beraadsgroepen Infectie & Immuniteit en Geneeskunde. In dit advies heeft een
speciaal ingestelde commissie, onder mijn voorzitterschap, vastgesteld welke doelgroepen
in aanmerking komen voor vaccinatie tegen influenza in het kader van het Nationale Pro-
gramma Grieppreventie.
Als leidraad zijn de zeven criteria voor opname van vaccinaties in het Rijksvaccinatie-
programma (RVP) gebruikt, die zijn opgesteld door de Commissie Herziening van het
Rijksvaccinatieprogramma. Ze zijn ook voor influenzavaccinatie goed te gebruiken. De
wetenschappelijke bevindingen zijn daarbij steeds getoetst aan die criteria. Waar
belangrijke gegevens ontbraken heeft de Gezondheidsraad het Julius Centrum voor
Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns Geneeskunde van het Universitair Medisch
Centrum Utrecht opdracht gegeven aanvullend onderzoek te doen, te weten naar ziekte en
sterfte door influenza bij gezonde personen in de leeftijd van 50 tot 65 jaar en bij kinderen.
De commissie heeft deze aanvullende gegevens meegewogen in haar beoordeling.
De commissie concludeert dat het grootste deel van de huidige doelgroepen gehandhaafd
kan worden. Alleen voor patiënten met furunculose (steenpuistziekte) wordt vaccinatie
gegeven de huidige kennis niet meer aanbevolen. De commissie adviseert daarentegen de
doelgroepen uit te breiden met gezonde volwassenen in de leeftijd van 60 tot 65 jaar,
gezondheidszorgpersoneel met direct contact met patiënten, en gezinsleden van mensen die
bij influenza een zeer ernstig risico lopen.
Bezoekadres Postadres
Parnassusplein 5 Postbus 16052
2511 VX Den Haag 2500 BB Den Haag
Telefoon (070) 340 56 88 Telefax (070) 340 75 23
E-mail: k.groeneveld@gr.nl www.gr.nl
Gezondheidsraad Voorzitter
Health Council of the Netherlands
Onderwerp : aanbieding advies Griepvaccinatie: herziening van de
indicatiestelling
Ons kenmerk : I-1100/IL/KG/db/786-H
Pagina : 2
Datum : 8 maart 2007
Verder geeft de commissie aan wat er gedaan kan worden om de vaccinatiegraad in Neder-
land (die overigens al hoog is in vergelijking met het buitenland) te handhaven en zelfs nog
te verbeteren.
Ook doet zij aanbevelingen voor verder onderzoek. Bij het in kaart brengen van de stand
van wetenschap is de commissie namelijk gestuit op lacunes in kennis. Het gaat zowel om
kennis met betrekking tot specifieke doelgroepen, bijvoorbeeld over het effect van griep-
vaccinatie bij kinderen van zes maanden tot twee jaar oud, als om kennis inzake meer alge-
mene effecten, bijvoorbeeld over de invloed van vaccinatie van kinderen op de circulatie
van het griepvirus in de bevolking. Gezien de te verwachten kennisontwikkeling op deze en
andere terreinen is de Gezondheidsraad voornemens over enkele jaren opnieuw de stand
van zaken in kaart te brengen.
Hoogachtend,
prof. dr. J.A. Knottnerus
Bezoekadres Postadres
Parnassusplein 5 Postbus 16052
2511 VX Den Haag 2500 BB Den Haag
Telefoon (070) 340 56 88 Telefax (070) 340 75 23
E-mail: k.groeneveld@gr.nl www.gr.nl
Griepvaccinatie: herziening
van de indicatiestelling
aan:
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Nr. 2007/09, Den Haag, 8 maart 2007
De Gezondheidsraad, ingesteld in 1902, is een onafhankelijk wetenschappelijk
adviesorgaan met als taak de regering en het parlement `voor te lichten over de
stand der wetenschap ten aanzien van vraagstukken op het gebied van de volks-
gezondheid' (art. 22 Gezondheidswet).
De Gezondheidsraad ontvangt de meeste adviesvragen van de bewindslieden
van Volksgezondheid, Welzijn & Sport; Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
& Milieubeheer; Sociale Zaken & Werkgelegenheid en Landbouw, Natuur &
Voedselkwaliteit. De raad kan ook eigener beweging adviezen uitbrengen. Het
gaat dan als regel om het signaleren van ontwikkelingen of trends die van belang
kunnen zijn voor het overheidsbeleid.
De adviezen van de Gezondheidsraad zijn openbaar en worden in bijna alle
gevallen opgesteld door multidisciplinaire commissies van op persoonlijke titel
benoemde Nederlandse en soms buitenlandse deskundigen.
De Gezondheidsraad is lid van het International Network of Agencies for Health
Technology Assessment (INAHTA). INAHTA bevordert de uitwisseling en samenwerking
tussen de leden van het netwerk.
U kunt het advies downloaden van www.gr.nl.
Deze publicatie kan als volgt worden aangehaald:
Gezondheidsraad. Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling. Den
Haag: Gezondheidsraad, 2007; publicatienr. 2007/09.
Preferred citation:
Health Council of the Netherlands. Influenza vaccination: revision of the
indication. The Hague: Health Council of the Netherlands, 2007; publication no.
2007/09.
auteursrecht voorbehouden
all rights reserved
ISBN: 978-90-5549-638-9
Inhoud
Samenvatting 11
Executive summary 17
1 Inleiding 23
1.1 Achtergrond 23
1.2 Vraagstelling 24
1.3 Werkwijze 26
1.4 Opzet van het advies 26
2 Huidige situatie 27
2.1 Vaccins 29
3 Vaststellen van doelgroepen 35
3.1 Wijze van beoordelen 35
3.2 Beoordeling van vaccinatie in bestaande doelgroepen 37
3.3 Beoordeling van vaccinatie bij gezonde 50- tot 65-jarigen 38
3.4 Beoordeling van vaccinatie bij zwangere vrouwen 41
3.5 Beoordeling van vaccinatie bij kinderen 43
3.6 Beoordeling van vaccinatie bij personen tot 18 jaar met astma 47
3.7 Beoordeling van vaccinatie bij patiënten met furunculose en hun gezinsleden 49
3.8 Beoordeling van vaccinatie bij gezondheidszorgpersoneel 50
Inhoud 9
3.9 Beoordeling van vaccinatie bij gezinsleden van personen uit een risicogroep 52
3.10 Beoordeling van vaccinatie bij beroepsgroepen met intensieve contacten in de bevolking 54
3.11 Beoordeling van vaccinatie bij beroepsgroepen met intensieve contacten met pluimvee 55
3.12 Beoordeling van vaccinatie bij drugsverslaafden 56
3.13 Beoordeling van vaccinatie bij alcoholverslaafden 57
3.14 Aanvullende overwegingen 58
4 Verhogen van de vaccinatiegraad 59
4.1 Huidige vaccinatiegraad 59
4.2 Voorlichting 60
4.3 Wijze van oproepen 61
4.4 Verstrekking 61
4.5 Rol van de huisarts 62
4.6 Landelijke ondersteuning 62
4.7 Aandacht voor bijzondere doelgroepen 62
5 Conclusies en aanbevelingen 65
5.1 Doelgroepen voor griepvaccinatie 65
5.2 Overige aanbevelingen 67
Literatuur 69
Bijlagen 75
A De adviesaanvraag 77
B De commissie 81
C Geraadpleegde deskundigen 83
D Uitwerking van de criteria voor publieke vaccinatieprogramma's 85
E Samenvatting `excess' studie 99
F Samenvatting kosteneffectiviteitsanalyse 109
10 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Samenvatting
Griepvaccinatie: wie wel en wie niet?
Griep (influenza) wordt veroorzaakt door het influenzavirus. Omdat het virus
steeds verandert, bouwen mensen geen weerstand op die hen een leven lang
beschermt, zoals dat met andere infectieziekten vaak wel gebeurt. Vandaar de
jaarlijks terugkerende epidemieën. Gezonde personen doorstaan een infectie
doorgaans goed, maar voor mensen uit risicogroepen kan griep leiden tot ernstige
ziekte en zelfs sterfte, bijvoorbeeld door longontsteking, ontregeling van diabe-
tes of verergering van long- en hartaandoeningen.
Om die reden kent Nederland al lange tijd een gericht beleid voor het aanbie-
den van griepvaccinatie aan mensen die een verhoogd risico lopen op het krijgen
van complicaties bij griep. Daar is in 1997 een speciale infrastructuur voor opge-
zet: het Nationaal Programma Grieppreventie (NPG). Door de veranderingen die
de griepvirussen ondergaan moet de vaccinatie jaarlijks worden herhaald en moet
het vaccin steeds aangepast worden.
Een terugkerende vraag daarbij is voor wie een aanbod van griepvaccinatie
het meest zinvol is. Nieuwe onderzoeksgegevens kunnen bijvoorbeeld aan het
licht brengen dat vaccinatie van een bepaalde groep te weinig effect heeft, of dat
bij andere doelgroepen die eerder niet in aanmerking kwamen, juist veel gezond-
heidswinst behaald kan worden. De keuze voor doelgroepen wordt dan ook
regelmatig opnieuw bepaald. In dat kader verzocht de minister van Volksgezond-
heid, Welzijn en Sport de Gezondheidsraad om te beoordelen welke risicogroe-
Samenvatting 11
pen de komende jaren in aanmerking zouden moeten komen voor
griepvaccinatie. Ook wilde de minister weten hoe de op zich al hoge vaccina-
tiegraad in de doelgroepen behouden of verder verhoogd kan worden.
Om de minister te kunnen adviseren heeft de raad gebruik gemaakt van de
zeven criteria voor vaccinatie die geformuleerd zijn in het Gezondheidsraadad-
vies De toekomst van het Rijksvaccinatieprogramma: naar een programma voor
alle leeftijden. Deze criteria zijn opgesteld om te beslissen over opname van vac-
cinaties in het Rijksvaccinatieprogramma. Ze kunnen echter ook goed gebruikt
worden bij de keuze van doelgroepen voor het Nationaal Programma Grieppre-
ventie.
Grootste deel van de huidige doelgroepen handhaven
Voor het overgrote deel van de huidige doelgroepen staat het gunstige effect van
griepvaccinatie onverminderd vast. Voor hen wordt door de vaccinatie belang-
rijke gezondheidsschade voorkomen of sterk verminderd. Aanbieden in het kader
van een nationaal programma is bovendien kosteneffectief. De eerdere aanbeve-
ling om griepvaccinatie aan deze groepen aan te bieden blijft dan ook gehand-
haafd.
Het gaat daarbij om: personen van 65 jaar en ouder, patiënten met afwijkin-
gen en functiestoornissen van de luchtwegen en longen, patiënten met een chro-
nische stoornis van de hartfunctie, patiënten met diabetes mellitus, patiënten met
chronische nierinsufficiëntie, patiënten die recent een beenmergtransplantatie
hebben ondergaan, personen die geïnfecteerd zijn met HIV, kinderen van 6
maanden tot 18 jaar die langdurig salicylaten gebruiken, personen met een ver-
standelijke handicap die verblijven in intramurale voorzieningen, personen met
verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door levercirrose, (functio-
nele) asplenie, auto-immuunziekten, chemotherapie en immunosuppressieve
medicatie) en verpleeghuisbewoners die niet in een van deze categorieën vallen.
Discussie was er vooral over het blijven aanbieden van de griepvaccinatie
aan kinderen met astma. Eerdere publicaties duidden op verhoogde sterfte door
griep en een gunstig effect van vaccinatie in deze groep, gemeten als een vermin-
dering in luchtweginfecties en huisartsbezoeken. In recent gepubliceerd Neder-
lands onderzoek werden deze resultaten echter niet bevestigd. Toch kan een
gunstig effect van griepvaccinatie in deze risicogroep op dit moment niet ver-
worpen worden. Het niet meer aanbieden van vaccinatie aan deze groep wordt
pas een optie als nader onderzoek meer duidelijkheid heeft gegeven.
Eén doelgroep is geschrapt. Tot nu toe werd in Nederland vaccinatie tegen
griep aanbevolen aan patiënten met furunculose (steenpuistziekte) en hun gezins-
12 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
leden. Uit de wetenschappelijke gegevens wordt echter niet duidelijk of patiënten
met furunculose meer risico lopen op complicaties na griep. Ook is de effectivi-
teit van griepvaccinatie bij deze groep onbekend.
Vier nieuwe doelgroepen toevoegen
Gezonde personen in de leeftijd van 60 tot 65 jaar
Tot nu toe werd aanbevolen om mensen boven de 65 jaar tegen griep te vaccine-
ren. Uit een speciaal voor dit advies uitgevoerd onderzoek komt nu naar voren
dat griepperiodes ook bij gezonde mensen op jongere leeftijd kunnen leiden tot
meer huisartsbezoeken, ziekenhuisopnames en sterfte. Dit is met name het geval
voor de groep van 60 tot 65 jaar. Daarom wordt geadviseerd griepvaccinatie in
het vervolg ook aan deze leeftijdsgroep aan te bieden.
Gezondheidszorgpersoneel in instellingen
Gezondheidszorgpersoneel dat in instellingen voor gezondheidszorg werkt heeft
op zich niet meer last van griep dan mensen in andere beroepen, maar kan de
ziekte wel overdragen op patiënten. Dat is met name van belang als men in het
dagelijks werk contact heeft met patiënten die een hoog risico lopen op compli-
caties van griep. Vaccinatie vermindert de kans op deze complicaties. In dit ver-
band heeft gezondheidszorgpersoneel een bijzondere verantwoordelijkheid. Om
die reden wordt geadviseerd gezondheidszorgpersoneel in ziekenhuizen, verzor-
gingshuizen en verpleeghuizen in het vervolg op te nemen als doelgroep voor
vaccinatie.
Overig gezondheidszorgpersoneel
Ook ander gezondheidszorgpersoneel heeft regelmatig intensieve contacten met
patiënten die een sterk verhoogd risico hebben (denk aan thuiszorgmedewerkers
en huisartsen) en ook zij hebben een bijzondere verantwoordelijkheid. Wel is het
in de praktijk moeilijk de grens te trekken tussen professionals die wel en niet in
aanmerking komen. Daarom wordt als algemene aanbeveling gegeven om
gezondheidszorgpersoneel dat in het dagelijks werk direct in contact komt met
patiënten tegen griep te vaccineren.
Samenvatting 13
Gezinsleden van personen met een zeer hoog risico
Gezinsleden kunnen een bron van infectie zijn voor mensen die extra risico lopen
bij griep. Er zijn op dit moment echter geen gegevens voorhanden die de com-
missie aanleiding geven vaccinatie van gezinsleden van mensen uit alle risico-
groepen aan te bevelen. Wel acht de commissie het raadzaam vaccinatie te
adviseren voor gezinsleden van patiënten die een bijzonder hoog risico lopen
zoals patiënten met ernstige afwijkingen en stoornissen van hart- of longfunctie,
patiënten met ernstig lever- of nierfalen en patiënten met een onvoldoende func-
tionerend afweersysteem (bijvoorbeeld als gevolg van infectie met HIV, chemo-
therapie of behandeling met andere middelen die het afweersysteem
onderdrukken).
Andere mogelijke doelgroepen (nog) niet opnemen
In het buitenland wordt griepvaccinatie aan zwangere vrouwen aangeboden. Uit
de wetenschappelijke literatuur blijkt echter dat er bij gezonde zwangere
vrouwen geen aanwijzingen zijn voor een verhoogd risico bij griep. Ziekenhuis-
opnames tijdens het griepseizoen zijn zeldzaam en sterfte door griep treedt in
deze groep niet op. Er is dan ook geen reden om gezonde zwangere vrouwen toe
te voegen aan de doelgroepen voor de griepvaccinatie.
Een andere doelgroep waarvoor griepvaccinatie is overwogen is die van kin-
deren. Speciaal voor dit advies is onderzoek gedaan naar ziekte en sterfte door
griep bij kinderen in Nederland. De resultaten laten geen extra sterfte zien, maar
wel extra ziektelast, in de vorm van meer ziekenhuisopnames en huisartsbezoe-
ken.
De toename geldt vooral voor kinderen tussen de 0 en 6 maanden. Griepvac-
cins zijn echter niet geregistreerd voor en onderzocht bij kinderen in deze leef-
tijdsgroep. Daarmee valt deze groep af. Wel zou vaccinatie van zwangere
vrouwen een alternatief kunnen zijn om baby's direct na de geboorte al te
beschermen. Er is echter geen wetenschappelijk bewijs dat vaccinatie van de
moeder daarvoor effectief is. Die wordt dan ook niet geadviseerd.
Voor de groep kinderen van 6 maanden tot 2 jaar leidt griep ook tot extra
ziektelast. Er is echter niet aangetoond dat het griepvaccin bij hen effect heeft.
Bij gezonde kinderen ouder dan 2 jaar is vaccinatie wel effectief, maar bij hen
leidt griep niet tot meer ernstige ziekte of sterfte. Er is op dit moment dan ook
geen reden om hen toe te voegen aan de doelgroepen voor griepvaccinatie.
Een andere mogelijke groep bestaat uit mensen die via hun werk intensieve
contacten hebben met de bevolking, zoals docenten. Op grond van de beschik-
14 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
bare wetenschappelijke literatuur is er echter geen reden om aan te nemen dat zij
een verhoogd risico hebben op griep of op complicaties of sterfte wanneer zij
eenmaal ziek zijn. Ook hebben zij geen verhoogde kans om de griep door te
geven aan mensen voor wie dat een ernstig risico op zou leveren. Er is dus geen
aanleiding om deze beroepsgroepen een vaccinatie aan te bieden.
Verder is beoordeeld of alcohol- en drugsverslaafden in aanmerking moeten
komen voor griepvaccinatie. De commissie heeft geen aanwijzingen gevonden
dat bij hen sprake is van een verminderde afweer. Hiermee heeft de commissie
dan ook geen reden om aan te nemen dat deze groepen bij griep een verhoogd
risico hebben op complicaties of sterfte. De commissie stelt dan ook niet voor
hen toe te voegen aan de doelgroepen voor griepvaccinatie. Wel kunnen ze om
andere redenen in aanmerking komen voor vaccinatie (bijvoorbeeld bij levercir-
rose of infectie met HIV). Alertheid bij zorgverleners is geboden, omdat deze
groep vaak minder bekend is met de reguliere zorg.
Ook is overwogen of beroepsgroepen met intensieve contacten met pluim-
vee, zoals pluimveehouders en dierenartsen, gebaat zouden zijn bij jaarlijkse
griepvaccinatie. Zolang er geen vogelgriep heerst is er echter geen reden hen te
vaccineren. Ontstaat wel een uitbraak van vogelgriep, dan brengt dat het risico
met zich mee dat genetisch materiaal tussen verschillende virusstammen wordt
uitgewisseld, met als mogelijk gevolg een nieuwe, voor mensen zeer besmette-
lijke virusstam. Zo'n nieuwe virusstam zou dan kunnen leiden tot een pandemie
(een epidemie op wereldwijde schaal). In geval van een uitbraak van vogelgriep
kan er daarom een reden zijn om beroepsgroepen met intensieve contacten met
pluimvee te vaccineren. De beoordeling hiervan is op dat moment aan de minis-
ter van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Goede voorlichting geven voor nog meer effect
Veel Nederlanders die in aanmerking komen voor een griepvaccinatie krijgen die
in de praktijk ook toegediend. De vaccinatiegraad is hoog. Toch wordt nog niet
iedereen bereikt. Sommige mensen weten bijvoorbeeld niet dat ze behoren tot
een doelgroep. Goede en gerichte voorlichting kan dat verhelpen. Ook informatie
over de risico's van griep en de geringe bijwerkingen van vaccinatie kan bijdra-
gen aan een nog hogere vaccinatiegraad. Verder blijkt de rol van huisartsen cruci-
aal in de acceptatie. Die centrale positie moet dan ook gehandhaafd blijven.
Vaccinatie van gezondheidszorgpersoneel kan het beste plaatsvinden op de werk-
plek, waarbij mogelijk een rol voor ARBO-diensten weggelegd is.
Samenvatting 15
Verder onderzoek
Bij het in kaart brengen van de stand van wetenschap is de commissie gestuit op
lacunes in kennis. De commissie beveelt onderzoek aan om deze lacunes te ver-
kleinen. Het gaat hierbij om doelgroepgericht onderzoek naar de effectiviteit van
griepvaccinatie bij kinderen tussen de 6 maanden en 2 jaar en de effectiviteit van
griepvaccinatie bij kinderen met astma. Daarnaast wordt onderzoek aanbevolen
naar de mogelijke indirecte effecten (door transmissiereductie) van griepvaccina-
tie van gezonde kinderen, onderzoek naar de langetermijneffecten van jaarlijkse
griepvaccinatie op jonge leeftijd op het verloop van griep op latere leeftijd en
voortzetting en intensivering van onderzoek ter verbetering van de effectiviteit
van griepvaccins.
16 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Executive summary
Health Council of the Netherlands. Influenza vaccination: revision of the
indication. The Hague: Health Council of the Netherlands, 2007;
publication no. 2007/09.
Influenza vaccination: who should be vaccinated and who should
not?
Influenza is caused by the influenza virus. Because the virus is constantly
changing, people do not build up life-long resistance, as frequently happens with
other infectious diseases. This explains why there are annual epidemics. Healthy
individuals are usually well able to withstand an infection, but for people in the
risk groups, influenza can lead to serious illness and even death (for example as a
result of pneumonia, diabetes dysregulation or aggravation of lung and heart
disease).
There has consequently been a specific policy for a longer period of time
whereby people who are at risk for developing complications in connection with
influenza are offered influenza vaccination. In 1997, an infrastructure was
established for this very purpose: the National Influenza Prevention Programme
(NPG). Owing to the changes that influenza viruses undergo, vaccination needs
to be repeated annually and the vaccine has to be continually modified.
A recurring question in this connection is which sections of the population
should be offered influenza vaccination. New research data may, for example,
reveal that vaccination of a particular group is insufficiently effective, or that
other target groups who were not previously eligible for vaccination may
actually be the ones who stand to derive major health benefits. The choice of
target groups is therefore reviewed on a regular basis. With this in mind, the
Executive summary 17
Minister of Health, Welfare and Sport requested the Health Council to consider
which risk groups should be eligible for influenza vaccination in the years to
come. The Minister also wished to know how it might be possible to maintain
or even further increase the level of vaccination coverage within the target
groups, which is already high.
So that it can advise the Minister, the Health Council has applied the seven
vaccination criteria that were formulated in its advisory report The future of the
National Immunisation Programme (RVP): Towards a programme for all age
groups.These criteria were drawn up in order to make decisions on inclusion of
vaccinations under the RVP. They can, however, equally well be applied when
choosing target groups for the National Influenza Prevention Programme.
Majority of the current target groups to be retained
For the large majority of the current target groups, the beneficial effect of
influenza vaccination remains undisputed. For this section of the population,
vaccination serves to prevent significant damage to health, or at least to
substantially reduce any damage that does occur. Furthermore, it is cost-effective
to offer vaccination as part of a national programme. Thus the earlier
recommendation that influenza vaccination should be offered to these groups
still stands.
This applies to the following groups: people aged 65 years and over, patients
with abnormalities or a dysfunction of the airways and lungs, patients with
chronic cardiac dysfunction, patients with diabetes mellitus, patients with
chronic renal insufficiency, patients who have recently undergone bone marrow
transplantation, people with HIV infection, children aged between 6 months and
18 years who receive long-term salicylate therapy, people with mental
retardation in residential institutions, people with reduced resistance to infection
(e.g. because of cirrhosis,(functional) asplenia, autoimmune diseases,
chemotherapy and immunosuppressive medication), and residents of nursing
homes who do not fall into one of these categories.
The main topic of discussion was whether children with asthma should still
be offered influenza vaccination. Earlier publications pointed to increased
mortality as a result of influenza in this group and suggested that vaccination had
a beneficial effect which could be measured by a reduction in respiratory
infections and visits to the general practitioner (GP). However, recently
published Dutch research has not corroborated these results. Nevertheless, the
possibility that influenza vaccination may have a beneficial effect in this risk
group cannot be dismissed at this moment in time. A decision to stop offering
18 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
vaccination to this group can only be made once further research has shed more
light on this issue.
One target group has, however, been dropped from the programme. Up until
now, vaccination against influenza has been recommended in the Netherlands for
patients with furunculosis and for members of their family. However, it is unclear
from the scientific data whether furunculosis patients are at greater risk of
complications after influenza. Nor do we know how effective influenza
vaccination is in this group.
Four new target groups to be added
Healthy people aged 60 to 65 years
Up until now it has been recommended that people over 65 years of age should
be vaccinated against influenza. A study performed especially for this advisory
report has now revealed that episodes of influenza can also lead to more GP
visits, hospital admissions and higher mortality rates in healthy younger people.
This is especially evident in the 60-65 year age group. Therefore it is
recommended that this age group should also be offered influenza vaccination in
the future.
Healthcare personnel in institutions
Although in theory healthcare personnel who work in healthcare institutions are
actually no more burdened by influenza than people in other occupations, they
may transmit the disease to patients. This is particularly important for people
whose daily work brings them into contact with patients who are at high risk of
complications from influenza. Vaccination reduces the risk of these
complications. Healthcare personnel have a special responsibility in this respect.
Consequently, we recommend that healthcare personnel in hospitals, care homes
and nursing homes should in the future be included among the target groups for
vaccination.
Other healthcare personnel
Other healthcare personnel also regularly have intensive contact with patients at
high risk of complications from influenza (home care workers and general
practitioners, for example) and they too bear a special responsibility. In practice,
it is actually difficult to draw the line between those professionals who are
Executive summary 19
eligible for vaccination and those who are not. Consequently, a general
recommendation has been made that healthcare personnel who in daily practise
come into direct contact with patients should be vaccinated against influenza.
Family members of very high-risk individuals
Family members can be a source of infection for people who are at high risk
when developing influenza. There are, however, no data available at present that
prompt the Committee to recommend the vaccination of family members of
people from all risk groups. The Committee nevertheless considers it prudent to
recommend vaccination for family members of patients who are at particularly
high risk. Examples are: patients with serious abnormalities of or a dysfunction
of the airways and lungs, patients with severe liver or kidney failure, and patients
whose immune system is compromised (e.g. as a result of HIV infection,
chemotherapy or treatment with other drugs that suppress the immune system).
Other possible target groups not (yet) included
In other countries, influenza vaccination is offered to pregnant women. The
scientific literature does not indicate, however, that healthy pregnant women are
at higher risk when developing influenza. Moreover, they are rarely admitted to
hospital during the influenza season, and mortality from influenza does not occur
in this group. Thus there is no reason to add healthy pregnant women to the target
groups for influenza vaccination.
Another target group for whom influenza vaccination has been considered
are children. Research has been conducted especially for this advisory report into
morbidity and mortality in children in the Netherlands as a result of influenza.
Although the results do not show any additional mortality, they do reveal an extra
disease burden in the form of more hospital admissions and GP visits.
The increased morbidity mainly applies to children aged between 0 and 6
months. However, influenza vaccines have not been registered for and tested in
children from this age group and this group has consequently been ruled out.
Vaccination of pregnant women could well be an alternative means of protecting
newborn babies. There is, however, no scientific evidence that maternal
vaccination is an effective means of achieving this goal and this is therefore not
recommended.
Influenza also results in higher morbidity in children aged between 6 months
and 2 years. However, the efficacy of the influenza vaccine has not been
demonstrated in this age group. Although vaccination is effective in healthy
20 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
children over 2 years of age, influenza does not cause additional serious
morbidity or mortality in this group and hence there is no reason at present to
include them among the target groups for influenza vaccination.
A further possible target group consists of people who have intensive contact
with the general public through their work (lecturers, for example). Based on the
available scientific literature, however, there is no reason to assume that these
individuals would be at increased risk of influenza, complications or mortality in
the event that they should fall ill. Nor are they more likely to transmit influenza
to people for whom this would pose a serious threat. There is consequently no
reason to offer vaccination to people in these occupations.
It has also been considered whether people with addictions to alcohol and
drugs ought to be eligible for influenza vaccination. The Committee has found no
evidence to suggest that these individuals might have low immunity and it
therefore has no reason to assume that these groups are at increased risk of
developing complications or even dying as a result of influenza. The committee
therefore does not recommend to add them to the target groups for influenza
vaccination either. They may, however, be eligible for vaccination for other
reasons (e.g. because of cirrhosis or HIV infection). Healthcare providers need to
be alert, since this group is often less familiar with regular care.
It has also been considered whether occupational groups who have intensive
contact with poultry such as poultry farmers and veterinarians would benefit
from yearly influenza vaccination. However, in the absence of an avian influenza
epidemic, there is no reason to vaccinate them. If avian influenza were to break
out, there would be a risk that genetic material might be exchanged between
different strains of the virus, giving rise to the possibility that a new virus strain
might emerge which is highly infectious for humans. Such a new strain might
then lead to a pandemic (an epidemic on a global scale). In case of an outbreak of
avian influenza, there may therefore be grounds for vaccinating professional
groups who have intensive contact with poultry. This is a decision that the
Minister of Health, Welfare and Sport would have to make at the time.
Boosting effectiveness through proper education
Many Dutch people who are eligible for an influenza vaccination do actually
receive one in practice. Vaccination coverage is high. Nevertheless, not everyone
has been reached as yet. For example, some people are unaware that they belong
to a target group. Proper, well-targeted education can help to rectify this
situation. Information about the risks of influenza and the mild side effects of
vaccination may help to further boost vaccination coverage. Furthermore, the
Executive summary 21
role of GPs is crucial in ensuring acceptance of vaccination. Their central role
must therefore be maintained. Vaccination of healthcare personnel is best
performed in the workplace, and this may possibly be a task for the occupational
health services.
Further research
In assessing the current level of knowledge, the Committee has identified a
number of gaps. It recommends that research be conducted in order to reduce
these gaps. More specifically, focussed research is needed into the effectiveness
of influenza vaccination in children aged between 6 months and 2 years and the
effectiveness of influenza vaccination in children with asthma. Furthermore,
general research is recommended into the possible indirect effects of influenza
vaccination in healthy children (as a result of reduced transmission), research
into the long-term effects that annual influenza vaccination at an early age may
have on the clinical course of influenza later in life, and continuation and
intensification of research aimed at improving the effectiveness of influenza
vaccines.
22 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Hoofdstuk 1
Inleiding
1.1 Achtergrond
Al lange tijd bestaat in Nederland gericht beleid voor het aanbieden en toedienen
van griepvaccinaties. Griep is de infectie die wordt veroorzaakt door het influen-
zavirus. Strikt genomen is de vaccinatie dus gericht tegen dat virus, maar de term
`griepvaccinatie' is inmiddels ingeburgerd. Op dit moment worden griepvaccina-
ties verstrekt aan mensen die een verhoogd risico lopen op het krijgen van com-
plicaties bij griep (bijvoorbeeld patiënten met een chronische stoornis van de
hart- of longfunctie).
Vanaf 1997 kreeg dit beleid zijn vorm in het Nationaal Programma Grieppre-
ventie (NPG), een afzonderlijk vaccinatieprogramma voor griep, dat net als het
Rijksvaccinatieprogramma (RVP) door de overheid gefinancierd wordt. De coör-
dinatie van het NPG was voorheen in handen van het College voor Zorgverzeke-
ringen (CVZ). Per 1 januari 2006 is die taak overgegaan naar het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
In 2003 publiceerde het CVZ de resultaten van de PRISMA-studie, een
onderzoek naar de kosteneffectiviteit en doelmatigheid van het programma.1
Hoofdconclusie was dat het NPG een succesvol preventieprogramma is, met
grote positieve gezondheidseffecten. Grotendeels is het zelfs kostenbesparend.
Het CVZ beval dan ook aan het NPG voort te zetten. Wel wierp het CVZ de
vraag op of bepaalde doelgroepen aan het programma moeten worden toege-
Inleiding 23
voegd en of andere er juist uit geschrapt moeten worden. Zo zou het mogelijk
kosteneffectief zijn om gezonde personen in de leeftijd van 50 tot 65 jaar te gaan
vaccineren en is het wellicht niet zinvol om personen met een hoog risico onder
de 18 jaar als doelgroep te handhaven. Naar aanleiding van deze resultaten heeft
het CVZ de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) geadviseerd
om de Gezondheidsraad zich uit te laten spreken over toevoegen of schrappen
van doelgroepen voor de griepvaccinatie.
Ook in andere gremia wordt nagedacht over de doelgroepen voor griepvacci-
natie. Zo beveelt de World Health Organisation (WHO) al enkele jaren aan om
gezondheidszorgpersoneel te vaccineren tegen griep.2 In veel landen is deze aan-
beveling inmiddels overgenomen, maar niet in Nederland.3
Verder zijn er ervaringen uit het buitenland. Daar worden soms groepen
gevaccineerd die in ons land op dit moment niet in aanmerking komen, bijvoor-
beeld zwangere vrouwen, gezinscontacten van personen uit risicogroepen, en - in
de Verenigde Staten - kinderen tussen de zes maanden en vijf jaar oud.3,4 Daar
staat tegenover dat griepvaccinatie in Nederland al jaren aanbevolen wordt voor
patiënten met furunculose (steenpuistziekte) en hun gezinscontacten, terwijl deze
aanbeveling in geen enkel ander land geldt.
Voor de minister van VWS was dit alles reden om de Gezondheidsraad om
advies te vragen over eventuele wijzigingen in de huidige doelgroepen voor de
griepvaccinatie. Ook vroeg de minister naar de beste wijze van aanbieden. De
volledige adviesaanvraag staat in bijlage A. Om de adviesaanvraag te beantwoor-
den heeft de voorzitter van de Gezondheidsraad de Commissie Griepvaccinatie:
Herziening van de Indicatiestelling geïnstalleerd. De samenstelling van de com-
missie is opgenomen in bijlage B.
1.2 Vraagstelling
De Gezondheidsraad adviseert sinds 1975 over griepvaccinatie. Van 1981 tot
1998 werden hierover jaarlijkse adviezen uitgebracht. In het laatste advies (`Vac-
cinatie tegen influenza, seizoen 1998-1999') wordt een aantal doelgroepen voor
griepvaccinatie genoemd:5
Griepvaccinatie werd dringend aanbevolen voor:
· patiënten met afwijkingen en functiestoornissen van de luchtwegen en
longen
· patiënten met een chronische stoornis van de hartfunctie
· patiënten met diabetes mellitus
· patiënten met chronische nierinsufficiëntie
24 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
· patiënten met furunculose, hun gezinsleden en daarmee gelijk te stellen con-
tacten.
Griepvaccinatie werd aanbevolen voor:
· patiënten die recent een beenmergtransplantatie hebben ondergaan
· personen die geïnfecteerd zijn met HIV
· kinderen en adolescenten in de leeftijd van 6 maanden tot 18 jaar die langdu-
rig salicylaten gebruiken
· personen met een verstandelijke handicap die verblijven in intramurale voor-
zieningen
· personen van 65 jaar en ouder (deze groep is in 1994 na lang beraad toege-
voegd aan de doelgroepen voor griepvaccinatie).
Griepvaccinatie zou overwogen kunnen worden voor:
· personen met verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door
levercirrose en asplenie)
· verpleeghuisbewoners die niet vallen onder bovengenoemde categorieën.
De huidige commissie heeft dit advies als basis genomen bij het beoordelen van
de doelgroepen. Daarbij zijn de adviesvragen als volgt geoperationaliseerd:
1 Aan welke doelgroepen moet griepvaccinatie aangeboden worden?
· Moeten de huidige doelgroepen uitgebreid worden met 50- tot 65-jarigen,
zwangere vrouwen, kinderen, gezondheidszorgpersoneel, beroepsgroe-
pen met intensieve contacten met de bevolking, beroepsgroepen met
intensieve contacten met pluimvee, personen met gezinscontacten uit een
hoogrisicogroep, drugsverslaafden en alcoholverslaafden?
· Moeten de hoogrisicopersonen onder de 18 jaar en de patiënten met furun-
culose en hun gezinsleden uit de huidige doelgroepen verwijderd worden?
2 Op welke manier kan gezorgd worden dat de vaccinatiegraad in de geadvi-
seerde doelgroepen zo hoog mogelijk wordt?
· Hoe moet de publieke voorlichting eruit zien?
· Hoe moeten mensen opgeroepen worden?
· Moet het vaccin kosteloos verstrekt worden?
· Door wie kan het vaccin het best toegediend worden?
Inleiding 25
1.3 Werkwijze
Het CVZ-rapport: `Nationaal Programma Grieppreventie: het succes van de
griepprik' is een van de stukken die gediend hebben als uitgangspunt bij de
bestudering van de literatuur.1 Ook waren van belang de standaard van het
Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG): `Influenza en Influenzavaccinatie',
de richtlijn van de Nederlandse Vereniging van VerpleeghuisArtsen (NVVA):
'Influenzapreventie in verpleeghuizen en verzorgingshuizen' en het advies van
de Advisory Committee on Immunization Practices (ACIP): `Prevention and
Control of Influenza', dat in de Verenigde Staten als richtlijn voor griepvaccina-
tie gebruikt wordt.4,6,7
Per (mogelijke) doelgroep is daarnaast gebruik gemaakt van de beschikbare
systematische reviews en andere recente literatuur (ontsloten via PUBMED en
The Cochrane Collaboration). Ook heeft de commissie enkele deskundigen
geraadpleegd (zie bijlage C) en vragen gesteld aan het Scientific Panel on Vacci-
nes and Immunisation van het European Centre for Disease prevention and Con-
trol (ECDC).
Verder heeft de Gezondheidsraad het Julius Centrum voor Gezondheidswe-
tenschappen en Eerstelijns Geneeskunde van het Universitair Medisch Centrum
Utrecht (verder genoemd het Julius Centrum) opdracht gegeven om onderzoek te
doen naar de ziekte en sterfte door griep bij gezonde personen in de leeftijd van
50 tot 65 jaar en bij kinderen (een samenvatting hiervan staat in bijlage E). Ver-
volgens is ook een kosteneffectiviteitsanalyse van griepvaccinatie bij gezonde
personen in de leeftijd van 50 tot 65 jaar uitgevoerd. (een samenvatting hiervan is
te vinden in bijlage F). Beide studies zijn gebruikt in de beoordeling door de
commissie.
1.4 Opzet van het advies
In het tweede hoofdstuk geeft de commissie een overzicht van de huidige situatie
op het gebied van griep en griepvaccinatie. In hoofdstuk 3 wordt aangegeven
welke criteria worden gebruikt bij het vaststellen van de doelgroepen, en worden
die vervolgens per doelgroep toegepast. Dat mondt uit in een conclusie over
welke groepen wel en welke niet in aanmerking komen voor griepvaccinatie. In
hoofdstuk 4 bespreekt de commissie vervolgens hoe ervoor gezorgd kan worden
dat de vaccinatiegraad bij de geadviseerde doelgroepen zo hoog mogelijk wordt.
In het afsluitende hoofdstuk bespreekt de commissie haar conclusies en aanbeve-
lingen.
26 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Hoofdstuk 2
Huidige situatie
In dit hoofdstuk wordt de Nederlandse situatie op het gebied van griepvaccinatie
beschreven. Daarbij wordt ingegaan op de gevolgen van besmetting en op enkele
eigenschappen van de vaccins. Er is onder andere gebruik gemaakt van de
nieuwe standaard Influenzapandemie van het Nederlands Huisartsen Genoot-
schap (NHG).8
Gevolgen van besmetting
Virus
Het influenzavirus is een enkelstrengs RNA-virus met een eiwitmantel. Het virus
behoort tot de orthomyxovirussen. Onderscheiden worden de influenzavirus-
types A, B en C, waarbij alleen de types A en B de bekende griepepidemieën ver-
oorzaken. Influenzavirussen worden onderverdeeld in subtypes, op basis van
verschillen in de twee oppervlakte-eiwitten hemagglutinine (H) en neuramini-
dase (N). Een virusstam brengt telkens één type hemagglutinine en één type neu-
raminidase tot expressie. Voor influenza A virussen zijn er zestien hemag-
glutinine subtypes (H1-H16) en negen neuraminidase subtypes (N1-N9) geïden-
tificeerd.9,10 Al deze subtypes komen voor onder trek- en watervogels (aviaire
influenza), vaak zonder dat dit leidt tot ziekteverschijnselen. Efficiënte over-
dracht van mens op mens is alleen voor virusstammen met de hemagglutinine
Huidige situatie 27
subtypes H1, H2 en H3 en de neuraminidase subtypes N1 en N2 aangetoond.
Influenza B kent slechts één hemagglutinine en neuraminidase subtype.
Epidemieën
Tijdens een infectie ontstaan virusdeeltjes met kleine variaties in het hemaggluti-
nine en neuraminidase. Die verschillen dus van de oorspronkelijke virusstam.
Via dit mechanisme, dat antigene drift wordt genoemd, ontstaan virusstammen
waartegen eerder opgebouwde weerstand niet meer volstaat. De varianten waar-
tegen de minste antistoffen circuleren in de bevolking hebben de grootste kans
op verdere verspreiding en kunnen ook mensen die al eerder griep hebben gehad
weer infecteren.
De antigene drift is de oorzaak van de jaarlijkse of bijna jaarlijks terugke-
rende griepepidemieën. Het is ook de reden dat jaarlijks gevaccineerd moet wor-
den met een gewijzigd vaccin. Door de zogeheten kruisbescherming zijn
individuen die eerder met een virus met (vooral) hetzelfde H-subtype geïnfec-
teerd zijn geweest, meestal overigens wel enigszins beschermd tegen een vol-
gende infectie. De grootte van het verschil in de twee oppervlakte-eiwitten
bepaalt de epidemische kracht van het virus.
Gezonde personen doorstaan een infectie doorgaans goed, maar voor mensen
die tot de risicogroepen behoren kan griep leiden tot ernstige ziekte, met compli-
caties als longontsteking, ontregeling van diabetes of verergering van long- en
hartaandoeningen. Dat noodzaakt dan tot het raadplegen van de huisarts en soms
tot ziekenhuisopname. Griep kan zelfs resulteren in sterfte. In de jaren negentig
van de vorige eeuw bleek dat in Nederland jaarlijks ongeveer 2000 mensen over-
lijden als gevolg van griep.11 Uit het voor dit advies uitgevoerde onderzoek
kwam ook een overmaat aan sterfte en ziektelast door griep naar voren, vooral
onder personen van 65 jaar en ouder (zie bijlage E).
Vaccinatie is de belangrijkste mogelijkheid om de kans op griep te verklei-
nen. De samenstelling van het vaccin wordt jaarlijks vastgesteld op basis van de
virusstammen waarvan verwacht wordt dat zij zullen circuleren. Zolang de infec-
terende stam in samenstelling niet te veel afwijkt van de stammen die voor het
vaccin zijn gebruikt, zal vaccinatie doorgaans zorgen voor bescherming tegen
griep.
28 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Pandemieën
Veel zeldzamer dan epidemieën zijn pandemieën. Dit zijn epidemieën op wereld-
wijde schaal, veroorzaakt door een virus met een sterk veranderde antigene
samenstelling. Tot nu toe werden pandemieën altijd veroorzaakt door influenza-
virussen van het type A.
Aan grieppandemieën ligt de zogehete antigene shift ten grondslag.9 Hierbij
ontstaat een geheel nieuw virus met een voor de mens onbekende hemaggluti-
nine en eventueel ook een onbekende neuraminidase. Voorwaarde voor een pan-
demie is dat het nieuwe virus gemakkelijk van mens op mens overdraagbaar is.
Die omstandigheid kan ontstaan door directe, geleidelijke mutaties (zogenaamde
graduele adaptatie). Een andere mogelijkheid is dat influenzavirussen die bij
vogels circuleren genen uitwisselen met influenzavirussen die voorkomen bij
mensen. Zo kan een nieuw, voor mensen zeer besmettelijk virus ontstaan (een
zogenoemde `reassortant'). Varkens of andere zoogdieren kunnen daarbij even-
tueel als `tussengastheer' fungeren.
De verandering in de antigene structuur van het virus is bij deze gang van
zaken zodanig dat de immuniteit die is opgebouwd tijdens een vroegere griepepi-
demie (vrijwel) niet meer past bij het nieuwe virus. Bovendien biedt het
bestaande griepvaccin, dat gebruikt wordt om de jaarlijkse epidemieën in te dam-
men, onvoldoende bescherming tegen dit nieuwe subtype. Het nieuwe virus kan
zich dan wereldwijd verspreiden en zo een pandemie veroorzaken.
2.1 Vaccins
Samenstelling
In Nederland zijn verschillende griepvaccins geregistreerd, gebaseerd op geïnac-
tiveerde viruspartikels van telkens twee types influenza A en één type influenza
B. De precieze samenstelling van de vaccins wordt elk jaar gebaseerd op de
meest recente epidemiologische gegevens. Dit gebeurt volgens richtlijnen van de
WHO, waarna de European Medicines Agency (EMEA) beoordeelt of dit advies
aansluit op de specifieke Europese situatie.
Toediening
Toediening geschiedt door een injectie in een spier of onderhuids (bij volwasse-
nen en grotere kinderen in de bovenarm, bij jonge kinderen in het dijbeen). Vac-
cinatie bestaat uit een eenmalige dosis van 0,5 ml. Zijn kinderen nooit eerder
Huidige situatie 29
tegen griep gevaccineerd, dan volgt na een periode van minimaal vier weken een
tweede dosis. Voor kinderen jonger dan zes maanden is geen vaccin geregi-
streerd. Contra-indicaties voor griepvaccinatie zijn een acute infectieziekte en/of
koorts op het moment van vaccinatie. Verder kan het vaccin niet gebruikt worden
als mensen overgevoelig zijn voor eieren of kippeneiwit of voor een van de ove-
rige bestanddelen van het vaccin.
Effectiviteit
De effectiviteit van een griepvaccinatie hangt af van de werkzaamheid (`effi-
cacy') van het vaccin, de leeftijd en de zogeheten immunocompetentie van de
ontvanger (het vermogen om te reageren op de toediening van het vaccin). Ver-
der speelt de overeenkomst tussen de circulerende stammen en de voor het vac-
cin gebruikte stammen een rol (`matching'). Daarnaast is de intensiteit van de
virusactiviteit in het ene of het andere griepseizoen van belang.
In onderzoek worden ook wel verschillen in effectiviteit gevonden die bij
nadere beschouwing te maken kunnen hebben met verschillen in de gebruikte
uitkomstmaat. Gebruikte uitkomstmaten bij onderzoek naar de effectiviteit van
griepvaccinatie zijn:
· preventie van serologisch of virologisch bevestigde griep (`efficacy')
· preventie van klinische griep: ziekte die wordt vastgesteld op basis van
symptomen, zoals:
· influenza-achtige ziekten
· bovensteluchtweginfecties
· acute luchtweginfecties
· preventie van complicaties door griep, zoals:
· sterfte
· longontsteking
· cardiovasculaire ziekten (bijvoorbeeld een myocard infarct)
· middenoorontsteking
· Vorming van antistoffen:
· de mate waarin antistoffen zijn gevormd tegen de vaccinserotypes
(seroprotectie)
· de mate waarin antistoffen zijn gevormd tegen een circulerend influenza-
virus (seroconversie)
30 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
· zorggebruik en verzuim, zoals:
· ziekenhuisopnames
· huisartsbezoeken
· ziekteverzuim.
In hoofdstuk 3 wordt bij het bespreken van onderzoek naar de effectiviteit van
griepvaccinatie telkens aangegeven welke van deze uitkomstmaten gebruikt is in
het besproken onderzoek.
Kosteneffectiviteit
In een kosteneffectiviteitsanalyse (KEA) worden de kosten per voorkomen ziek-
tegeval of gewonnen levensjaar geschat. Een kostenutiliteitsanalyse (KUA) gaat
een stap verder. In dat geval worden de effecten op gezondheid gecorrigeerd voor
de kwaliteit van leven en uitgedrukt in QALY's: quality adjusted life years.
Daarmee wordt het in principe mogelijk om de kostenutiliteitsverhouding tussen
verschillende interventies te vergelijken, ook als die ongelijksoortig zijn.
In Nederland wordt voor preventieve interventies vaak als uitgangspunt
gehanteerd dat een gewonnen levensjaar of een QALY maximaal 20.000 mag
kosten. De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg heeft voor collectief gefinan-
cierde zorg een bovengrens van 80.000 per QALY voorgesteld.12
Het vaststellen van QALY's is overigens niet eenvoudig. Zo zijn lang niet
altijd alle vereiste gegevens bekend die in het model ingevoerd moeten worden.
Soms bijvoorbeeld ontbreken epidemiologische gegevens voor de Nederlandse
situatie, of is er onvoldoende inzicht in de kans op overdracht van een infectie-
ziekte, de duur van de besmettelijkheid of het belang van verschillende transmis-
sieroutes. Ook de vraag hoe ziektetoestanden gewaardeerd moeten worden in
termen van verlies van kwaliteit van leven is soms moeilijk te beantwoorden.
Soms is het mogelijk om het model aan te passen aan de informatie die wel
beschikbaar is. Als er bijvoorbeeld geen gegevens zijn over de kwaliteit van
leven, vormen de aantallen voorkomen infecties of gewonnen levensjaren vaak
een goed alternatief. Door goede analyse van de beschikbare gegevens kan toch
vaak een duidelijk beeld ontstaan.
Op deze manier kan beoordeeld worden welke investering de meeste gezond-
heidswinst oplevert. Voor een uitgebreidere uitleg over kosteneffectiviteistanaly-
ses en kostenutiliteitsanalyses verwijst de commissie naar het advies `De
toekomst van het Rijksvaccinatieprogramma: naar een programma voor alle leef-
tijden' van de commissie Herziening en Uitbreiding van het Rijksvaccinatiepro-
Huidige situatie 31
gramma (RVP).13 Belangrijk is wel dat men zich de beperkingen van
kostenutiliteitsanalyses realiseert gezien daarbij gedane aannames.
In dit advies, en in de hierin aangehaalde literatuur, wordt alleen gekeken
naar de kosteneffectiviteit van de directe bescherming die griepvaccinatie geeft
aan de gevaccineerde personen. De effecten van indirecte bescherming, die ont-
staan doordat de gevaccineerde personen hun omgeving verminderd blootstellen
aan griep, zijn niet meegenomen in de overwegingen.
Beschermingsduur
Na vaccinatie wordt normaal gesproken binnen twee tot drie weken een bescher-
mende hoeveelheid antistoffen aangemaakt (hemagglutinatie-inhibitietiter 40).14
Aangenomen wordt dat het vaccin (meestal) ongeveer een half jaar tot een jaar
bescherming biedt.
Bijwerkingen
De meest voorkomende bijwerkingen zijn lokaal (dus op de plek van de injectie),
mild en tijdelijk. Andere bijwerkingen komen slechts zelden voor. Een toegeno-
men risico op het Guillain-Barré-syndroom is met het huidige vaccin niet aange-
toond; eerdere waarnemingen betroffen een ander, in het verleden gebruikt
griepvaccin.15 Een volledige omschrijving van alle mogelijke bijwerkingen is te
vinden in de geneesmiddelentekst van de betreffende griepvaccins.
Ontwikkelingen
Er wordt veel onderzoek gedaan om de griepvaccins met geïnactiveerde virussen
verder te verbeteren en het productieproces te optimaliseren. Zo is er onderzoek
naar het gebruik van hulpstoffen (adjuvantia) die toegevoegd kunnen worden aan
het griepvaccin, om zo een betere immuunrespons te bewerkstelligen. Verder
wordt een productietechniek ontwikkeld met celkweek, die de traditionele
methode met kippeneieren zou kunnen vervangen. De eerste twee via celkweek
geproduceerde griepvaccins zijn in Nederland inmiddels geregistreerd (maar nog
niet in de rest van de Europese Unie).
32 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
In de Verenigde Staten is voor gezonde personen in de leeftijd van 5 tot 49
jaar, naast de vaccins met geïnactiveerde virussen, intussen ook een levend ver-
zwakt griepvaccin beschikbaar, dat in de vorm van een neusspray wordt toege-
diend. In Europa is dit vaccin op dit moment (nog) niet geregistreerd. Het wordt
hier dus ook niet gebruikt.
Huidige situatie 33
34 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Hoofdstuk 3
Vaststellen van doelgroepen
In dit hoofdstuk bespreekt de commissie eerst de criteria die zij heeft gebruikt bij
het beoordelen van de doelgroepen voor wie griepvaccinatie gewenst is. Vervol-
gens worden de verschillende doelgroepen besproken.
3.1 Wijze van beoordelen
Zeven criteria
Bij het vaststellen van de doelgroepen voor griepvaccinatie heeft de commissie
de zeven criteria gebruikt die zijn geformuleerd door de Commissie Herziening
van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) van de Gezondheidsraad. Daarover is
ook al gepubliceerd in de wetenschappelijke literatuur.16 Een uitgebreide
beschrijving van dit beoordelingskader voor publieke vaccinatieprogramma's is
te vinden in het advies `De toekomst van het Rijksvaccinatieprogramma: naar
een programma voor alle leeftijden', dat ongeveer tegelijkertijd met dit advies
uitgebracht wordt.13 De Gezondheidsraad hanteerde een dergelijk beoordelings-
kader ook al bij andere adviezen over vaccinatie, zoals dat over vaccinatie van
zuigelingen tegen pneumokokken.17
De criteria zijn zo geformuleerd dat ze de leidraad vormen bij een gefun-
deerde beslissing over de vraag of een specifieke vaccinatie voor een bepaalde
doelgroep een plaats verdient in het publieke vaccinatieprogramma. Ze kunnen
Vaststellen van doelgroepen 35
dus ook ingezet worden bij het bepalen van de doelgroepen voor griepvaccinatie
binnen het Nationaal Programma Grieppreventie (NPG). Daarbij worden de vol-
gende punten langsgelopen:
Ernst en omvang van de ziektelast
1 De infectieziekte leidt tot een aanmerkelijke ziektelast in de bevolking:
· de infectieziekte is ernstig voor individuen, en
· de infectieziekte treft (potentieel) een omvangrijke groep.
Effectiviteit van de vaccinatie
2 De vaccinatie leidt tot een aanmerkelijke vermindering van de ziektelast in
de bevolking:
· het vaccin is effectief in het voorkomen van ziekte of reduceren van
symptomen;
· de benodigde vaccinatiegraad (als uitbannen van de ziekte of groepsim-
muniteit het doel is) wordt gehaald.
3 Eventuele nadelige gezondheidseffecten van de vaccinatie (bijwerkingen)
doen geen belangrijke afbreuk aan de gezondheidswinst in de bevolking.
Aanvaardbaarheid van de vaccinatie
4 De last die een individu ondervindt door de afzonderlijke vaccinatie staat in
een redelijke verhouding tot de gezondheidswinst voor de persoon zelf en de
bevolking als geheel.
5 De last die een individu ondervindt door het totale vaccinatieprogramma
staat in een redelijke verhouding tot de gezondheidswinst voor de persoon
zelf en de bevolking als geheel.
Doelmatigheid van de vaccinatie
6 De verhouding tussen kosten en gezondheidswinst is gunstig in vergelijking
met die van andere mogelijkheden om de ziektelast te reduceren.
Prioritering van de vaccinatie
7 Met de keuze voor de vaccinatie wordt een (potentieel) urgent volksgezond-
heidsbelang gediend.
36 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
3.1.1 Toepassing in dit advies
Hoe zijn de criteria voor publieke vaccinatieprogramma's toegepast bij de beoor-
deling in dit advies? Van belang is ten eerste de ernst van het risico dat griep
oplevert voor de doelgroep in kwestie (criterium 1). Dat betekent dat er binnen
de doelgroep sprake moet zijn van extra ziektelast door griep, in de vorm van
ernstige ziekte of sterfte. Ten tweede weegt zwaar in welke mate het vaccin
effectief en veilig is (criteria 2 en 3). Er moet dus aangetoond zijn dat griepvacci-
natie de ziektelast effectief en veilig reduceert. Ten derde is er de kosteneffectivi-
teit (criterium 6). Hoewel de commissie die ook meeweegt, is de beslissing
hierover uiteindelijk niet haar taak. Als laatste zijn de last die individuen onder-
vinden door de afzonderlijke griepvaccinatie (criterium 4) en de urgentie van het
volksgezondheidsbelang (criterium 7) door de commissie meegenomen in het
oordeel.
De beoordeling aan de hand van deze criteria is samengevat in een uitge-
breide tabel (bijlage D). Hieronder worden de resultaten weergegeven, met daar-
bij steeds de belangrijkste overwegingen.
3.2 Beoordeling van vaccinatie in bestaande doelgroepen
Voor een aantal doelgroepen waarvoor griepvaccinatie al aanbevolen werd oor-
deelt de commissie onveranderd dat ze voldoen aan de criteria voor publieke
vaccinatieprogramma's. Voor deze doelgroepen handhaaft de commissie daarom
de aanbeveling dat zij een griepvaccinatie aangeboden krijgen. Het gaat dan om:5
1 Patiënten met afwijkingen en functiestoornissen van de luchtwegen en
longen
2 Patiënten met een chronische stoornis van de hartfunctie
3 Patiënten met diabetes mellitus
4 Patiënten met chronische nierinsufficiëntie
5 Patiënten die recent een beenmergtransplantatie hebben ondergaan
6 Personen die geïnfecteerd zijn met HIV
7 Kinderen en adolescenten in de leeftijd van 6 maanden tot 18 jaar die
langdurig salicylaten gebruiken
8 Personen met een verstandelijke handicap die verblijven in intramurale voor-
zieningen
9 Personen van 65 jaar en ouder
Vaststellen van doelgroepen 37
10 Personen met verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door
levercirrose, (functionele) asplenie, auto-immuunziekten en behandeling met
chemotherapie)
11 Verpleeghuisbewoners die niet onder een van deze categorieën vallen.
3.3 Beoordeling van vaccinatie bij gezonde 50- tot 65-jarigen
Belang voor de volksgezondheid
Op dit moment zijn er, noch voor Nederland noch voor andere landen, gepubli-
ceerde onderzoeken beschikbaar over de ziekte en sterfte als gevolg van griep bij
gezonde personen in de leeftijd van 50 tot 65 jaar. Om meer inzicht te krijgen in
sterfte en ziektelast door griep heeft de Gezondheidsraad het Julius Centrum
opdracht gegeven hier onderzoek naar te doen. Hier volgt een korte opsomming
van de resultaten van dit onderzoek (een uitgebreide samenvatting staat in bijlage
E).
Omdat er geen nationale gegevens zijn op grond waarvan het verband tussen
griep en diverse complicaties rechtstreeks gelegd kan worden, is gekozen voor
een zogeheten excess studie. Die vormt de basis voor schattingen. Daarbij wordt
de via peilstations gemeten incidentie van griep gerelateerd aan sterfte, zieken-
huisopnames en huisartsconsulten in Nederland. Door het griepseizoen te verge-
lijken met periodes direct daar omheen (het periseizoen) en de zomer is een
uitspraak mogelijk over de waargenomen extra sterfte, ziekenhuisopnames en
huisartsconsulten.
Op die manier werd geschat dat onder alle 50- tot 65-jarigen (zowel gezonde
mensen als mensen met een verhoogd risico) periodes waarin het influenzavirus
actief is samengaan met een extra sterfte van 3,8 tot 7,6 per 100 000 personen per
winter, ten opzichte van respectievelijk het periseizoen en de basisperiode in de
zomer. Dat zou dan neerkomen op jaarlijks tussen de 117 en 233 sterfgevallen in
Nederland.
Na onderverdeling in leeftijdscategorieën per vijf jaar bleek de totale extra
sterfte in de winter vooral plaats te vinden tussen de 60 tot 65 jaar. In deze groep
betrof de geschatte totale extra sterfte per winter 7,7 tot 16 sterfgevallen per
100 000 personen, ten opzichte van respectievelijk het periseizoen en de basispe-
riode in de zomer. In de categorieën 55 tot en met 59 jaar en 50 tot en met 54 jaar
betrof deze geschatte totale extra sterfte per winter respectievelijk 1,9 tot 4,7 en
2,7 tot 4,5 sterfgevallen per 100 000 personen.
Bij deze sterftecijfers moet aangetekend worden dat op grond van de gege-
vensbronnen geen onderscheid gemaakt kan worden tussen personen die een ver-
38 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
hoogd risico lopen en gezonde mensen. Verder is de totale extra sterfte per winter
ten opzichte van de basisperiode in het periseizoen in de categorie van 55 tot en
met 59 jaar niet statistisch significant. Voorts kunnen de gegevens niet zonder
meer causaal geïnterpreteerd worden en is beïnvloeding door verstorende varia-
belen niet uit te sluiten. Deze onzekerheden wegen zwaarder naarmate de waar-
genomen verschillen in sterfte geringer zijn. De commissie hecht daarom minder
waarde aan de resultaten bij personen onder de 60 jaar dan aan die bij de 60- tot
65-jarigen. Vanaf de leeftijd van 60 jaar loopt de waargenomen oversterfte duide-
lijk op.
Verder werd bij gezonde 50- tot 65-jarigen geschat dat de griepperiodes
samengaan met een overmaat aan ziekenhuisopnames (gemiddeld tussen de 17,7
en 38,0 per 100 000 personen per winter) en huisartsbezoeken (gemiddeld tussen
de 632 en 1259 per 100 000 personen per winter). De overmaat aan ziekenhuis-
opnames per afzonderlijke categorie, gerubriceerd naar diagnose ten tijde van
ontslag, is niet steeds statistisch significant. De totale overmaat aan ziekenhuis-
opnames per 100 000 personen is dat echter wel, en deze neemt toe met de leef-
tijd (bij de 60- tot 65-jarigen bedraagt deze gemiddeld tussen de 26,1 en 66,2 per
100 000 personen per winter).
Ook bij deze gegevens moet bedacht worden dat een causaal verband niet
aangetoond is en dat de invloed van verstorende variabelen niet is uit te sluiten.
Effectiviteit en veiligheid
Naar de effectiviteit van griepvaccinatie bij gezonde personen in de leeftijd van
50 tot 65 jaar is geen onderzoek gedaan. Er zijn wel gegevens over de effectivi-
teit van griepvaccinatie bij alle gezonde volwassenen jonger dan 65 jaar. Uit een
systematische review uit 2004 volgt voor gezonde volwassenen jonger dan 65
jaar een reductie van serologisch bevestigde griep van 67 procent.18 In de ver-
schillende onderzoeken waarop deze review is gebaseerd varieert de reductie van
50 tot 90 procent. De reductie is onder meer afhankelijk van de match tussen de
circulerende virusstam en de voor het vaccin gebruikte stammen en de griep acti-
viteit in de betreffende seizoenen.19,20 Voor klinische griep volgt uit deze studies
een reductie van influenza-achtige ziekte van ongeveer 30 procent en een reduc-
tie van alle bovensteluchtweginfecties van 10 tot 25 procent.19-21
Of griepvaccinatie tevens een reductie van complicaties en zorggebruik
(sterfte, ziekenhuisopnames, huisartsbezoeken) geeft is op grond van de beschik-
bare gegevens onduidelijk. Een eventuele reductie van sterfte is niet onderzocht
en een reductie van ziekenhuisopnames door vaccinatie is niet aangetoond.18 Dit
Vaststellen van doelgroepen 39
hangt mogelijk samen met de beperkte frequentie van sterfte en ziekenhuisopna-
mes in de gehele groep van 18- tot 65-jarigen.19 In een deel van de beschikbare
studies is wel een reductie van ziekteverzuim gevonden.20,21
Bijwerkingen van griepvaccinatie bij gezonde volwassenen jonger dan 65
jaar bestaan voornamelijk uit pijn en roodheid op de plaats waar de injectie is
toegediend. Deze verschijnselen komen bij gevaccineerden ongeveer twee keer
vaker voor dan bij personen die een placebo kregen. Bij 59 procent van de gevac-
cineerden treedt zo'n lokale bijwerking op. Er zijn geen afzonderlijke systemi-
sche bijwerkingen van griepvaccinatie gevonden.18
Kosteneffectiviteit
Bij de voor het CVZ rapport uitgevoerde PRISMA-studie kwamen uit de kosten-
effectiviteitsanalyse (met alleen directe kosten, zoals de aanschaf van het vaccin)
aanwijzingen naar voren dat griepvaccinatie bij gezonde personen in de leeftijd
van 50 tot 65 jaar kosteneffectief zou kunnen zijn.1 Ook een kosteneffectiviteits-
analyse uit Groot-Brittannië (met naast directe ook indirecte kosten, zoals ziekte-
verzuim) bij gezonde 50 tot 65 jarigen wijst in deze richting.22
Op basis van het onderzoek door het Julius Centrum naar sterfte en ziektelast
door griep is ook een kosteneffectiviteitsanalyse uitgevoerd (zie bijlage F). Hier-
uit wordt duidelijk dat de kosten van griepvaccinatie bij alle personen tussen de
50 en 65 jaar worden geschat op 28.019 per gewonnen levensjaar als het peri-
seizoen als basisperiode wordt genomen, en op 9.421 per gewonnen levensjaar
als de zomer als referentieperiode gehanteerd wordt. Daarbij zijn de kosten van
productiviteitsverlies dan meegenomen.
Na onderverdeling in leeftijdscategorieën per vijf jaar blijkt uit deze kosten-
effectiviteitsanalyse verder dat de kosten per gewonnen levensjaar in de catego-
rie van 60- tot 65-jarigen het laagst zullen zijn. Wordt het periseizoen als
referentieperiode genomen, dan worden deze geschat op 15.810 per gewonnen
levensjaar (inclusief kosten van productiviteitsverliezen), tegenover 37.632,
44.558 en 79.247 per gewonnen levensjaar voor respectievelijk 55 tot en met
59 jaar, 50 tot en met 54 jaar en 45 tot en met 49 jaar. Wordt de zomer als referen-
tieperiode genomen dan zijn de kosten voor de categorie van 60 tot 65 jaar
4.314 per gewonnen levensjaar, tegenover 11.151, 19.036 en 25.044 voor
respectievelijk 55 tot en met 59 jaar, 50 tot en met 54 jaar en 45 tot en met 49
jaar.
Samenvattend kan gezegd worden dat de kosten van griepvaccinatie bij 60-
tot 65-jarigen in ieder geval onder de 20.000 per gewonnen levensjaar (inclu-
40 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
sief kosten van productiviteitsverliezen) zullen blijven, en dat vaccinatie dus zeer
waarschijnlijk kosteneffectief zal zijn. De commissie merkt wel op dat hier
dezelfde beperkingen en onzekerheden gelden als in de eerder besproken
`excess' studie waar deze berekeningen op gebaseerd zijn.
Andere kosteneffectiviteitsanalyses richten zich op alle gezonde volwassenen
jonger dan 65 jaar. Bij deze totale groep is de conclusie dat vaccinatie kostenef-
fectief en mogelijk zelfs kostenbesparend is, uitgaande van zowel de directe als
de indirecte kosten.23-27 Verder blijkt uit een aantal van deze analyses dat griep-
vaccinatie voordeliger is dan antivirale therapie.23-25,27
Oordeel over vaccinatie
De effectiviteit van griepvaccinatie bij gezonde 50- tot 65-jarigen is tot op heden
niet afzonderlijk in goede klinische studies onderzocht. Bij de gehele groep
gezonde volwassenen jonger dan 65 jaar (onder wie dus ook 50- tot 65-jarigen) is
de effectiviteit van griepvaccinatie voor het krijgen van griep aangetoond.
Uit een in opdracht van de Gezondheidsraad bij het Julius Centrum uitge-
voerde studie naar sterfte en ziektelast door griep komt naar voren dat onder
gezonde 50- tot 65-jarigen griepperiodes samengaan met een overmaat aan huis-
artsbezoeken, ziekenhuisopnames en sterfte. De extra sterfte wordt vooral gezien
in de leeftijdscategorie van 60 tot 65 jaar; ook de overmaat aan ziekenhuisopna-
mes per 100 000 personen is daar het grootst.
De bij dit type onderzoek geldende beperkingen en onzekerheden in aanmer-
king nemend, acht de commissie met name de bevindingen voor de groep vanaf
60 jaar relevant. Op grond van de aansluitend uitgevoerde kosteneffectiviteits-
analyse is aannemelijk dat griepvaccinatie bij 60- tot 65-jarigen volgens de gel-
dende maatstaven kosteneffectief is. De commissie ziet daarin voldoende grond
om gezonde 60- tot 65-jarigen toe te voegen aan de doelgroepen voor griep-
vaccinatie.
3.4 Beoordeling van vaccinatie bij zwangere vrouwen
Belang voor de volksgezondheid
Uit onderzoek is gebleken dat ziekenhuisopnames tijdens het griepseizoen bij
gezonde zwangere vrouwen zeldzaam zijn. Sterfte door griep kwam helemaal
niet voor.28 Ook resulteert griep tijdens de zwangerschap bij gezonde vrouwen
niet in een verhoogd risico op zwangerschapscomplicaties.29,30 Wel is gebleken
dat zwangere vrouwen met een aandoening die het risico van complicaties door
Vaststellen van doelgroepen 41
griep verhoogt (bijvoorbeeld astma) een verhoogd risico hebben op ziekenhuis-
opnames tijdens het griepseizoen, in vergelijking met gezonde zwangere
vrouwen.29,31
Effectiviteit en veiligheid
Onderzoek naar de effectiviteit van griepvaccinatie bij zwangere vrouwen toont
geen verschil in de kans op bezoek aan een arts in verband met influenza-achtige
ziekte tussen gevaccineerde en ongevaccineerde gezonde zwangere vrouwen.28
Ook zijn uit twee verschillende Amerikaanse studies geen gegevens naar
voren gekomen die wijzen op het optreden van extra bijwerkingen, zwanger-
schapscomplicaties of aangeboren afwijkingen door griepvaccinatie tijdens de
zwangerschap. Om echter definitief te concluderen dat griepvaccinatie bij
zwangere vrouwen veilig is zijn grotere onderzoeksgroepen nodig dan de respec-
tievelijk 3707 en 252 zwangere vrouwen die bij deze twee onderzoeken een
griepvaccinatie ontvingen.28,32
Kosteneffectiviteit
Onderzoeksgegevens over de kosteneffectiviteit van griepvaccinatie bij gezonde
zwangere vrouwen zijn niet beschikbaar.
Oordeel over vaccinatie
Bij gezonde zwangere vrouwen lijkt geen sprake te zijn van een extra ziektelast
door griep. Bovendien is de effectiviteit van griepvaccinatie bij deze groep niet
aangetoond. De commissie ziet dan ook geen reden om gezonde zwangere
vrouwen toe te voegen aan de doelgroepen voor de griepvaccinatie.
Zwangere vrouwen die behoren tot een hoogrisicogroep waarvoor vaccinatie
wordt aanbevolen zullen op die grond uiteraard wel in aanmerking komen voor
een aanbod tot vaccinatie. Voor hen wordt griepvaccinatie onverminderd aanbe-
volen. Geruststellend hierbij is dat er geen aanwijzingen zijn voor een verhoogd
risico op aangeboren afwijkingen of zwangerschapscomplicaties door griepvac-
cinatie tijdens de zwangerschap.
De commissie heeft ook nog overwogen of het aanbieden van griepvaccinatie
aan zwangere vrouwen ter bescherming van het pasgeboren kind nuttig zou kun-
nen zijn. De commissie gaat hier in de volgende paragraaf nader op in.
42 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
3.5 Beoordeling van vaccinatie bij kinderen
3.5.1 Kinderen jonger dan 6 maanden
Griepvaccins zijn niet onderzocht bij en geregistreerd voor kinderen jonger dan 6
maanden. Daarmee valt deze groep voor vaccinatie af. Wat wel overwogen kan
worden om hen te beschermen is vaccinatie van mensen in hun directe omge-
ving. De moeder is veelal hun belangrijkste gezinscontact, en een optie zou zijn
om zwangere vrouwen een vaccinatie aan te bieden om zo hun toekomstige baby
te beschermen. Ook is het denkbaar dat vaccinatie van de moeder tijdens de
zwangerschap zorgt voor extra bescherming van de pasgeborene door overdracht
van antistoffen via de placenta. Die optie wordt hier dan ook beoordeeld.
Belang voor de volksgezondheid
Bij kinderen jonger dan 6 maanden is gebleken dat zij een verhoogde kans heb-
ben om tijdens het griepseizoen in het ziekenhuis opgenomen te worden.33
Effectiviteit en veiligheid
Uit onderzoek blijkt dat vaccinatie van zwangere vrouwen geen gunstig effect
heeft op de kans dat pasgeboren kinderen vanwege griep of longontsteking in het
ziekenhuis opgenomen moeten worden of gezien moeten worden door een arts.28
Uit twee verschillende Amerikaanse studies zijn geen gegevens naar voren
gekomen die wijzen op het optreden van extra bijwerkingen, zwangerschaps-
complicaties of aangeboren afwijkingen door griepvaccinatie tijdens de
zwangerschap (zie ook paragraaf 3.4).28,32
Kosteneffectiviteit
Kosteneffectiviteitsstudies over griepvaccinatie bij gezonde zwangere vrouwen
zijn niet beschikbaar.
Oordeel over vaccinatie
Bij kinderen jonger dan 6 maanden is er sprake van extra ziekte door griep, maar
zij kunnen zelf niet gevaccineerd worden tegen griep. Op dit moment ontbreekt
wetenschappelijk bewijs dat vaccinatie van de moeder effectief is in het terug-
Vaststellen van doelgroepen 43
brengen van het aantal infecties of de gevolgen van griep bij kinderen jonger dan
zes maanden.
Daarom heeft de commissie besloten niet aan te bevelen dat gezonde
zwangere vrouwen een griepvaccinatie krijgen aangeboden om zo kinderen jon-
ger dan 6 maanden te beschermen.
3.5.2 Kinderen van 6 maanden tot 2 jaar
Belang voor de volksgezondheid
Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat er bij kinderen jonger dan twee jaar sprake
is van een toename in het aantal ziekenhuisopnames tijdens periodes waarin het
influenzavirus circuleert.33,34 Een toename van sterfte door griep werd niet
gevonden.
Aangezien Nederlandse gegevens over ziektelast door griep bij kinderen ont-
breken, heeft de Gezondheidsraad het Julius Centrum opdracht gegeven ook
onderzoek te doen naar sterfte en ziektelast door griep bij kinderen (zie bijlage
E). Uit dit onderzoek komt naar voren dat er onder 0- tot 2-jarigen geen sprake is
van extra sterfte tijdens griepperiodes. Wel gingen de griepperiodes bij hen
gepaard met een overmaat aan ziekenhuisopnames (gemiddeld tussen de 79 en
271 per 100 000 personen per winter) en huisartsbezoeken (gemiddeld tussen de
520 en 6578 per 100 000 personen per winter). Hiermee zou het influenzavirus
jaarlijks in een periode van ongeveer 8 weken verantwoordelijk kunnen zijn voor
tussen de 312 en 1072 ziekenhuisopnames onder 0- tot 2-jarigen.
De overmaat aan ziekenhuisopnames die specifiek verband houdt met de
ondersteluchtweginfecties blijkt voor het grootste deel toe te schrijven aan de
kinderen tot 6 maanden (tussen de 26 en 429 ziekenhuisopnames per winter).
Overigens leek het respiratoir syncytieel virus vergeleken met het influenzavirus
bij 0- tot 2-jarigen verantwoordelijk voor een minimaal vier keer hogere opname
voor ondersteluchtweginfecties (respectievelijk tussen de 488 en 608 en tussen
de 13 en 143 opnames per 100 000 personen per winter). Ook bij deze gegevens
gelden overigens de al eerder genoemde beperkingen die aan dit soort onderzoek
verbonden zijn.
De conclusie is dat de periodes waarin het influenzavirus circuleert bij kinde-
ren tot twee jaar niet samengaan met een overmaat aan sterfte, maar waarschijn-
lijk wel met extra ziekenhuisopnames en huisartsbezoeken. Het grootste deel
daarvan wordt gevonden bij kinderen tussen de 0 en 6 maanden.
44 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Effectiviteit en veiligheid
Over de effectiviteit van griepvaccinatie bij kinderen van 6 maanden tot 2 jaar is
nog veel onduidelijk. Bij de beschikbare onderzoeken naar serologisch en virolo-
gisch bevestigde griep zijn de gegevens bij deze jonge kinderen zeer beperkt. De
onderzoekspopulaties zijn namelijk erg klein. Er worden daarbij dan wel aanwij-
zingen gevonden dat er mogelijk sprake is van een reductie van bevestigde griep
door griepvaccinatie, maar deze zijn meestal niet statistisch significant.35,36
Op dit moment is er dus geen bewijs dat griepvaccinatie resulteert in een
reductie van serologisch of virologisch bevestigde griep. Gegevens over de
effectiviteit van het griepvaccin bij klinische griep zijn er zelfs helemaal niet, en
dat vaccinatie zou resulteren in een vermindering van ziekenhuisopnames is ook
niet aangetoond.36
Het Scientific Panel on Vaccines and Immunisation van het European Centre
for Disease prevention and Control (ECDC) bevestigt dat duidelijk wetenschap-
pelijk bewijs voor de effectiviteit van griepvaccinatie bij kinderen van 6 maan-
den tot 2 jaar niet beschikbaar is.37
Ook de eventuele bijwerkingen van griepvaccinatie bij kinderen tussen de 6
maanden en 2 jaar zijn slechts beperkt onderzocht. De beperkte gegevens duiden
weliswaar op milde bijwerkingen (zoals lokale reacties en koorts).38,39
Kosteneffectiviteit
Er zijn voor Nederland geen kosteneffectiviteitsstudies beschikbaar voor griep-
vaccinatie bij kinderen van 6 maanden tot 2 jaar. Buitenlandse kosteneffectivi-
teitstudies bij een grotere leeftijdscategorie zijn mogelijk niet van toepassing,
aangezien bij kinderen jonger dan 2 jaar de effectiviteit van griepvaccinatie niet
vaststaat.36
Oordeel over vaccinatie
Bij gezonde kinderen die jonger zijn dan 2 jaar volgt uit het beschikbare onder-
zoek dat er geen sprake is van extra sterfte, maar waarschijnlijk wel van extra
ziektelast. De door het Julius Centrum gevonden overmaat aan ziekenhuisopna-
mes en huisartsbezoeken betreft echter voor het grootste deel kinderen tussen de
0 en 6 maanden. Voor deze leeftijdscategorie is het griepvaccin niet geregi-
streerd, en hen vaccineren is dan ook geen optie. Voor kinderen van 6 maanden
Vaststellen van doelgroepen 45
tot 2 jaar is wel een vaccin beschikbaar, maar de effectiviteit daarvan is niet aan-
getoond. De commissie adviseert dan ook niet deze groep te vaccineren.
Wel beveelt zij aan dat onderzoek naar de effectiviteit van griepvaccinatie bij
deze kinderen wordt uitgevoerd. Pas als de resultaten uit zulk onderzoek daartoe
aanleiding geven kan eventueel overwogen worden deze kinderen toe te voegen
aan de doelgroepen voor griepvaccinatie.
3.5.3 Kinderen van 2 jaar en ouder
Belang voor de volksgezondheid
Bij kinderen van 2 jaar en ouder is uit Amerikaans onderzoek gebleken dat er
slechts sprake is van een beperkte toename in het aantal ziekenhuisopnames tij-
dens periodes waarin het influenzavirus circuleert. In deze onderzoeken werd bij
deze leeftijdscategorie bovendien geen toename van sterfte door griep gevon-
den.33,34 Ook uit het door het Julius Centrum uitgevoerde onderzoek naar sterfte
en ziektelast door griep bij kinderen bleek geen duidelijke extra ziektelast door
griep bij kinderen van 2 jaar en ouder.
Effectiviteit en veiligheid
Vaccinatie leidt in deze leeftijdsgroep tot een reductie van serologisch of virolo-
gisch bevestigde griep van 58 tot 72 procent.36,40 Bij klinische griep wordt een
reductie van influenza-achtige ziekte gevonden die varieert van 28 tot 59 pro-
cent.36,40
Wat betreft complicaties door griep is ook bij deze groep onduidelijk of
vaccinatie resulteert in een vermindering van het aantal ziekenhuisopnames of
sterfgevallen. Wel is in cohortstudies gevonden dat vaccinatie van de kinderen
leidt tot minder schoolverzuim, verminderd voorschrijven van antibiotica en, bij
hun verzorgers, verminderd werkverzuim.36,41
Kosteneffectiviteit
Uit de beschikbare kosteneffectiviteitsstudies die in het buitenland zijn gedaan
wordt geconcludeerd dat als de directe kosten (bijvoorbeeld de aanschaf van het
vaccin) en indirecte kosten (bijvoorbeeld werkverzuim van ouders of verzorgers)
in de berekeningen meegenomen worden, griepvaccinatie bij kinderen (bij de
eerste studie gedefinieerd als kinderen jonger dan 18 jaar42 en bij de tweede stu-
die als kinderen jonger dan 5 jaar43) hoogstwaarschijnlijk kostenbesparend zal
46 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
zijn. Er zijn echter geen Nederlandse gegevens beschikbaar. Deze zijn wel van
belang, vanwege de verschillen in zorg en sociale verzekering.
Oordeel over vaccinatie
Bij de kinderen ouder dan 2 jaar is griepvaccinatie wel effectief, maar niet nodig,
omdat griep in deze groep niet leidt tot meer ernstige ziekte of sterfte. Op grond
hiervan ziet de commissie op dit moment geen reden om gezonde kinderen ouder
dan 2 jaar toe te voegen aan de doelgroepen voor griepvaccinatie.
3.6 Beoordeling van vaccinatie bij personen tot 18 jaar met astma
Op dit moment wordt vaccinatie aanbevolen voor personen tot 18 jaar die tot een
risicogroep behoren. Daaronder vallen onder meer kinderen met astma, cystic
fibrosis, diabetes mellitus, aangeboren hartafwijkingen en (functionele) asplenie.
Aanbieding van griepvaccinatie aan deze groep dient naar het oordeel van de
commissie te worden gehandhaafd. Omdat over de effectiviteit van griepvaccina-
tie, in het tegengaan van astma gerelateerde klachten of complicaties, bij kinde-
ren met astma discussie is ontstaan wordt die doelgroep hier apart besproken.
Belang voor de volksgezondheid
Uit Amerikaans observationeel onderzoek blijkt tijdens het griepseizoen onder
kinderen jonger dan 15 jaar met een verhoogd risico (van wie de meeste astma
hebben) een toename in ziekenhuisopnames, huisartsbezoeken en voorgeschre-
ven antibiotica.44 Nederlandse gegevens over de ziektelast zijn echter niet
beschikbaar.
Effectiviteit en veiligheid
In een Nederlands gerandomiseerd onderzoek bij kinderen met astma vertoonden
de gevaccineerde kinderen geen reductie van het aantal of de ernst van astma-
aanvallen in vergelijking met niet-gevaccineerde kinderen.45 Bij de gevacci-
neerde kinderen bleek gedurende de griep wel sprake van een betere kwaliteit
van leven.46
Bij dit eerste gerandomiseerde onderzoek is een aantal kantekeningen te
plaatsen. Zo was tijdens één van de twee bestudeerde seizoenen de incidentie van
griep erg laag, en waren de virusstammen en de waargenomen trends van het
mogelijke effect gedurende de seizoenen verschillend, wat de resultaten mogelijk
Vaststellen van doelgroepen 47
heeft beïnvloed. Ook is de diagnose astma van de huisarts niet bevestigd. Deze
punten hebben geleid tot discussie over de conclusies die aan deze studie verbon-
den kunnen worden.47
Een andere Nederlandse (observationele) studie uit 2002 liet bij gevacci-
neerde kinderen met astma jonger dan 6 jaar een reductie zien van de acute
ondersteluchtweginfecties.48 Bij kinderen ouder dan 6 jaar kon echter geen
reductie aangetoond worden.48 In het CVZ-rapport werd een reductie van 41 pro-
cent gemeld van luchtweginfecties bij alle kinderen onder de 18 jaar die een ver-
hoogd risico hadden.1 De voor dit CVZ-rapport uitgevoerde studie vond
daarnaast 43 procent reductie van huisartsbezoeken bij kinderen jonger dan 18
jaar met een verhoogd risico.49
In het verleden is gedacht dat griepvaccinatie bij mensen met astma tot verer-
gering van klachten zou kunnen leiden.50 Inmiddels is uit meerdere onderzoeken
gebleken dat dit niet het geval is. Griepvaccinatie kan bij deze groep dus als vei-
lig beschouwd worden.50,51
Kosteneffectiviteit
De kosteneffectiviteitsstudie in het CVZ-rapport rapporteerde een gemiddelde
van 2.574 per voorkomen huisartsbehandeling.1 Bij deze studie zijn alleen
directe kosten meegenomen en geen indirecte kosten. Het aantal onderzochte
kinderen in deze studie was echter te klein om naast het optreden van complica-
ties in de eerste lijn ook een uitspraak mogelijk te maken over eventuele zieken-
huisopnames en sterfte. Buitenlandse kosteneffectiviteitsstudies waarin indirecte
kosten werden meegenomen vinden wel een kostenbesparend effect van vaccina-
tie.52,53
Oordeel over vaccinatie
In diverse observationele studies naar griepvaccinatie bij kinderen met astma zijn
aanwijzingen gevonden voor meer ziektelast door griep, en een gunstig effect
van vaccinatie op uitkomstmaten als luchtweginfecties en huisartsbezoe-
ken.1,48,49,54 Deze resultaten werden echter niet bevestigd in de enige gerandomi-
seerde studie die de commissie bekend is.45
Alle gegevens overziend, meent de commissie dat een gunstig effect van
griepvaccinatie in de groep kinderen tot 18 jaar met astma op dit moment niet
verworpen kan worden. Om het huidige aanbod van griepvaccinatie aan deze
risicogroep te stoppen zou meer en overtuigender bewijs noodzakelijk zijn. De
48 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
commissie handhaaft daarom de aanbeveling om kinderen met astma een griep-
vaccinatie aan te bieden. De commissie beveelt tevens verder onderzoek aan naar
de effectiviteit van griepvaccinatie bij kinderen met astma.
De commissie voegt hieraan toe dat zij zich voor kan stellen dat de indicatie
voor griepvaccinatie (bijvoorbeeld astma) bij iedere individuele patiënt regelma-
tig opnieuw wordt overwogen.
3.7 Beoordeling van vaccinatie bij patiënten met furunculose en hun
gezinsleden
Furunculose of steenpuistziekte is het herhaaldelijk optreden van steenpuisten,
meestal veroorzaakt door een infectie met Staphylococcus aureus. Griepvaccina-
tie bij furunculosepatiënten en hun gezinsleden (of daarmee gelijk te stellen con-
tacten) wordt in Nederland al sinds lange tijd aanbevolen. Toch vormt de
commissie nu opnieuw een oordeel over deze doelgroep, omdat er twijfel bestaat
over de wetenschappelijke basis die hieraan ten grondslag ligt. In het buitenland
wordt deze groep patiënten niet gevaccineerd. Ook blijkt in de praktijk dat deze
groep moeilijk te identificeren is.
Belang voor de volksgezondheid
De wetenschappelijke basis voor eerdere advisering van griepvaccinatie bij
furunculosepatiënten bestaat uit een tweetal publicaties uit de jaren vijftig van de
vorige eeuw. Het betreft enkele casusrapportages en een geselecteerde casusse-
rie, bestaande uit patiënten met furunculose (of een gezinslid daarvan) die na
griep een secundaire longontsteking ontwikkelden, veroorzaakt door Staphylo-
coccus aureus.55,56 Uit deze publicaties is volgens de commissie echter niet af te
leiden dat patiënten met furunculose meer risico hebben op een secundaire stafy-
lokokken longontsteking na griep.
Effectiviteit en veiligheid
Over de effectiviteit van griepvaccinatie bij deze groep bestaan geen gegevens.
Kosteneffectiviteit
Ook over de kosteneffectiviteit is niets bekend.
Vaststellen van doelgroepen 49
Oordeel over vaccinatie
Het risico dat bij patiënten met furunculose en hun gezinsleden na griep een
secundaire stafylokokken longontsteking optreedt is naar het oordeel van de
commissie waarschijnlijk gering. Bovendien is de effectiviteit van griepvaccina-
tie bij deze groep onbekend. De commissie ziet ook geen heil in het identificeren
van dragers van Staphylococcus aureus (als dit al haalbaar zou zijn), temeer daar
maar weinigen daadwerkelijk furunculose zullen hebben.
De commissie ziet dan ook goede gronden om deze groep niet langer op te
nemen in het programma voor griepvaccinatie. Wel bepleit de commissie extra
aandacht bij behandelaars voor het optreden van een bacteriële superinfectie met
Staphylococcus aureus bij patiënten met furunculose.
3.8 Beoordeling van vaccinatie bij gezondheidszorgpersoneel
Belang voor de volksgezondheid
Uit de beschikbare wetenschappelijke literatuur blijkt niet dat gezondheidszorg-
personeel beroepsmatig een verhoogd risico loopt op besmetting met griep.
Bovendien valt er, aangezien gezondheidszorgpersoneel in de regel tot de
gezonde populatie behoort, in deze groep na infectie geen bovenmatige ziekte of
sterfte te verwachten. Dat ligt anders bij de patiënten voor wie zij zorgen: als
deze tot een risicogroep behoren is er bij hen, na overdracht van het virus van
verzorger naar patiënt, wél sprake van een verhoogde kans op ernstige ziekte of
sterfte.
Effectiviteit en veiligheid
Bij vaccinatie van gezondheidszorgpersoneel zijn er twee mogelijke effecten: het
effect op het gezondheidszorgpersoneel zelf, en het indirecte effect op ziekte en
sterfte bij hun patiënten.
In een tweetal Engelse gerandomiseerde onderzoeken werd de indirecte
effectiviteit van griepvaccinatie onderzocht bij gezondheidszorgpersoneel in ver-
pleeg- en verzorgingshuizen.57,58 Een toename in de vaccinatiegraad bij het per-
soneel leidde tot een afname in de sterfte van de patiënten van ongeveer 40
procent. De reductie van influenza-achtige ziekte bij patiënten was in deze stu-
dies echter niet statistisch significant.
De auteurs van een recente systematische review concluderen op basis hier-
van dat een indirect effect op ziekte en sterfte bij patiënten optreedt als gezond-
50 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
heidszorgpersoneel wordt gevaccineerd tegen griep.59 Een Cochrane review uit
2006 concludeert echter dat het bewijs voor indirecte bescherming niet geloof-
waardig is, omdat de bevindingen bij influenza-achtige ziekte niet statistisch sig-
nificant zijn.60 Wel wordt geconcludeerd dat griepvaccinatie van ouderen die in
verpleeghuizen en verzorgingshuizen wonen complicaties reduceert en dat griep-
vaccinatie bij gezonde volwassenen het aantal griepgevallen bij hen zelf redu-
ceert.18,61 De auteurs vinden het daarom wel begrijpelijk dat
gezondheidszorgpersoneel dat voor ouderen zorgt zich tegen griep laat vaccine-
ren. Aangeraden wordt om het effect alsnog in goed opgezette studies te onder-
zoeken.
Zeer recent, en na publicatie van de beide reviews, is een derde Engels geran-
domiseerd onderzoek gepubliceerd.62 In dit onderzoek, in het griepseizoen 2003-
2004, leidde een hogere vaccinatiegraad onder verpleeghuispersoneel tot een
daling bij hun patiënten in sterfte, influenza-achtige ziekte, ziekenhuisopnames
in verband met influenza-achtige ziekte en huisartsbezoeken in verband met
influenza-achtige ziekte. Hiermee lijkt het bewijs van indirecte bescherming toch
geleverd.
De conclusie uit de al eerder genoemde systematische review uit 2006 over
de bescherming van het gezondheidszorgpersoneel zelf is gebaseerd op drie
gerandomiseerde onderzoeken.59 Het eerste is een Amerikaans onderzoek waarin
vaccinatie van gezondheidszorgpersoneel leidde tot een reductie van 88 procent
in serologisch bevestigde griep.20 In het tweede onderzoek werd geen afname in
de incidentie van influenza-achtige ziekte gevonden, maar was er sprake van een
slechte match tussen het vaccin en de circulerende virusstam.63 Het derde onder-
zoek, onder personeel in twee kinderziekenhuizen, liet een beperkte reductie zien
in het gemiddeld aantal dagen ziekteverzuim door respiratoire infecties.64
Al met al geven de verschillende onderzoeken dus maar beperkt inzicht in de
klinische effectiviteit van griepvaccinatie bij gezondheidszorgpersoneel. De
commissie betrekt bij de beoordeling van vaccinatie van gezondheidszorgperso-
neel echter ook de eerder besproken gegevens over griepvaccinatie bij gezonde
volwassenen. Zij gaat er hierbij van uit dat de effectiviteit bij gezondheidszorg-
personeel niet zal verschillen van die bij (andere) gezonde volwassenen.
Kosteneffectiviteit
De eerder besproken systematische review uit 2006 komt tot de conclusie dat
vaccinatie van gezondheidszorgpersoneel kosteneffectief en waarschijnlijk zelfs
kostenbesparend is.59
Vaststellen van doelgroepen 51
Oordeel over vaccinatie
Bij gezondheidszorgpersoneel zelf is geen sprake van een duidelijk verhoogde
ziektelast door griep. De commissie verwacht dat de effectiviteit van vaccinatie
bij hen vergelijkbaar is met die bij gezonde volwassenen, en dat vaccinatie van
gezondheidszorgpersoneel tot minder ziektelast leidt bij patiënten. Naar het oor-
deel van de commissie is dat niet alleen het geval bij patiënten in verpleeghuizen
en verzorgingshuizen, maar ook bij patiënten in ziekenhuizen.
De commissie is van mening dat gezondheidszorgpersoneel dat regelmatig
en intensief contact heeft met patiënten die een verhoogd risico lopen een bijzon-
dere verantwoordelijkheid heeft. Hierbij is ook van belang dat vaccinatie van de
patiënten zelf geen volledige bescherming biedt. Om deze redenen acht de com-
missie toevoeging van gezondheidszorgpersoneel in ziekenhuizen, verzorgings-
huizen en verpleeghuizen aan de doelgroepen voor griepvaccinatie
gerechtvaardigd. Een aanvullend belang is het waarborgen van de continuïteit
van adequate zorg voor deze patiënten; vaccinatie van gezondheidszorgpersoneel
kan immers ook leiden tot reductie van ziekteverzuim.
Ook bij het overige gezondheidszorgpersoneel (bijvoorbeeld huisartsen en
thuiszorgmedewerkers) is er volgens de commissie sprake van een bijzondere
verantwoordelijkheid, namelijk als dit personeel direct contact heeft met patiën-
ten met een zeer hoog risico op ernstige ziekte en sterfte door griep. De commis-
sie verwacht dat een scherp onderscheid tussen verschillende types
patiëntencontacten in de praktijk echter moeilijk te maken valt. Zij verwacht
daarom dat algemene vaccinatie van een goed omschreven doelgroep van perso-
neel organisatorisch beter haalbaar is en tot een hogere vaccinatiegraad leidt dan
selectieve vaccinatie. De commissie komt daarom tot de aanbeveling gezond-
heidszorgpersoneel werkzaam in de cure en care sector met direct patiëntencon-
tact tegen griep te vaccineren.
3.9 Beoordeling van vaccinatie bij gezinsleden van personen uit een
risicogroep
Belang voor de volksgezondheid
Mensen uit risicogroepen worden in principe zelf al gevaccineerd tegen griep.
Toch zou te overwegen zijn om ook hun gezinsleden te vaccineren, om hen nog
extra te beschermen. De commissie heeft in de wetenschappelijke literatuur ech-
ter geen specifieke informatie kunnen vinden over het risico dat griep bij gezins-
contacten oplevert voor mensen die een verhoogd risico hebben op complicaties
52 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
of sterfte door griep. Ook zijn er geen gegevens over de mogelijkheid hen daarte-
gen te beschermen door hun gezinsleden te vaccineren. Wel toont een demogra-
fisch-statistische studie uit 2004 aanwijzingen voor het overbrengen van griep
binnen het gezin.65
Effectiviteit en veiligheid
Ook wat effectiviteit en veiligheid van griepvaccinatie betreft zijn er naast de
gegevens over gezonde volwassen geen aanvullende gegevens met specifieke
informatie over personen met gezinscontacten uit een risicogroep.
Kosteneffectiviteit
Over de kosteneffectiviteit is niets bekend.
Oordeel over vaccinatie
De commissie is wegens het gebrek aan gegevens niet voor vaccinatie van alle
personen die gezinscontacten onderhouden met mensen uit een risicogroep. De
commissie kan zich wel voorstellen dat personen met gezinscontacten met een
zeer hoog risico op ernstige ziekte en sterfte door griep zich toch laten vaccine-
ren. Op basis van eerder besproken gegevens (de aangetoonde serologische en
klinische effectiviteit van vaccinatie bij gezonde volwassen en de transmissiere-
ductie door vaccinatie bij gezondheidszorgpersoneel in verpleeg- en verzorgings-
huizen) verwacht de commissie dat personen met een zeer hoog risico op die
manier minder aan griep worden blootgesteld, ook als zij zelf al gevaccineerd
zijn. Hoewel een volledig overzicht van alle personen met een zeer hoog risico
niet te geven is behoren daartoe in elk geval:
· patiënten met ernstige afwijkingen en stoornissen van hart- of longfunctie die
ondanks medicatie een grote kans hebben op decompensatie van deze hart- of
longfunctie
· patiënten met ernstig lever- of nierfalen
· patiënten met een onvoldoende functionerend afweersysteem, bijvoorbeeld
als gevolg van infectie met HIV, chemotherapie of behandeling met immuno-
suppressieve middelen.
Het gaat bij deze groepen om personen van alle leeftijden. Het is de verantwoor-
delijkheid van de behandelende arts om bij individuele patiënten die buiten de
Vaststellen van doelgroepen 53
hier genoemde categorieën vallen, de wenselijkheid van vaccinatie van de
gezinscontacten van de patiënt te beoordelen.
3.10 Beoordeling van vaccinatie bij beroepsgroepen met intensieve
contacten in de bevolking
Belang voor de volksgezondheid
Uit de beschikbare wetenschappelijke literatuur komen geen gegevens naar
voren waaruit blijkt dat gezonde personen die beroepsmatig intensieve contacten
met andere personen hebben (bijvoorbeeld leerkrachten) een verhoogd risico
lopen op besmetting met griep of ernstige ziekte of sterfte door griep. Er zijn ook
geen studies beschikbaar waaruit blijkt dat beroepsgroepen die intensieve con-
tacten onderhouden met de bevolking een verhoogde kans hebben om mensen te
besmetten die tot een risicogroep behoren.
Effectiviteit en veiligheid
De te verwachten effectiviteit van griepvaccinatie bij deze doelgroep is gelijk
aan die bij gezonde volwassenen.
Kosteneffectiviteit
Ook wat de kosteneffectiviteit betreft is te verwachten dat die gelijk zal zijn aan
die bij gezonde volwassenen.
Oordeel over vaccinatie
Er is op grond van de beschikbare wetenschappelijke literatuur geen reden om
aan te nemen dat beroepsgroepen met intensieve contacten met de bevolking een
verhoogd risico hebben op griep of op ernstige ziekte of sterfte door griep. Ook
ziet de commissie geen reden om aan te nemen dat deze groep een verhoogde
kans heeft om mensen te besmetten die tot een risicogroep behoren. Op basis
hiervan ziet de commissie geen grond om deze groep toe te voegen aan de doel-
groepen voor griepvaccinatie.
54 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
3.11 Beoordeling van vaccinatie bij beroepsgroepen met intensieve
contacten met pluimvee
De commissie bespreekt de beroepsgroepen met intensieve contacten met pluim-
vee (pluimveehouders, dierenartsen) hier met een speciale reden. De laatste jaren
in februari 2007 nog in het Verenigd Koninkrijk ervaren pluimveehouderijen
grote problemen door infecties van pluimvee met het influenzavirus (aviaire
influenza of `vogelgriep'). Tot nu toe zijn op beperkte schaal besmettingen
gemeld van mensen met de virusstammen die verantwoordelijk zijn voor deze
uitbraken. Bij gelijktijdige besmetting met `menselijke' griep en aviaire influ-
enza is er een kans op uitwisseling van genetische informatie tussen de infecte-
rende virusstammen, waardoor een nieuwe, voor mensen zeer besmettelijke,
virusstam zou kunnen ontstaan.
Belang voor de volksgezondheid
Er is geen wetenschappelijke literatuur beschikbaar waaruit blijkt dat gezonde
personen die beroepsmatig veel intensieve contacten met pluimvee hebben een
verhoogd risico hebben op besmetting met griep of ernstige ziekte of sterfte als
gevolg hiervan. Wel is er mogelijk een verhoogd risico om in aanraking te komen
met aviaire influenza (vogelgriep). Het griepvaccin is daartegen echter niet werk-
zaam.
Effectiviteit en veiligheid
De effectiviteit en veiligheid van griepvaccinatie bij gezonde personen die
beroepsmatig veel intensieve contacten met pluimvee hebben is naar verwach-
ting gelijk aan die bij gezonde volwassenen in het algemeen.
Kosteneffectiviteit
Ook de kosteneffectiviteit van griepvaccinatie in deze groep zal naar verwach-
ting gelijk zijn aan die bij vaccinatie bij gezonde volwassenen in het algemeen.
Oordeel over vaccinatie
Zolang er geen vogelgriep heerst, ziet de commissie voor gezonde personen die
beroepsmatig veel intensieve contacten met pluimvee hebben geen reden om tot
Vaststellen van doelgroepen 55
jaarlijkse vaccinatie over te gaan. Dat ligt anders tijdens een uitbraak van vogel-
griep. Dan ontstaat een risico op uitwisseling van genetisch materiaal tussen ver-
schillende virusstammen, met als mogelijk gevolg een nieuwe, voor mensen zeer
besmettelijke virusstam. In dat geval kan er een reden zijn om veterinair perso-
neel en pluimveehouders te vaccineren. De beoordeling is op dat moment echter
aan de minister, zo nodig op basis van een advies door het Outbreak Manage-
ment Team (OMT).
3.12 Beoordeling van vaccinatie bij drugsverslaafden
Belang voor de volksgezondheid
Bij drugsverslaafden kan sprake zijn van een onderliggend lijden, waardoor extra
ziekte of sterfte door griep te verwachten is (bijvoorbeeld door infectie met
HIV). Op basis hiervan behoren zij dan reeds tot de doelgroepen voor griepvacci-
natie. Is daarvan geen sprake, dan is een drugsverslaafde in principe niet
immuungecompromitteerd. Bij deze groep zijn bovendien geen onderzoeksgege-
vens beschikbaar over het optreden van extra ziekte of sterfte door griep. Er is al
met al geen reden om bij deze groep extra gezondheidsschade te verwachten.
Effectiviteit en veiligheid
Ook over de effectiviteit van griepvaccinatie bij drugsverslaafden zijn geen
afzonderlijke gegevens beschikbaar. Er zijn echter geen reden om aan te nemen
dat de effectiviteit van griepvaccinatie bij drugsverslaafden duidelijk anders zal
zijn dan bij gezonde volwassenen.
Kosteneffectiviteit
Over de kosteneffectiviteit is niets bekend.
Oordeel over vaccinatie
De commissie heeft geen aanwijzingen gevonden dat bij drugsverslaafden sprake
is van een verminderde afweer. Hiermee heeft de commissie dan ook geen reden
om aan te nemen dat deze groep een verhoogd risico loopt op ernstige ziekte of
sterfte door griep. Op basis hiervan ziet de commissie dan ook geen aanleiding
om drugsverslaafden aan de doelgroepen voor griepvaccinatie toe te voegen.
56 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Als een drugsverslaafde op basis van onderliggend lijden al valt onder een
van de doelgroepen voor griepvaccinatie (bijvoorbeeld door een infectie met
HIV), dan is dat uiteraard wel reden voor een griepvaccinatie. Aangezien deze
groep vaak minder bekend is met de reguliere zorg is het gerechtvaardigd daarop
extra alert te zijn.
3.13 Beoordeling van vaccinatie bij alcoholverslaafden
Belang voor de volksgezondheid
Bij alcoholverslaafden kan sprake zijn van een onderliggend lijden, waardoor
extra ziekte of sterfte door griep te verwachten is (bijvoorbeeld door levercir-
rose). Zij behoren om die reden dan al tot de doelgroepen voor griepvaccinatie. Is
daarvan geen sprake, dan is ernstige ziekte of sterfte door griep niet te verwach-
ten. Hoewel bij alcoholverslaafden wel milde stoornissen van de afweer zijn aan-
getoond kunnen zij verder niet als immuungecompromitteerd beschouwd
worden. Over deze groep zijn verder geen onderzoeksgegevens beschikbaar die
duiden op extra ziekte of sterfte door griep. Er is dus geen reden om dit bij deze
groep te verwachten.
Effectiviteit en veiligheid
Er is geen reden om aan te nemen dat de effectiviteit van griepvaccinatie bij alco-
holverslaafden duidelijk anders zal zijn dan bij gezonde volwassenen.
Kosteneffectiviteit
Over de kosteneffectiviteit is niets bekend.
Oordeel over vaccinatie
Alcoholverslaafden zijn in principe niet immuungecompromitteerd. Hiermee
heeft de commissie dan ook geen reden om aan te nemen dat deze groep een ver-
hoogd risico loopt op ernstige ziekte of sterfte door griep. Op basis hiervan ziet
de commissie geen reden om alcoholverslaafden aan de doelgroepen voor griep-
vaccinatie toe te voegen.
Als een alcoholverslaafde op basis van aanwezig onderliggend lijden al valt
onder een van de doelgroepen voor griepvaccinatie (bijvoorbeeld door levercir-
rose) komt hij of zij uiteraard wel in aanmerking voor griepvaccinatie.
Vaststellen van doelgroepen 57
3.14 Aanvullende overwegingen
Bij de beoordeling van de wenselijkheid van griepvaccinatie spelen nog twee
extra punten een rol die niet bij de criteria in paragraaf 3.1 genoemd worden. Ten
eerste is dat de vraag naar de mate waarin de vaccinatie bij een bepaalde doel-
groep bijdraagt aan een afname van de circulatie van het virus in die doelgroep of
in de bevolking als geheel. De tweede vraag is in hoeverre routinematige vacci-
natie bijdraagt aan de voorbereiding op een pandemie. De commissie hanteert bij
haar beoordeling hiervan het uitgangspunt dat eerst dient te zijn voldaan aan de
criteria zoals benoemd in paragraaf 3.1.
Reductie van circulatie van het virus in de doelgroep of in de bevolking
als geheel
Deze overweging wordt meestal genoemd in verband met de rol van kinderen bij
grieptransmissie en een eventueel effect hierop door griepvaccinatie. Uit een
aantal onderzoeken zijn aanwijzingen naar voren gekomen dat griepvaccinatie
bij kinderen een reductie van de transmissie van het influenzavirus geeft.65-67 De
beschikbare gegevens zijn echter nog zeer beperkt en onvoldoende duidelijk. Het
Scientific Panel on Vaccines and Immunisation van het European Centre for
Disease prevention and Control (ECDC) bevestigt dit.37 Ook is niet duidelijk wat
de effecten zijn van een jaarlijkse griepvaccinatie op jonge leeftijd voor het ver-
loop van griep op latere leeftijd. Goed opgezet onderzoek ter evaluatie van deze
mogelijke indirecte effecten en van de langetermijneffecten van griepvaccinatie
bij kinderen is dan ook noodzakelijk.
Bijdrage aan de voorbereiding op een pandemie
De bijdrage van griepvaccinatie aan de voorbereiding op een pandemie zou vol-
gens de commissie uitsluitend bestaan uit het verhogen van de productiecapaci-
teit van griepvaccins. De infrastructuur voor grootschalige vaccinatiecampagnes
is in ons land in het verleden namelijk al voldoende gebleken. Een recent voor-
beeld is de invoering van meningokokken C-vaccinatie in het RVP.68 De com-
missie heeft in de wetenschappelijke literatuur geen gegevens kunnen vinden die
erop duiden dat de ernst van een eventuele pandemie direct te beïnvloeden valt
door de vaccinatiegraad voor epidemische griep te verhogen.
58 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Hoofdstuk 4
Verhogen van de vaccinatiegraad
In dit hoofdstuk gaat de commissie in op een aantal mogelijkheden om de griep-
vaccinatiegraad onder de doelgroepen te verhogen. Het gaat dan om aspecten
waarbij dat specifiek voor griepvaccinatie onderzocht is. Voor algemene aanbe-
velingen over voorlichting bij vaccinatie wordt verwezen naar het advies `De
toekomst van het Rijksvaccinatieprogramma: naar een programma voor alle leef-
tijden' van de commissie Herziening en Uitbreiding van het Rijksvaccinatiepro-
gramma (RVP).13
4.1 Huidige vaccinatiegraad
De griepvaccinatiegraad in Nederland is redelijk stabiel en bedraagt in de totale
populatie jaarlijks ongeveer 20 procent. In de totale risicopopulatie waarvoor
griepvaccinatie aanbevolen wordt is dat ongeveer 75-80 procent.69,70 Van alle
personen boven de 65 jaar werd in 2001 81 procent gevaccineerd. Was er alleen
een leeftijdsindicatie, dan was de vaccinatiegraad 73 procent; hadden mensen
daarnaast nog één of meer andere indicaties, dan was de vaccinatiegraad 85 pro-
cent, of zelfs nog hoger.69 Van de personen tussen de 18 en 65 jaar met een aan-
doening die tot een verhoogd risico leidt wordt jaarlijks ongeveer 70 procent
gevaccineerd.49
Minder duidelijk is de vaccinatiegraad bij personen jonger dan 18 jaar met
een verhoogd risico op complicaties of sterfte door griep. In het CVZ-rapport
Verhogen van de vaccinatiegraad 59
werd bij hen een vaccinatiegraad van 55 procent gevonden.1 De vaccinatiegraad
bij deze groep lijkt dus wat lager te zijn dan gemiddeld en verdient daarom extra
aandacht.
Over het algemeen is er in Nederland dus sprake van een zeer acceptabele
vaccinatiegraad. In de volgende paragrafen zal besproken worden op welke wijze
deze vaccinatiegraad gehandhaafd en mogelijk nog verder verhoogd kan worden.
4.2 Voorlichting
Uit een vragenlijstonderzoek uitgevoerd door het Nivel in 2002 (voor het CVZ-
rapport) bleek de belangrijkste motivatie voor deelname aan griepvaccinatie te
zijn: een chronische aandoening of een leeftijd van 65 jaar of ouder.1,71 Deze
motivatie werd gerapporteerd door 96 procent van de gevaccineerde ouderen (81
procent gaf daarbij leeftijd aan als reden, en 15 procent een chronische aandoe-
ning) en door 76 procent van mensen met een verhoogd risico die jonger waren
dan 65 jaar. Van de gevaccineerde gezonde volwassenen rapporteerde 56 procent
een chronische aandoening als reden voor vaccinatie.
De belangrijkste reden om zich niet te laten vaccineren was dat men daar niet
voor in aanmerking kwam of dat ten onrechte meende. Van de ongevaccineerde
personen jonger dan 65 jaar met een aandoening die tot verhoogd risico leidt
dacht 38 procent namelijk niet in aanmerking te komen voor vaccinatie.
Andere belangrijke gerapporteerde redenen om geen griepvaccin te halen
waren: `voldoende weerstand tegen griep' (32 procent), `arts vond het niet nodig'
(7 procent), `griep is niet ernstig' (9 procent), `vaccinatie is overbodig' (6 pro-
cent) en `slechte ervaringen in het verleden' (bijvoorbeeld toch griep krijgen na
vaccinatie of zich na vaccinatie langdurig grieperig voelen) (6 procent).71,72
Overigens is uit soortgelijke onderzoeken in andere Europese landen (Polen,
Zweden, Duitsland, Spanje, Italië en Groot-Brittannië) gebleken dat al deze rede-
nen ook in die landen gelden.73,74 Een eerder uitgevoerd Nederlands onderzoek
bij gezonde ouderen (indicatie voor griepvaccinatie alleen op basis van leeftijd)
toonde naast de al genoemde factoren dat ook bestaande mythen over
bijwerkingen van het vaccin een belangrijke factor zijn bij het weigeren van
griepvaccinatie.75
Wat betekent dit voor de voorlichting? Bij het streven naar een hogere vacci-
natiegraad binnen de risicogroepen kan die zich onder andere richten op perso-
nen die niet weten dat vaccinatie voor hen aanbevolen wordt. Hierbij is zeker een
rol weggelegd voor patiëntenverenigingen. Verder zou de vaccinatiegraad nog
verhoogd kunnen worden door informatie te geven over op de risico's van griep,
de effectiviteit van de vaccinatie en de beperkte bijwerkingen.
60 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
4.3 Wijze van oproepen
Uit het eerder genoemde onderzoek door het Nivel uit 2002 blijkt dat 85 procent
van de personen uit een risicogroep gevaccineerd is op advies van de huisarts.
Van deze personen ontvangt 71 procent een persoonlijke oproep van de huisarts.
Slechts 16 procent geeft geen gehoor aan de oproep.72 De huisarts speelt dus een
belangrijke rol, en een persoonlijke oproep verhoogt de vaccinatiegraad in
belangrijke mate.
Naast de persoonlijke oproep van de huisarts is ook het versturen van herin-
neringen mogelijk van belang voor de vaccinatiegraad. Uit een onderzoek kwam
namelijk een correlatie naar voren tussen invoering van het versturen van herin-
neringen en een stijging van de vaccinatiegraad.76 In een andere studie bleek de
vaccinatiegraad in praktijken die herinnerden hoger dan in praktijken waar niet
herinnerd werd.69
Het nut van een geautomatiseerde selectie van patiënten met een indicatie
voor griepvaccinatie is eveneens gebleken.77 De huisarts kan hiervoor gebruik
maken van de griepmodule van het huisartsinformatiesysteem (HIS). De per-
soonlijke uitnodigingen en later ook de herinneringen kunnen automatisch uitge-
draaid worden.
4.4 Verstrekking
De minister van VWS heeft de Gezondheidsraad gevraagd of er wetenschappe-
lijk gezien argumenten zijn voor het al dan niet kosteloos verstrekken van griep-
vaccinatie.
Uit onderzoek in het buitenland is gebleken dat het geheel of gedeeltelijk zelf
moeten betalen van het griepvaccin kan leiden tot financiële barrières voor deel-
name. In Polen werd dit bijvoorbeeld door 25 procent van de ongevaccineerde
personen uit groepen met een verhoogd risico (indicatie op basis van leeftijd
en/of aanwezigheid van een aandoening) genoemd als reden om zich niet te laten
vaccineren.73
Om onduidelijkheid te vermijden vindt de commissie het van belang dat
griepvaccinatie voor alle voor vaccinatie in aanmerking komende doelgroepen
zonder financiële drempels beschikbaar zal zijn. Zo kan de huidige vaccinatie-
graad behouden en wellicht zelfs nog verhoogd worden.
Verhogen van de vaccinatiegraad 61
4.5 Rol van de huisarts
Uit het door het Nivel (voor het CVZ-rapport) uitgevoerde onderzoek komt naar
voren dat 94 procent van alle griepvaccinaties door de huisarts wordt toege-
diend.72 Hiermee is de huisarts het belangrijkste distributiekanaal voor griepvac-
cinatie. Hoewel 6 procent van de gevaccineerden het vaccin haalt op advies van
de medisch specialist, wordt vaccinatie ook dan meestal uitgevoerd door de huis-
arts.
Gezien de huidige vaccinatiegraad mag de huisarts ook beschouwd worden
als de juiste instantie voor uitvoering van griepvaccinatie. Hierbij is een goede
organisatie van belang. Onderzoek toont namelijk aan dat in huisartspraktijken
waar zowel de huisarts als de assistente de vaccinaties uitdelen de vaccinatie-
graad hoger is dan wanneer alleen de huisarts of alleen de assistente vaccineert.69
Is vaccinatie door de huisarts niet haalbaar, dan is het van het grootste belang
dat er duidelijk afgesproken wordt wie dan wel de verantwoordelijkheid neemt
voor de uitvoering van de griepvaccinatie.
4.6 Landelijke ondersteuning
Om het nationaal programma grieppreventie (NPG) blijvend succesvol te laten
verlopen blijft landelijke ondersteuning zoals deze uitgevoerd wordt door het
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) van groot belang. Op
deze wijze kan de algemene publieksvoorlichting gestructureerd blijven verlopen
en de uitvoering van het programma landelijk gecoördineerd worden.
4.7 Aandacht voor bijzondere doelgroepen
Van de in dit advies besproken nieuwe doelgroepen voor griepvaccinatie vormt
het gezondheidszorgpersoneel er een die bijzondere aandacht behoeft. In dat
geval is vaccinatie door de huisarts immers geen logische oplossing. De uitvoe-
ring van griepvaccinatie bij deze doelgroep kan het beste plaatsvinden op de
werkplek, waarbij mogelijk een rol voor ARBO-diensten weggelegd is.78
Uit buitenlands onderzoek is echter gebleken dat het verhogen van de vacci-
natiegraad onder gezondheidszorgpersoneel niet gemakkelijk is, ondanks gratis
verstrekking van het vaccin en actieve campagnes.79,80 Verder is gebleken dat
een aantal factoren bijdraagt aan de acceptatie van griepvaccinatie bij gezond-
heidszorgpersoneel.78,81-83 Het betrof hierbij onder andere risico- en ernstpercep-
tie, vertrouwen in effectiviteit en veiligheid van het vaccin en vertrouwen dat er
62 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
geen bijwerkingen zouden zijn. Ook bleek van belang dat de vaccinatie kosteloos
was en op voldoende tijdstippen werd aangeboden. Of deze determinanten ook
gelden voor de Nederlandse situatie en in welke mate is echter niet
onderzocht. Onderzoek daarnaar kan van belang om een effectieve voorlichtings-
campagne te ontwikkelen.
Voor personen van 60 tot 65 jaar kan de griepvaccinatie net als bij personen
ouder dan 65 jaar door de huisarts worden toegediend.
Bij kinderen met een aandoening die het risico van ziekte en sterfte bij griep
kan verhogen lijkt de vaccinatiegraad wat lager te zijn dan gemiddeld. Opvallend
is verder dat bij deze kinderen 23 procent zich laat vaccineren op advies van de
medisch specialist.72 Hier lijkt advisering door de medisch specialist dus van
groter belang dan bij volwassenen met verhoogd risico. De uitvoering vindt ech-
ter wel weer bij de huisarts plaats. Een goede communicatie tussen medisch spe-
cialist en huisarts is bij deze groep kinderen dan ook van groot belang.
Een andere groep die extra aandacht verdient is die van de chronisch zieken
die in belangrijke mate behandeld worden door de medisch specialist en niet
door de huisarts. Ook bij hen is een goede communicatie tussen medisch specia-
list en huisarts noodzakelijk. Op die manier kan de kans dat zij griepvaccinatie
niet aangeboden krijgen geminimaliseerd worden.
Verhogen van de vaccinatiegraad 63
64 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Hoofdstuk 5
Conclusies en aanbevelingen
In dit hoofdstuk worden de conclusies en aanbevelingen van de commissie
samengevat.
5.1 Doelgroepen voor griepvaccinatie
Aanbieden aan vijftien doelgroepen
Onveranderd geldt de aanbeveling van griepvaccinatie voor de volgende doel-
groepen:
· patiënten met afwijkingen en functiestoornissen van de luchtwegen en
longen (ook als zij jonger zijn dan 18 jaar)
· patiënten met een chronische stoornis van de hartfunctie
· patiënten met diabetes mellitus
· patiënten met chronische nierinsufficiëntie
· patiënten die recent een beenmergtransplantatie hebben ondergaan
· personen die geïnfecteerd zijn met HIV
· kinderen en adolescenten in de leeftijd van 6 maanden tot 18 jaar die langdu-
rig salicylaten gebruiken
· personen met een verstandelijke handicap die verblijven in intramurale voor-
zieningen
· personen van 65 jaar en ouder
Conclusies en aanbevelingen 65
· personen met verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door
levercirrose, (functionele) asplenie, auto-immuunziekten, chemotherapie en
immunosuppressieve medicatie)
· verpleeghuisbewoners die niet onder een van deze categorieën vallen.
Nieuwe doelgroepen waarvoor griepvaccinatie wordt aanbevolen zijn:
· personen van 60 tot 65 jaar
· personeel in verpleeghuizen, verzorgingshuizen en ziekenhuizen
· gezondheidszorgpersoneel met direct patiëntencontact
· gezinsleden van personen met een zeer hoog risico op ernstige ziekte en
sterfte bij griep.
Niet langer aanbieden
Voor patiënten met furunculose en hun gezinsleden wordt de aanbeveling van
griepvaccinatie ingetrokken.
Niet toevoegen
Er wordt geen aanbeveling voor griepvaccinatie gedaan voor de volgende
besproken groepen:
· personen van 50 tot en met 59 jaar
· zwangere vrouwen
· gezonde kinderen
· beroepsgroepen met intensieve contacten met de bevolking
· beroepsgroepen met intensieve contacten met pluimvee
· drugsverslaafden
· alcoholverslaafden.
Overigens komen personen uit deze groepen die vallen onder een van de vijftien
doelgroepen voor griepvaccinatie uiteraard wel in aanmerking voor griep-
vaccinatie.
66 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
5.2 Overige aanbevelingen
5.2.1 Verhogen van de vaccinatiegraad
In Nederland is over het algemeen al sprake van een hoge vaccinatiegraad voor
griep. Om deze vaccinatiegraad te handhaven en mogelijk eventueel verder te
verhogen zijn de volgende punten van belang:
· voorlichting richten op personen uit risicogroepen die niet weten dat vaccina-
tie voor hen aanbevolen wordt
· voorlichting geven over de risico's van griep en de effectiviteit en de
beperkte bijwerkingen van griepvaccinatie
· centrale rol van huisartsen behouden en stimuleren van:
· gecomputeriseerde selectie van patiënten
· persoonlijk oproepen door de huisarts
· versturen van herinneringen
· handhaven van het, voor alle doelgroepen, zonder financiële drempels
beschikbaar zijn van het griepvaccin
· als vaccinatie door de huisarts niet haalbaar is duidelijke afspraken maken
over de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de griepvaccinatie
· de landelijke ondersteuning voor het nationaal programma grieppreventie
(NPG) handhaven
· onderzoek laten uitvoeren naar de determinanten voor acceptatie van griep-
vaccinatie bij gezondheidszorgpersoneel in Nederland en ontwikkeling van
een effectieve voorlichtingscampagne
· zorgen voor goede communicatie tussen medisch specialist en huisarts over:
· griepvaccinatie bij kinderen uit risicogroepen
· griepvaccinatie bij chronisch zieken die in belangrijke mate behandeld
worden door de medisch specialist.
Voor algemene aanbevelingen over de voorlichting bij vaccinatie wordt verwe-
zen naar het advies `De toekomst van het Rijksvaccinatieprogramma: naar een
programma voor alle leeftijden' van de commissie Herziening en Uitbreiding
van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP).13
Conclusies en aanbevelingen 67
5.2.2 Aanbevelingen voor verder onderzoek
De commissie adviseert dat de volgende onderzoeken worden uitgevoerd:
· onderzoek naar de effectiviteit van griepvaccinatie bij kinderen tussen de 6
maanden en 2 jaar
· verder onderzoek naar de effectiviteit van griepvaccinatie bij kinderen met
astma
· onderzoek naar de mogelijke indirecte effecten (door transmissiereductie)
van griepvaccinatie bij gezonde kinderen
· onderzoek naar de langetermijneffecten van een jaarlijkse griepvaccinatie op
jonge leeftijd op het verloop van griep op latere leeftijd
· voortzetting en intensivering van onderzoek ter verbetering van de effectivi-
teit van griepvaccins.
68 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Literatuur
1 Kroes ME. Nationaal Programma Grieppreventie: het succes van de griepprik. 162. 2003.
2 World Health Organisation. Influenza vaccines. Wkly Epidemiol Rec. 2007;75:281-288.
3 Macroepidemiology of Influenza Vaccination (MIV) Study Group. The macro-epidemiology of
influenza vaccination in 56 countries, 1997--2003. Vaccine. 2005;23:5133-5143.
4 Centers for Disease Control and Prevention. Prevention and Control of Influenza: Recommendations
of the Advisory Committee on Immunization Practises (ACIP). MMWR Early Release. 2006;55:1-41.
5 Gezondheidsraad: Commissie Vaccinatie tegen influenza/ Health Council of the Netherlands:
committee on influenza vaccination. Vaccinatie tegen influenza seizoen 1998-1999/ Influenza
vaccination season 1998-1999. 1998/17. 1998. Rijswijk, Gezondheidsraad/ Health Council of the
Netherlands.
6 van Essen GA, Sorgdrager YCG, Salemink GW et al. NHG-standaard Influenza en
influenzavaccinatie. 1996. http://nhg.artsennet.nl/
7 Cools HJM, Herngreen JJ, de Jong RE et al. NVVA richtlijn Influenzapreventie in verpleeghuizen en
verzorgingshuizen. 2004.
8 van Essen GA, Berg HF, Bueving HJ et al. NHG-standaard Influenzapandemie. 2007. http://
nhg.artsennet.nl/
9 Nicholson KG, Wood JM, Zambon M. Influenza. Lancet. 2003;362:1733-1745.
10 Fouchier RA, Munster V, Wallensten A et al. Characterization of a novel influenza A virus
hemagglutinin subtype (H16) obtained from black-headed gulls. J Virol. 2005;79:2814-2822.
11 Sprenger MJ, Mulder PG, Beyer WE et al. Impact of influenza on mortality in relation to age and
underlying disease, 1967-1989. Int J Epidemiol. 1993;22:334-340.
Literatuur 69
12 Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. Zinnige en duurzame zorg. Advies nr. 06/06. 2006. Den
Haag, Raad voor de Volksgezondheid en Zorg.
13 Gezondheidsraad/ Health Council of the Netherlands. De toekomst van het
Rijksvaccinatieprogramma: naar een programma voor alle leeftijden. publicatie nr 2007/02. 2007.
Den Haag/ The Hague, Gezondheidsraad/ Health Council of the Netherlands.
14 European medicines Agency (EMEA). Note for guidance on harmonization of requirements of
influenza vaccines CPMP/BWP/214/96, 1997. www.emea.eu.int/pdfs/human/bwp/021496en.pdf .
12-3-1997.
15 Juurlink DN, Stukel TA, Kwong J et al. Guillain-Barre syndrome after influenza vaccination in
adults: a population-based study. Arch Intern Med. 2006;166:2217-2221.
16 Verweij M, Dawson A. Ethical principles for collective immunisation programmes. Vaccine.
2004;22:3122-3126.
17 Gezondheidsraad/ Health Council of the Netherlands. Vaccinatie van zuigelingen tegen
pneumokokkeninfecties/ Vaccination of infants against pneumococcal infections. publicatie nr. 2005/
13. 2005. Den Haag/ The Hague, Gezondheidsraad/ Health Council of the Netherlands.
18 Demicheli V, Rivetti D, Deeks JJ et al. Vaccines for preventing influenza in healthy adults. Cochrane
Database Syst Rev. 2004;CD001269.
19 Bridges CB, Thompson WW, Meltzer MI et al. Effectiveness and cost-benefit of influenza
vaccination of healthy working adults: A randomized controlled trial. JAMA. 2000;284:1655-1663.
20 Wilde JA, McMillan JA, Serwint J et al. Effectiveness of influenza vaccine in health care
professionals: a randomized trial. JAMA. 1999;281:908-913.
21 Nichol KL, Lind A, Margolis KL et al. The effectiveness of vaccination against influenza in healthy,
working adults. N Engl J Med. 1995;333:889-893.
22 Turner DA, Wailoo AJ, Cooper NJ et al. The cost-effectiveness of influenza vaccination of healthy
adults 50-64 years of age. Vaccine. 2006;24:1035-1043.
23 Rothberg MB, Rose DN. Vaccination versus treatment of influenza in working adults: a cost-
effectiveness analysis. Am J Med. 2005;118:68-77.
24 Postma MJ, Jansema P, Scheijbeler HW et al. Scenarios on costs and savings of influenza treatment
and prevention for Dutch healthy working adults. Vaccine. 2005;23:5365-5371.
25 Lee PY, Matchar DB, Clements DA et al. Economic analysis of influenza vaccination and antiviral
treatment for healthy working adults. Ann Intern Med. 2002;137:225-231.
26 Nichol KL. Cost-benefit analysis of a strategy to vaccinate healthy working adults against influenza.
Arch Intern Med. 2001;161:749-759.
27 Muennig PA, Khan K. Cost-effectiveness of vaccination versus treatment of influenza in healthy
adolescents and adults. Clin Infect Dis. 2001;33:1879-1885.
28 Black SB, Shinefield HR, France EK et al. Effectiveness of influenza vaccine during pregnancy in
preventing hospitalizations and outpatient visits for respiratory illness in pregnant women and their
infants. Am J Perinatol. 2004;21:333-339.
70 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
29 Hartert TV, Neuzil KM, Shintani AK et al. Maternal morbidity and perinatal outcomes among
pregnant women with respiratory hospitalizations during influenza season. Am J Obstet Gynecol.
2003;189:1705-1712.
30 Acs N, Banhidy F, Puho E et al. Pregnancy complications and delivery outcomes of pregnant women
with influenza. J Matern Fetal Neonatal Med. 2006;19:135-140.
31 Neuzil KM, Reed GW, Mitchel EF et al. Impact of influenza on acute cardiopulmonary
hospitalizations in pregnant women. Am J Epidemiol. 1998;148:1094-1102.
32 Munoz FM, Greisinger AJ, Wehmanen OA et al. Safety of influenza vaccination during pregnancy.
Am J Obstet Gynecol. 2005;192:1098-1106.
33 Neuzil KM, Mellen BG, Wright PF et al. The effect of influenza on hospitalizations, outpatient visits,
and courses of antibiotics in children. N Engl J Med. 2000;342:225-231.
34 Izurieta HS, Thompson WW, Kramarz P et al. Influenza and the rates of hospitalization for
respiratory disease among infants and young children. N Engl J Med. 2000;342:232-239.
35 Hoberman A, Greenberg DP, Paradise JL et al. Effectiveness of inactivated influenza vaccine in
preventing acute otitis media in young children: a randomized controlled trial. JAMA.
2003;290:1608-1616.
36 Jefferson T, Smith S, Demicheli V et al. Assessment of the efficacy and effectiveness of influenza
vaccines in healthy children: systematic review. Lancet. 2005;365:773-780.
37 Technical report of the scientific panel on vaccines and immunisation. Infant and children seasonal
immunisation against influenza on a routine basis during inter-pandemic period. European Centre for
Disease prevention and Control (ECDC) . 2007.
38 Neuzil KM, Dupont WD, Wright PF et al. Efficacy of inactivated and cold-adapted vaccines against
influenza A infection, 1985 to 1990: the pediatric experience. Pediatr Infect Dis J. 2001;20:733-740.
39 McMahon AW, Iskander J, Haber P et al. Adverse events after inactivated influenza vaccination
among children less than 2 years of age: analysis of reports from the vaccine adverse event reporting
system, 1990-2003. Pediatrics. 2005;115:453-460.
40 Negri E, Colombo C, Giordano L et al. Influenza vaccine in healthy children: a meta-analysis.
Vaccine. 2005;23:2851-2861.
41 Heikkinen T, Silvennoinen H, Peltola V et al. Burden of influenza in children in the community. J
Infect Dis. 2004;190:1369-1373.
42 White T, Lavoie S, Nettleman MD. Potential cost savings attributable to influenza vaccination of
school-aged children. Pediatrics. 1999;103:e73.
43 Cohen GM, Nettleman MD. Economic impact of influenza vaccination in preschool children.
Pediatrics. 2000;106:973-976.
44 Neuzil KM, Wright PF, Mitchel EF, Jr. et al. The burden of influenza illness in children with asthma
and other chronic medical conditions. J Pediatr. 2000;137:856-864.
45 Bueving HJ, Bernsen RM, de Jongste JC et al. Influenza vaccination in children with asthma:
randomized double-blind placebo-controlled trial. Am J Respir Crit Care Med. 2004;169:488-493.
Literatuur 71
46 Bueving HJ, van der Wouden JC, Raat H et al. Influenza vaccination in asthmatic children: effects on
quality of life and symptoms. Eur Respir J. 2004;24:925-931.
47 Fleming DM, Monto AS. Influenza Vaccination in Children with Asthma: No Reason to Change
Current Recommendations (correspondence). Am J Respir Crit Care Med. 2005;171:931.
48 Smits AJ, Hak E, Stalman WA et al. Clinical effectiveness of conventional influenza vaccination in
asthmatic children. Epidemiol Infect. 2002;128:205-211.
49 Hak E, Buskens E, van Essen GA et al. Clinical effectiveness of influenza vaccination in persons
younger than 65 years with high-risk medical conditions: the PRISMA study. Arch Intern Med.
2005;165:274-280.
50 Cates CJ, Jefferson TO, Bara AI et al. Vaccines for preventing influenza in people with asthma.
Cochrane Database Syst Rev. 2004;CD000364.
51 Bueving HJ, Bernsen RM, de Jongste JC et al. Does influenza vaccination exacerbate asthma in
children? Vaccine. 2004;23:91-96.
52 Meltzer MI, Neuzil KM, Griffin MR et al. An economic analysis of annual influenza vaccination of
children. Vaccine. 2005;23:1004-1014.
53 Dayan GH, Nguyen VH, Debbag R et al. Cost-effectiveness of influenza vaccination in high-risk
children in Argentina. Vaccine. 2001;19:4204-4213.
54 Kramarz P, Destefano F, Gargiullo PM et al. Does influenza vaccination prevent asthma
exacerbations in children? J Pediatr. 2001;138:306-310.
55 Mulder J. Furunculose en staphylococcus-bronchopneumonie bij influenza/ Furunculosis and
staphylococcal bronchopneumonia in association with influenza (article in Dutch). Ned Tijdschr
Geneeskd. 1956;100:2106-2109.
56 Goslings WR, Mulder J, Djajadiningrat J et al. Staphylococcal pneumonia in influenza in relation to
antecedent staphylococcal skin infection. Lancet. 1959;2:428-430.
57 Potter J, Stott DJ, Roberts MA et al. Influenza vaccination of health care workers in long-term-care
hospitals reduces the mortality of elderly patients. J Infect Dis. 1997;175:1-6.
58 Carman WF, Elder AG, Wallace LA et al. Effects of influenza vaccination of health-care workers on
mortality of elderly people in long-term care: a randomised controlled trial. Lancet. 2000;355:93-97.
59 Burls A, Jordan R, Barton P et al. Vaccinating healthcare workers against influenza to protect the
vulnerable-Is it a good use of healthcare resources? A systematic review of the evidence and an
economic evaluation. Vaccine. 2006;24:4212-4221.
60 Thomas RE, Jefferson T, Demicheli V et al. Influenza vaccination for healthcare workers who work
with the elderly. Cochrane Database Syst Rev. 2006;3:CD005187.
61 Jefferson T, Rivetti D, Rivetti A et al. Efficacy and effectiveness of influenza vaccines in elderly
people: a systematic review. Lancet. 2005;366:1165-1174.
62 Hayward AC, Harling R, Wetten S et al. Effectiveness of an influenza vaccine programme for care
home staff to prevent death, morbidity, and health service use among residents: cluster randomised
controlled trial. BMJ. 2006;333:1241-1246.
72 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
63 Weingarten S, Staniloff H, Ault M et al. Do hospital employees benefit from the influenza vaccine? A
placebo-controlled clinical trial. J Gen Intern Med. 1988;3:32-37.
64 Saxen H, Virtanen M. Randomized, placebo-controlled double blind study on the efficacy of
influenza immunization on absenteeism of health care workers. Pediatr Infect Dis J. 1999;18:779-
783.
65 Cauchemez S, Carrat F, Viboud C et al. A Bayesian MCMC approach to study transmission of
influenza: application to household longitudinal data. Stat Med. 2004;23:3469-3487.
66 Jordan R, Connock M, Albon E et al. Universal vaccination of children against influenza: Are there
indirect benefits to the community? A systematic review of the evidence. Vaccine. 2006;24:1047-
1062.
67 Weycker D, Edelsberg J, Halloran ME et al. Population-wide benefits of routine vaccination of
children against influenza. Vaccine. 2005;23:1284-1293.
68 Gezondheidsraad/ Health Council of the Netherlands. Algemene vaccinatie tegen meningokokken C
en pneumokokken. publicatie nr 2001/27. 2001. Den Haag/ The Hague, Gezondheidsraad/ Health
Council of the Netherlands.
69 Tacken MAJB, Braspenning JCC, de Bakker DH. De influenzavaccinatiegraad in de huisartspraktijk.
Infectieziekten Bulletin. 2003;14.
70 Hak E, van Loon S, Buskens E et al. Design of the Dutch prevention of influenza, surveillance and
management (PRISMA) study. Vaccine. 2003;21:1719-1724.
71 Kroneman MW, van Essen GA, Tacken MA et al. Does a population survey provide reliable
influenza vaccine uptake rates among high-risk groups? A case-study of The Netherlands. Vaccine.
2004;22:2163-2170.
72 Kroneman MW, Verheij R. De griepprik in nederland: motivatie voor deelname en distributiekanalen.
2003. Nivel.
73 Kroneman M, van Essen GA, John PW. Influenza vaccination coverage and reasons to refrain among
high-risk persons in four European countries. Vaccine. 2006;24:622-628.
74 Szucs TD, Muller D. Influenza vaccination coverage rates in five European countries-a population-
based cross-sectional analysis of two consecutive influenza seasons. Vaccine. 2005;23:5055-5063.
75 van Essen GA, Kuyvenhoven MM, de Melker RA. Why do healthy elderly people fail to comply with
influenza vaccination? Age Ageing. 1997;26:275-279.
76 Hak E, Hermens RP, Hoes AW et al. Effectiveness of a co-ordinated nation-wide programme to
improve influenza immunisation rates in The Netherlands. Scand J Prim Health Care. 2000;18:237-
241.
77 Hak E, van Essen GA, Stalman WA et al. Improving influenza vaccination coverage among high-risk
patients: a role for computer-supported prevention strategy? Fam Pract. 1998;15:138-143.
78 Habib S, Rishpon S, Rubin L. Influenza vaccination among healthcare workers. Isr Med Assoc J.
2000;2:899-901.
79 Dey P, Halder S, Collins S et al. Promoting uptake of influenza vaccination among health care
workers: a randomized controlled trial. J Public Health Med. 2001;23:346-348.
Literatuur 73
80 Canning HS, Phillips J, Allsup S. Health care worker beliefs about influenza vaccine and reasons for
non-vaccination--a cross-sectional survey. J Clin Nurs. 2005;14:922-925.
81 Harrison J, Abbott P. Vaccination against influenza: UK health care workers not on-message. Occup
Med (Lond). 2002;52:277-279.
82 Mah MW, Hagen NA, Pauling-Shepard K et al. Understanding influenza vaccination attitudes at a
Canadian cancer center. Am J Infect Control. 2005;33:243-250.
83 McEwen M, Farren E. Actions and beliefs related to hepatitis B and influenza immunization among
registered nurses in Texas. Public Health Nurs. 2005;22:230-239.
74 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
A De adviesaanvraag
B De commissie
C Geraadpleegde deskundigen
D Uitwerking van de criteria voor publieke vaccinatieprogramma's
E Samenvatting `excess' studie
F Samenvatting kosteneffectiviteitsanalyse
Bijlagen
75
76 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Bijlage A
De adviesaanvraag
Op 16 augustus 2004 schreef de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
aan de voorzitter van de Gezondheidsraad (brief kenmerk POG/ZP 2.498.210):
Hierbij leg ik voor u een adviesaanvraag over de mogelijke uitbreiding/inkrimping van de jaarlijkse
griepvaccinatie, en enkele andere aspecten. Zoals met u reeds is besproken, ga ik er van uit dat de
hiervoor te verrichten werkzaamheden worden opgenomen in uw werkprogramma voor 2005 dat u
nog definitief moet vaststellen. Onderstaand treft u aan een korte toelichting over de huidige situatie,
enkele relevante ontwikkelingen en de vraagstelling voor het advies.
Huidige situatie
Van oudsher was er sprake van griepvaccinatie voor specifieke benoemde risicogroepen. U advi-
seerde destijds jaarlijks welke risicogroepen in aanmelding kwamen voor een griepvaccinatie. De
betrokken beroepsbeoefenaren werden jaarlijks op de hoogte gesteld van deze risicogroepen. Sinds
1993 kreeg deze vaccinatie meer het karakter van een programma; er werd actief voorlichting gege-
ven aan het grote publiek. Mede op grond van uw advisering in 1996 is dit programma uitgebreid met
vaccinatie voor de gehele categorie ouderen vanaf 65 jaar. Vanaf 1997 subsidieert het college voor
Zorgverzekeringen (CVZ) vanuit de AWBZ de jaarlijkse griepvaccinatie bij mensen uit een aantal
risicogroepen en bij ouderen vanaf 65 jaar, indien uitgenodigd door de huisarts. Het programma
wordt sedertdien genoemd het Nationale Programma Grieppreventie (NPG). De uitvoering van de
vaccinaties is in handen gelegd van de huisartsen.
Het NPG is zeer succesvol; de vaccinatiegraad is in heel korte tijd sterk toegenomen, en stabiliseert
zich gedurende reeds enkele jaren gemiddeld rond de 75-76% van de gehele doelgroep. Daarmee is
De adviesaanvraag 77
deze vaccinatiegraad één van de hoogste ter wereld. In 2001 werden er ongeveer 2.735.000 vaccina-
ties gezet. De gezondheidseffecten van deze griepvaccinatie zijn groot.
Relevante ontwikkelingen
Ondanks het succes van het huidige NPG zijn er enkele ontwikkelingen die de vraag oproepen naar
uitbreiding/inkrimping van de doelgroep:
2 Het CVZ heeft in mei 2003 het rapport "Nationaal Programma Grieppreventie: het succes van de
griepprik" uitgebracht en aan mij aangeboden. Het betreft de resultaten van een onderzoek naar
de kosteneffectiviteit en de bedrijfsvoering van het programma. In dit rapport met bijlagen wordt
aangegeven dat het programma grieppreventie grote gezondheidseffecten heeft en grotendeels
zelfs kostenbesparend is.
Het CVZ beveelt aan het Nationaal Programma Grieppreventie voort te zetten.
Bij het CVZ onderzoek is tevens naar voren gekomen dat:
· het niet doelmatig zou zijn hoog-risico personen onder de 18 jaar tegen griep te vaccineren,
en;
· vaccinatie van gezonde personen in de leeftijd van 50 tot 65 jaar waarschijnlijk wel kosten-
effectief is;
3 De WHO beveelt al enkele jaren aan om medisch personeel te vaccineren tegen griep. Dit in ver-
band met een mogelijke beperking van de jaarlijkse griepepidemie door preventie van over-
dracht van het griepvirus op patiënten. Bovendien is wellicht een snellere diagnostiek dan
mogelijk bij een eventuele uitbraak van SARS. Hetzelfde geldt voor personen in beroepen die
frequent en intensief contact hebben met andere personen (bijvoorbeeld leerkrachten);
4 Internationaal wordt vaak tegen griep gevaccineerd bij nog andere doelgroepen dan in Nederland
(bijvoorbeeld zwangeren, kinderen onder de leeftijd van twee jaar).
Adviesvraag
Mede gezien het rapport van het CVZ ben ik voornemens het Nationale Programma Grieppreventie te
continueren.
Ik verzoek u mij te adviseren of er wetenschappelijk gezien redenen zijn wijzigingen aan te brengen
in de huidige doelgroepen die in aanmerking komen voor griepvaccinatie.
Gezien het bovenstaande denk met name aan
· uitbreiding van de doelgroep met:
· de categorie 50-65 jarigen;
· gezondheidswerkers, beroepsgroepen met intensieve contacten met de bevolking;
· zwangeren;
· kinderen onder de twee jaar, en:
78 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
· inkrimping van de doelgroepen met:
· hoog-risicopersonen onder de 18 jaar.
Ik verzoek u bij uw advisering te betrekken of er wetenschappelijk gezien argumenten zijn voor de
beste wijze van aanbieden, zoals publieksvoorlichting, gerichte oproepen en al dan niet kosteloos ver-
strekken. Kosteneffectiviteit is hierbij een belangrijke overweging.
Ik ga er van uit dat deze advisering door u opgepakt kan worden in het werkprogramma voor het jaar
2005. Ik zie dan graag uw advies eind 2005 tegemoet.
Hoogachtend,
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
w.g. H. Hoogervorst
De adviesaanvraag 79
80 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Bijlage B
De commissie
Commissie Griepvaccinatie: herziening indicatiestelling
· Prof. dr. J.A. Knottnerus, voorzitter
Voorzitter Gezondheidsraad, Den Haag; hoogleraar huisartsgeneeskunde,
Universitair Medisch Centrum, Maastricht
· ir. G. van 't Bosch, adviseur
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag
· dr. G.A. van Essen
huisarts; Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijns
Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum, Utrecht
· drs. G. Frijstein
bedrijfsarts; Academisch Medisch Centrum, Amsterdam
· Dr. K. Groeneveld, adviseur
Gezondheidsraad, Den Haag
· Prof. dr. R. de Groot
hoogleraar kindergeneeskunde; Universitair Medisch Centrum St. Radboud,
Nijmegen
· dr. E. Hak
klinisch epidemioloog; Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en
Eerstelijns Geneeskunde, Universitair Medisch Centrum, Utrecht
· Prof. dr. J.W.M. van der Meer
hoogleraar inwendige geneeskunde; Universitair Medisch Centrum St. Rad-
boud, Nijmegen
De commissie 81
· Prof. dr. J. van der Noordaa
emeritus hoogleraar virologie; Weesp
· dr. W. Opstelten
huisarts; Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), Utrecht
· Prof. dr. A.D.M.E. Osterhaus
hoogleraar virologie; Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam
· Prof. dr. M.J. Postma
hoogleraar farmaco-economie; Groningen University Institute for Drug
Exploration (GUIDE), Groningen
· dr. J.E. van Steenbergen
arts-epidemioloog; Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding
(LCI); Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Bilthoven
· dr. A.C.G. Voordouw
arts, master of public health; College ter Beoordeling van Geneesmiddelen
(CBG), Den Haag
· dr. J. Wallinga
populatiebioloog; Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM),
Bilthoven
· drs. I. Looijmans, secretaris
Gezondheidsraad, Den Haag
De Gezondheidsraad en belangen
Leden van Gezondheidsraadcommissies worden benoemd op persoonlijke titel,
wegens hun bijzondere expertise inzake de te behandelen adviesvraag. Zij kun-
nen echter, dikwijls juist vanwege die expertise, ook belangen hebben. Dat
behoeft op zich geen bezwaar te zijn voor het lidmaatschap van een Gezond-
heidsraadcommissie. Openheid over mogelijke belangenconflicten is echter
belangrijk, zowel naar de voorzitter en de overige leden van de commissie, als
naar de voorzitter van de Gezondheidsraad. Bij de uitnodiging om tot de com-
missie toe te treden wordt daarom aan commissieleden gevraagd door middel
van het invullen van een formulier inzicht te geven in de functies die zij bekle-
den, en andere materiële en niet-materiële belangen die relevant kunnen zijn voor
het werk van de commissie. Het is aan de voorzitter van de raad te oordelen of
gemelde belangen reden zijn iemand niet te benoemen. Soms zal een adviseur-
schap het dan mogelijk maken van de expertise van de betrokken deskundige
gebruik te maken. Tijdens de installatievergadering vindt een bespreking plaats
van de verklaringen die zijn verstrekt, opdat alle commissieleden van elkaars
eventuele belangen op de hoogte zijn.
82 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Bijlage C
Geraadpleegde deskundigen
De commissie sprak met de volgende deskundigen:
· dr. H.J. Bueving,
hoofd huisartsopleiding, Afdeling huisartsgeneeskunde; Erasmus Medisch
Centrum, Rotterdam
· dr. W.E.P. Beyer,
arts-medisch microbioloog; Nationaal Influenza Centrum, Rotterdam
· dr. H. Houweling,
secretaris commissie Herziening van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP),
Gezondheidsraad, Den Haag
· Prof. dr. E.J. Ruitenberg,
voorzitter commissie Herziening van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP),
Gezondheidsraad, Den Haag, hoogleraar internationale volksgezondheid,
Vrije Universiteit, Amsterdam
· dr. J.C. van der Wouden,
universitair hoofddocent; Afdeling huisartsgeneeskunde; Erasmus Medisch
Centrum, Rotterdam
Geraadpleegde deskundigen 83
84 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Bijlage D
Uitwerking van de criteria voor
publieke vaccinatieprogramma's
Uitwerking van de criteria voor publieke vaccinatieprogramma's 85
Tabel D1a Uitwerking van de criteria voor publieke vaccinatieprogramma's.
Potentiële doelgroep Gezonde 50- tot 65-jarigen Zwangere vrouwen
Doel van vaccinatie Preventie van griep en complicaties daarvan Preventie van griep en complicaties
daarvan
Criterium 1:
Gaat het om een ziekte die ernstig is Gegevens verkregen vanuit de `excess' studie Nee
voor individuen en die een (potentieel) uitgevoerd door het Julius Centrum in opdracht Ziekenhuisopnames bij gezonde
omvangrijke groep treft? van de Gezondheidsraad: zwangere vrouwen tijdens het griep-
Bij alle 50 tot 65 jarigen is een oversterfte seizoen zijn zeldzaam en er is geen
gevonden van tussen de 3,8 en 7,6 per 100.000 sprake van sterfte. 28,31
personen per winter. Oversterfte vindt met
name plaats bij 60 tot 65 jarigen: 7,7 - 16 per Griep geeft geen verhoogd risico op
100.000 pers. per winter = een overmaat van 63 zwangerschaps-complicaties.29,30
tot 132 sterfgevallen per winter.
Overmaat aan ziekenhuisopnames tussen de Zwangere vrouwen met een hoogri-
17,7 en 38,0 per 100.000 pers. per winter (bij sico-aandoening hebben wel een ver-
60-65 jarigen: 26,1 - 66,2/ 100.000 pers/winter hoogd risico op ziekenhuisopnames
= een overmaat van 130 - 327 ziekenhuisopna- tijdens het griepseizoen. 29,31
mes per winter). Met inachtneming van een
aantal onzekerheden lijkt bij 60 tot 65 jarigen
hiermee sprake te zijn van een aanmerkelijke
ziektelast
Criterium 2:
Staat vast dat gebruik van het vaccin Ja Nee
tot een aanmerkelijke reductie van de Specifiek bij 50-65 jaar niet onderzocht, maar Onderzoek toonde geen verschil in de
ziektelast leidt? bij alle gezonde volwassenen - Serologische/Virologische griep: 50-90 pro- ongevaccineerde zwangere vrou-
cent reductie. wen.28
- Klinische griep:
ILI: ±30 procent reductie.
URI: 10-25 procent reductie.
Hiermee is aannemelijk dat er ook sprake is van
effectiviteit van het vaccin bij 50 tot 65 jarigen
Criterium 3:
Doen eventuele bijwerkingen belang- Nee Nee
rijke afbreuk aan de gezondheids- Bijwerkingen zijn over het algemeen lokaal en Geen aanwijzingen voor extra bijwer-
winst? voorbijgaand. kingen, zwangerschaps-complicaties
Bij 59 procent van de gevaccineerde treedt een of aangeboren afwijkingen door griep-
lokale bijwerking op. Er zijn geen significant vaccinatie tijdens de zwangerschap.
vaker voorkomende systemische bijwerkingen 28,32
gevonden. 18
Criterium 4:
Staat de last van de afzonderlijke vac- Alleen voor 60 tot 65 jarigen Nee
cinatie in redelijke verhouding tot de Aangezien bij hen sprake lijkt te zijn van een Aangezien er geen sprake is van een
te behalen gezondheidswinst voor de aanmerkelijke ziektelast in combinatie met aanmerkelijke ziektelast en effectivi-
persoon zelf en de bevolking als effectiviteit van het vaccin. teit van het vaccin is niet aangetoond.
geheel?
86 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Criterium 5:
Staat de last van het totale vaccinatie- Alleen voor 60 tot 65 jarigen Nee
programma incl. deze vaccinatie in Aangezien bij hen sprake lijkt te zijn van een Aangezien er geen sprake is van een
redelijke verhouding tot de te behalen aanmerkelijke ziektelast in combinatie met aanmerkelijke ziektelast en effectivi-
gezondheids-winst voor de persoon effectiviteit van het vaccin. teit van het vaccin is niet aangetoond
zelf en de bevolking als geheel?
Criterium 6:
Is de verhouding tussen kosten en Ja Onbekend
gezondheidswinst gunstig in vergelij- In aansluiting op de `excess' studie is tevens Geen gegevens van kosteneffectivi-
king met die van andere mogelijkhe- een kosteneffectiviteitsstudie uitgevoerd door teitsonderzoek bij gezonde zwangere
den om door vaccinatie of preventieve het Julius Centrum. Hieruit volgt dat vaccinatie vrouwen beschikbaar.
de ziektelast te verminderen? van de gehele groep naar verwachting zo'n
9.000 tot 28.000 per gewonnen levensjaar
kost (incl. kosten door productiviteitsverlie-
zen). Deze kosten van vaccinatie liggen bij 60
tot 65 jarigen naar verwachting ongeveer tussen
de 4.000 en 16.000 per gewonnen levens-
jaar. Vaccinatie van deze groep is hiermee in
ieder geval kosteneffectief.
Uit eerder onderzoek is reeds gebleken dat de
verhouding van kosten en gezondheidswinst
voor vaccinatie bij alle gezonde volwassenen
gunstiger is dan voor antivirale therapie. 24,27
Criterium 7:
Wordt met de keuze voor vaccinatie Alleen voor 60 tot 65 jarigen Nee
op dit moment een (potentieel) urgent Aangezien er geen sprake is van een
volksgezondheids-belang gediend? aanmerkelijke ziektelast en effectivi-
teit van het vaccin is niet aangetoond
Opmerkingen Serologische en klinische Zwangere vrouwen die behoren tot
effectiviteit bij gezonde volwassenen jonger een risicogroep waarvoor vaccinatie
dan 65 jaar aangetoond en hiermee ook aanne- wordt aanbevolen komen op die grond
melijk voor 50-65 jarigen. uiteraard in aanmerking voor vaccina-
- Uit de uitgevoerde `excess' studie blijkt een tie.
aanmerkelijke ziektelast bij 60 tot 65 jarigen. Men kan overwegen om griepvaccina-
- Vaccinatie van 60 tot 65 jarigen is naar ver- tie aan te bieden aan zwangere vrou-
wachting kosteneffectief wen ter bescherming van het
pasgeboren kind.
Deze overweging wordt besproken bij
kinderen
Tabel D1a Vervolg.
Kinderen
2jr
Preventie van griep en compli- Preventie van griep en compli- Preventie van griep en compli-
caties daarvan caties daarvan caties daarvan
Criterium 1:
Gaat het om een ziekte die ern- Ja Ja: Nee:
stig is voor individuen en die Kinderen jonger dan 6 maan- Bij de door het Julius Centrum Uit Amerikaans onderzoek is
een (potentieel) omvangrijke den hebben een verhoogde kans uitgevoerde studie naar sterfte gebleken dat er bij kinderen
groep treft? om tijdens het griepseizoen in en ziektelast wordt bij kinde- boven de 2 jaar slechts sprake
het ziekenhuis opgenomen te ren jonger dan 2 jaar een over- is van een beperkte toename in
worden. 33 maat aan ziekenhuisopnames ziekenhuisopnames tijdens het
(79 tot 271 per 100.000 perso- griepseizoen.33,34
nen per winter) en huisartsbe- Bij de door het Julius Centrum
zoeken (520 tot 6578 per uitgevoerde studie naar sterfte
100.000 personen per winter) en ziektelast werd geen extra
gevonden (het grootste deel ziektelast bij kinderen van 2
hiervan is gevonden tussen de 0 jaar en ouder gevonden.
en 6 maanden).
Er is geen sprake van een over-
maat aan sterfte.
Criterium 2:
Staat vast dat gebruik van het Nee Nee Ja
vaccin tot een aanmerkelijke Griepvaccins zijn niet onder- Effectiviteit van griepvaccina- Gevonden effectiviteit voor de
reductie van de ziektelast leidt? zocht bij en geregistreerd voor tie bij kinderen tussen de 6 reductie van serologische of
kinderen jonger dan 6 maan- maanden en 2 jaar is niet aan- virologische griep varieert van
den. getoond. 58 tot 72 procent. Voor klini-
Vaccinatie bij zwangere vrou- sche griep varieert de gevonden
wen geeft voor pasgeboren kin- reductie van 28 tot 59 procent.
deren geen verlaging van de 36,40
kans op klinische griep.28
Criterium 3:
Doen eventuele bijwerkingen Nee Onduidelijk Onduidelijk
belangrijke afbreuk aan de Griepvaccins zijn niet onder- Bijwerkingen van griepvacci- Bijwerkingen van griepvacci-
gezondheidswinst? zocht bij voor kinderen jonger natie bij kinderen zijn slechts natie bij kinderen zijn slechts
dan 6 maanden. beperkt onderzocht. Deze beperkt onderzocht. Deze
Geen aanwijzingen voor extra beperkte gegevens wijzen wel beperkte gegevens wijzen wel
bijwerkingen, zwangerschaps- alle in de richting van milde alle in de richting van milde
complicaties of aangeboren bijwerkingen. bijwerkingen.
afwijkingen door griepvaccina-
tie tijdens de zwangerschap.
28,32
Criterium 4:
Staat de last van de afzonder- Nee Nee Nee
lijke vaccinatie in redelijke ver- Niet te beoordelen aangezien er Aangezien er geen sprake is Aangezien er geen sprake is
houding tot de te behalen geen sprake is van bewezen van bewezen effectiviteit van van een aanmerkelijke ziekte-
gezondheidswinst voor de per- effectiviteit van vaccinatie van griepvaccinatie bij kinderen last bij kinderen van 2 jaar en
soon zelf en de bevolking als zwangere vrouwen ter bescher- tussen de 6 maanden en 2 jaar ouder.
geheel? ming van het pasgeboren kind. oud.
88 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Criterium 5:
Staat de last van het totale vac- Nee Nee Nee
cinatieprogramma incl. deze Niet te beoordelen aangezien er Aangezien er geen sprake is Aangezien er geen sprake is
vaccinatie in redelijke verhou- geen sprake is van bewezen van bewezen effectiviteit van van een aanmerkelijke ziekte-
ding tot de te behalen gezond- effectiviteit van vaccinatie van griepvaccinatie bij kinderen last bij kinderen van 2 jaar en
heids-winst voor de persoon zwangere vrouwen ter bescher- tussen de 6 maanden en 2 jaar ouder.
zelf en de bevolking als geheel? ming van het pasgeboren kind. oud.
Criterium 6:
Is de verhouding tussen kosten Onbekend Onbekend Onbekend
en gezondheidswinst gunstig in Niet te beoordelen aangezien er Er zijn geen Nederlandse Uit de beschikbare buitenlandse
vergelijking met die van andere geen gegevens van kosteneffec- kosteneffectiviteitsstudies kosteneffectivi-teitstudies
mogelijkheden om door vacci- tiviteits-onderzoek bij gezonde beschikbaar m.b.t. griepvacci- wordt geconclu-deerd dat als
natie of preventieve de ziekte- zwangere vrouwen beschik- natie bij kinderen tussen de 6 directe en indirecte kosten in de
last te verminderen? baar zijn maanden en 2 jaar. berekening meegenomen wor-
Buitenlandse kosteneffectivi- den griepvaccinatie bij kinde-
teitsstudies gericht op een gro- ren hoogstwaarschijnlijk
tere leeftijdscategorie zijn kostenbesparend is.42,43
mogelijk niet van toepassing Nederlandse analyses zijn ech-
gezien de onbewezen effectivi- ter niet beschikbaar, maar
teit bij kinderen tussen de 6 gezien de verschillen in zorg en
maanden en 2 jaar. sociale verzekering wel van
belang.
Criterium 7:
Wordt met de keuze voor vacci- Nee Nee Nee
natie op dit moment een (poten- Niet te beoordelen aangezien er Er is geen sprake van bewezen Aangezien er geen sprake is
tieel) urgent volksgezondheids- geen sprake is van bewezen effectiviteit. van een aanmerkelijke ziekte-
belang gediend? effectiviteit van vaccinatie van last bij kinderen van 2 jaar en
zwangere vrouwen ter bescher- ouder.
ming van het pasgeboren kind.
Opmerkingen Griepvaccins zijn niet onder-
zocht bij en geregistreerd voor
kinderen jonger dan 6 maan-
den: zij kunnen zelf dus niet
tegen griep gevaccineerd wor-
den.
De zwangere vrouw is hun
belangrijkste toekomstige
gezinscontact en kunnen hen
dan besmetten.
Het is denkbaar dat griepvacci-
natie van de moeder tijdens de
zwangerschap dit zou kunnen
voorkomen en mogelijk dat het
kind tevens extra beschermd
zou kunnen worden door pla-
centaire overdracht van mater-
nale antistoffen van moeder
naar kind.
Effectiviteit hiervan is echter
niet aangetoond.
Advies Geen toevoeging van gezonde Geen toevoeging van kinderen
zwangere vrouwen aan de doel- van 2 jaar en ouder aan de doel-
groepen voor griepvaccinatie groepen voor griepvaccinatie.
ter bescherming van kinderen
jonger dan 6 maanden.
Uitwerking van de criteria voor publieke vaccinatieprogramma's 89
Tabel D1b Uitwerking van de criteria voor publieke vaccinatieprogramma's.
Potentiële doelgroep Astma
Criterium 1:
Gaat het om een ziekte die ernstig is Ja Nee
voor individuen en die een (potenti- Bij hoogrisicopersonen jonger dan vijf- Basis van eerdere advisering:
eel) omvangrijke groep treft? tien jaar is sprake van extra ziekenhuis- 1) een casereport uit 1956: 4 gevallen van sta-
opnames, huisartsbezoeken en fylokokken pneumonie na griep met aanwe-
antibioticavoorschriften tijdens het griep- zigheid van furunculose bij patiënt of
seizoen.44 partner.55
2) geselecteerde (klinische) caseserie waarin
bij 14 van 40 (35 procent) cases met stafylok-
ken pneumonie na griep de zelfde stam
gekweekt is uit het sputum en de huidlesie van
patiënt of familielid. Geen sprake van statisti-
sche analyse. 56
Het risico op een secundaire stafylokokken
pneumonie na griep bij mensen met furuncu-
lose is uit deze onderzoeken niet af te leiden,
maar in de ogen van de commissie waarschijn-
lijk laag.
Criterium 2:
Staat vast dat gebruik van het vaccin Ja Nee
tot een aanmerkelijke reductie van de In diverse observationele studies is wel Er zijn geen specifieke gegevens over de
ziektelast leidt? een reductie van klinische griep gevon- effectiviteit van griepvaccinatie bij personen
den.1,48,49,54 met furunculose beschikbaar.
Een Nederlandse trial vond over 2 seizoe-
nen geen reductie van het aantal astma-
aanvallen, maar wel een betere kwaliteit
van leven tijdens griep positieve ziekte
weken.45,46
Een relevant effect van griepvaccinatie
bij kinderen met astma kan op dit
moment niet verworpen worden. Verder
onderzoek naar de effectiviteit van griep-
vaccinatie bij kinderen met astma is
gewenst.
Criterium 3:
Doen eventuele bijwerkingen Nee Nee
belangrijke afbreuk aan de gezond- Bijwerkingen zijn in het algemeen lokaal Geen aanvullende data t.o.v. gezonde volwas-
heidswinst? en voorbijgaand. senen waarbij bijwerkingen over het algemeen
Griepvaccinatie geeft geen toename van lokaal en voorbijgaand zijn.
astma exacerbaties. 50
90 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Criterium 4:
Staat de last van de afzonderlijke Ja Nee
vaccinatie in redelijke verhouding tot Aangezien een relevant effect van griep- Aangezien er geen bewijs is voor een aanmer-
de te behalen gezondheidswinst voor vaccinatie bij kinderen met astma op dit kelijke ziektelast van griepvaccinatie specifiek
de persoon zelf en de bevolking als moment niet verworpen kan worden. bij personen met furunculose.
geheel?
Criterium 5:
Staat de last van het totale vaccina- Ja Nee
tieprogramma incl. deze vaccinatie Aangezien een relevant effect van griep- Aangezien er geen bewijs is voor een aanmer-
in redelijke verhouding tot de te vaccinatie bij kinderen met astma op dit kelijke ziektelast van griepvaccinatie specifiek
behalen gezondheidswinst voor de moment niet verworpen kan worden. bij personen met furunculose.
persoon zelf en de bevolking als
geheel?
Criterium 6:
Is de verhouding tussen kosten en Ja Geen gegevens beschikbaar
gezondheidswinst gunstig in verge- De kosteneffectiviteitsstudie in het CVZ
lijking met die van andere mogelijk- rapport resulteerde in een gemiddelde
heden om door vaccinatie of van 2.574 per voorkomen huisarts-
preventieve de ziektelast te vermin- behandeling (hierbij zijn alleen directe
deren? medische kosten meegenomen excl.
ziekenhuisopnames en sterfte). 1
Buitenlandse studies waarin ook indirect
kosten zijn meegenomen vinden voor
vaccinatie van alle hoogrisicokinderen
een kostenbesparing.52,53
Criterium 7:
Wordt met de keuze voor vaccinatie Ja Nee
op dit moment een (potentieel) Aangezien er sprake is van een aanmer- Aangezien er geen bewijs is voor een daan-
urgent volksgezondheidsbelang kelijke ziektelast en een relevant effect merkelijke ziektelast of voor effectiviteit van
gediend? van griepvaccinatie bij kinderen met griepvaccinatie bij personen met furunculose.
astma op dit moment niet verworpen kan
worden.
Opmerkingen Als het gaat om personen tot 18 jaar die Het is verder in de ogen van de commissie
op basis van een andere diagnose dan onhaalbaar om alle dragers van Staphylococ-
astma tot een risicogroep behoren bestaat cus Aureus te identificeren en bovendien zul-
in de ogen van de commissie geen twijfel len maar weinigen hiervan ook furunculose
over het belang van griepvaccinatie. hebben.
De commissie meent tevens dat een rele-
vant effect van griepvaccinatie bij kinde- De commissie bepleit wel extra aandacht bij
ren met astma op dit moment niet behandelaars voor het optreden van een bacte-
verworpen kan worden en dat voor een riële superinfectie met Staphylococcus Aureus
eventuele beëindiging van de huidige bij patiënten met furunculose.
aanbeveling bij kinderen met astma meer
en overtuigender bewijs noodzakelijk is.
Advies Vooralsnog geen beëindiging van de aan- Beëindiging van opname van personen met
beveling van griepvaccinatie bij kinde- furunculose en hun gezinsleden in de doel-
ren met astma. groepen voor griepvaccinatie.
Verder onderzoek naar de effectiviteit van
griepvaccinatie bij kinderen met astma
wordt aanbevolen.
Uitwerking van de criteria voor publieke vaccinatieprogramma's 91
Tabel D1b Vervolg.
Gezondheidszorgpersoneel Gezinsleden van risicogroepen
Preventie van griep en complicaties daarvan Preventie van griep en complicaties daarvan
Criterium 1:
Gaat het om een ziekte die ernstig Ja Te verwachten
is voor individuen en die een Aangezien gezondheidszorgpersoneel in de Bij gezonde volwassenen is geen sprake van
(potentieel) omvangrijke groep regel tot de gezonde populatie behoort is bij ernstige ziekte of sterfte door griep.
treft? deze groep zelf geen ernstige ziekte of sterfte Maar bij hun gezinscontact met een
door griep te verwachten. hoogrisico kan wel sprake van een verhoogde
Maar als de patiënten voor wie dit gezond- kans op ernstige ziekte en sterfte door
heidszorgpersoneel zorgt tot de hoogrisico- griep.
groep behoren dan is bij hen wel sprake van
een verhoogde kans op ernstige ziekte of
sterfte door griep.
Criterium 2:
Staat vast dat gebruik van het Ja Mogelijk
vaccin tot een aanmerkelijke M.b.t. de indirecte bescherming vonden twee Effectiviteit van griepvaccinatie bij gezonde
reductie van de ziektelast leidt? Engelse gerandomiseerde trials een reductie volwassenen is aangetoond.
van de sterfte bij patiënten na toename van de Er zijn echter geen aanvullende gegevens met
vaccinatiegraad bij verpleeghuisperso- specifieke informatie over personen met
neel.57,58 gezinscontacten uit een hoogrisicogroep.
In een systematische review uit 2006 is aan de
hand van deze twee studies de conclusie dat
vaccinatie van gezondheidszorgpersoneel
indirecte bescherming van hun patiënten lijkt
te bewerkstelligen.59 Een recentere Engelse
gerandomiseerde trial vindt bij een hogere
vaccinatiegraad onder verpleeghuispersoneel
niet alleen een significante daling in sterfte bij
patiënten maar ook in influenza-achtige ziekte
en ziekenhuisopnames en huisartsbezoeken
ivm influenza-achtige ziekte.62
Bij het personeel zelf lijkt het redelijk om uit
te gaan van een effectiviteit die gelijk zal zijn
aan die bij gezonde volwassenen (zoals
besproken bij gezonde 50 tot 65 jarigen).
Criterium 3:
Doen eventuele bijwerkingen Nee Nee
belangrijke afbreuk aan de Geen aanvullende data t.o.v. gezonde volwas- Geen aanvullende data t.o.v. gezonde volwas-
gezondheidswinst? senen waarbij bijwerkingen over het alge- senen waarbij bijwerkingen over het alge-
meen lokaal en voorbijgaand zijn. meen lokaal en voorbijgaand zijn.
Criterium 4:
Staat de last van de afzonderlijke Ja Ja
vaccinatie in redelijke verhou- Mede gezien de bijzondere verantwoordelijk- Belasting is acceptabel gezien de vrijwillig-
ding tot de te behalen gezond- heid van gezondheidszorgpersoneel met con- heid van deelname en de bijzondere verant-
heidswinst voor de persoon zelf tacten met hoogrisicopatiënten (m.b.t. woordelijkheid bij gezinscontacten van
en de bevolking als geheel? transmissiereductie en continuïteit van zorg). hoogrisico-personen (m.b.t. transmissiereduc-
tie).
92 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Criterium 5:
Staat de last van het totale vacci- Ja Ja
natieprogramma incl. deze vacci- Mede gezien de bijzondere verantwoordelijk- Belasting is acceptabel gezien de vrijwillig-
natie in redelijke verhouding tot heid van gezondheidszorgpersoneel met con- heid van deelname en de bijzondere verant-
de te behalen gezondheidswinst tacten met hoogrisicopatiënten (m.b.t. woordelijkheid bij gezinscontacten van
voor de persoon zelf en de bevol- transmissiereductie en continuïteit van zorg). hoogrisico-personen (m.b.t. transmissiereduc-
king als geheel? tie).
Criterium 6: Ja Geen gegevens beschikbaar
Is de verhouding tussen kosten en Griepvaccinatie bij gezondheidszorgpersoneel
gezondheidswinst gunstig in ver- is kosteneffectief en waarschijnlijk zelfs kos-
gelijking met die van andere tenbesparend.59
mogelijkheden om door vaccina-
tie of preventieve de ziektelast te
verminderen?
Criterium 7:
Wordt met de keuze voor vacci- Ja Mogelijk
natie op dit moment een (potenti- Aangezien gezondheidszorgpersoneel met Op basis van de beschikbare data in combina-
eel) urgent directe contacten met hoogrisicopatiënten een tie met de mening van deskundigen wordt
volksgezondheidsbelang bijzondere verantwoordelijkheid heeft (m.b.t. profijt van griepvaccinatie bij personen met
gediend? transmissiereductie en continuïteit van zorg) een gezinscontact met een zeer hoog risico op
en er bij deze patiënten sprake is van een aan- ziekte en sterfte door griep verwacht. Dit is
merkelijke ziektelast onder andere bij:
patiënten met ernstige afwijkingen en stoor-
nissen van hart- of longfunctie die ondanks
medicatie een grote kan s hebben op decom-
pensatie.
patiënten met ernstig lever- of nierfalen
patiënten met een onvoldoende functionerend
afweersysteem
(Voor een verdere uitwerking zie paragraaf
3.9 van dit advies).
Opmerkingen Gezondheidszorgpersoneel heeft een bijzon- Gezien het gebrek aan gegevens vindt de
dere verantwoordelijkheid wat betreft commissie griepvaccinatie bij alle personen
bescherming van hoogrisicopatiënten d.m.v. met gezinscontacten uit een hoogrisicogroep
transmissiereductie en wat betreft continuïteit te ver gaan.
van zorg d.m.v. reductie van ziekteverzuim. Op basis van de beschikbare data in combina-
Deze transmissiereductie is aangetoond in tie met de mening van deskundigen wordt
verpleeg- en verzorgingshuizen maar ook te profijt van griepvaccinatie bij personen met
verwachten in ziekenhuizen. een gezinscontact met een zeer hoog risico op
Indien overig gezondheidszorgpersoneel (bijv. ziekte en sterfte door griep echter wel ver-
huisartsen of thuiszorgmedewerkers) fre- wacht.
quent en intensief contact heeft met hoogrisi- Deze groep met een zeer hoog risico wordt
copatiënten is ook voor hen griepvaccinatie nader beschreven in paragraaf 3.9 van het
relevant. Organisatorisch is hierbij algehele advies.
vaccinatie beter haalbaar dan selectieve vacci-
natie.
Advies Toevoeging van personeel in verpleeghuizen, Toevoeging van personen met gezinscontac-
verzorgingshuizen en ziekenhuizen en overig ten met een zeer hoog risico op ernstige ziekte
gezondheidszorgpersoneel werkzaam in de en sterfte indien deze griep krijgen aan de
cure en care sector met direct patiëntencon- doelgroepen voor griepvaccinatie.
tact aan de doelgroepen voor griepvaccinatie.
Uitwerking van de criteria voor publieke vaccinatieprogramma's 93
Tabel D1c Uitwerking van de criteria voor publieke vaccinatieprogramma's.
Potentiële doelgroep Beroepsgroepen met intensieve con- Beroepsgroepen met intensieve contacten met
tacten in de bevolking pluimvee
Doel van vaccinatie Preventie van griep en complicaties Preventie van griep en complicaties daarvan
daarvan
Criterium 1:
Gaat het om een ziekte die ernstig is Nee Nee
voor individuen en die een (potenti- Er is geen reden om aan te nemen dat Er is geen wetenschappelijke literatuur beschik-
eel) omvangrijke groep treft? mensen met veel contacten met baar waaruit blijkt dat gezonde personen die
andere mensen een verhoogd beroepsmatig intensieve contacten met pluimvee
risico hebben om met griep besmet te hebben een verhoogd risico lopen op besmetting
worden of om complicaties te krijgen. met epidemische griep of ernstige ziekte of
Tevens is er geen reden om aan te sterfte hierdoor.
nemen dat deze groep een verhoogde Bij het ontstaan van een nieuwe virus stam door
kan heeft om hoogrisicopersonen te gelijktijdige besmetting met vogelgriep en epi-
besmetten. demische griep is er wel sprake van een potenti-
eel gevaar voor de samenleving. De kans hierop
indien er geen sprake is van een vogelgriep uit-
braak is echter te verwaarlozen.
Criterium 2:
Staat vast dat gebruik van het vaccin Ja Ja
tot een aanmerkelijke reductie van de Te verwachten effectiviteit is gelijk Te verwachten effectiviteit is gelijk aan die bij
ziektelast leidt? aan die bij gezonde volwassenen (zie gezonde volwassenen (zie gezonde 50- tot 65-
gezonde 50- tot 65-jarigen). jarigen).
Criterium 3:
Doen eventuele bijwerkingen belang- Nee Nee
rijke afbreuk aan de gezondheids- Te verwachten bijwerkingen zijn Te verwachten bijwerkingen zijn gelijk aan die
winst? gelijk aan die bij gezonde volwasse- bij gezonde volwassenen waarbij deze over het
nen waarbij deze over het algemeen algemeen lokaal en voorbijgaand zijn.
lokaal en voorbijgaand zijn.
Criterium 4:
Staat de last van de afzonderlijke vac- Nee Nee
cinatie in redelijke verhouding tot de Aangezien er geen reden is om aan te Belasting gering, maar kans op gelijktijdige
te behalen gezondheidswinst voor de nemen dat er sprake is van een ver- besmetting met vogelgriep en epidemische griep
persoon zelf en de bevolking als hoogd risico om met griep besmet te is vrijwel nihil indien er geen sprake is van een
geheel? worden of om complicaties te krijgen. vogelgriep uitbraak.
Tevens geen reden om aan te nemen
dat deze groep een verhoogde kan
heeft om hoogrisicopersonen te
besmetten.
94 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Criterium 5:
Staat de last van het totale vaccinatie- Nee Nee
programma incl. deze vaccinatie in Aangezien er geen reden is om aan te Belasting gering, maar kans op gelijktijdige
redelijke verhouding tot de te behalen nemen dat er sprake is van een ver- besmetting met vogelgriep en epidemische griep
gezondheidswinst voor de persoon hoogd risico om met griep besmet te is vrijwel nihil indien er geen sprake is van een
zelf en de bevolking als geheel? worden of om complicaties te krijgen. vogelgriep uitbraak.
Tevens geen reden om aan te nemen
dat deze groep een verhoogde kan
heeft om hoogrisicopersonen te
besmetten.
Criterium 6:
Is de verhouding tussen kosten en Geen gegevens beschikbaar Waarschijnlijk niet:
gezondheidswinst gunstig in vergelij- Redelijkerwijs te verwachten dat bij het huidige
king met die van andere mogelijkhe- beleid (griepvaccinatie in geval van vogelgriep
den om door vaccinatie of uitbraak en contact met het betreffende pluim-
preventieve de ziektelast te vermin- vee) de verhouding van kosten en baten gunsti-
deren? ger is dan jaarlijks preventief vaccineren van al
het personeel.
Criterium 7:
Wordt met de keuze voor vaccinatie Nee Nee
op dit moment een (potentieel) urgent Aangezien er geen reden is om aan te Aangezien de kans op gelijktijdige besmetting
volksgezondheidsbelang gediend? nemen dat er sprake is van een ver- met vogelgriep en epidemische griep vrijwel
hoogd risico om met griep besmet te nihil is indien er geen sprake is van een vogel-
worden of om complicaties te krijgen. griep uitbraak.
Tevens geen reden om aan te nemen
dat deze groep een verhoogde kan
heeft om hoogrisicopersonen te
besmetten.
Opmerkingen Indien er wel sprake is van een vogelgriep uit-
braak dan is er wel kans op gelijktijdige besmet-
ting met vogelgriep en epidemische griep.
In dat geval kan er dan ook een reden zijn voor
influenzavaccinatie van betrokken veterinair
personeel en pluimveehouders. De beoordeling
hiervan is echter op dat moment aan de minister,
zo nodig geadviseerd door het Outbreak Manag-
ment Team (OMT).
Advies Geen toevoeging van personen met Geen toevoeging van beroepsgroepen met inten-
intensieve contacten in de bevolking sieve contacten met pluimvee aan de doelgroe-
aan de doelgroepen voor griepvacci- pen voor griepvaccinatie.
natie.
Uitwerking van de criteria voor publieke vaccinatieprogramma's 95
Tabel D1c Vervolg.
Drugsverslaafden Alcoholverslaafden
Preventie van griep en complicaties daarvan Preventie van griep en complicaties daarvan
Criterium 1:
Gaat het om een ziekte die ernstig Nee Nee
is voor individuen en die een Pas als er bij een drugsverslaafde sprake is Pas als er bij een alcoholverslaafde sprake is
(potentieel) omvangrijke groep van onderliggend lijden (bijv. infectie met van onderliggend lijden (bijv. levercirrose)
treft? HIV) dan kan er sprake zijn van een dan is er mogelijk sprake van een immuun-
immuungecompro-miteerde patiënt en daar- gecompromiteerde
door een hoger risico op ernstige ziekte en patiënt en daardoor een hoger risico op ern-
sterfte door griep. Bij deze groep wordt stige ziekte en sterfte door griep. Bij deze
griepvaccinatie dan echter al aanbevolen op groep wordt griepvaccinatie dan echter al
basis van het onderliggend lijden. Zonder aanbevolen op basis van het onderliggend
onderliggend lijden is er bij deze groep geen lijden. Zonder onderliggend lijden is er bij
reden om extra ziekte of sterfte door griep te deze groep geen reden om extra ziekte of
verwachten. sterfte door griep te verwachten.
Criterium 2:
Staat vast dat gebruik van het vac- Ja Ja
cin tot een aanmerkelijke reductie Te verwachten effectiviteit is gelijk aan die Te verwachten effectiviteit is gelijk aan die
van de ziektelast leidt? bij gezonde volwassenen (zie gezonde 50- tot bij gezonde volwassenen (zie gezonde 50-
65-jarigen). tot 65-jarigen).
Criterium 3:
Doen eventuele bijwerkingen Nee Nee
belangrijke afbreuk aan de Te verwachten bijwerkingen zijn gelijk aan Te verwachten bijwerkingen zijn gelijk aan
gezondheidswinst? die bij gezonde volwassenen waarbij deze die bij gezonde volwassenen waarbij deze
over het algemeen lokaal en voorbijgaand over het algemeen lokaal en voorbijgaand
zijn. zijn.
Criterium 4:
Staat de last van de afzonderlijke Nee Nee
vaccinatie in redelijke verhouding Belasting gering, maar geen reden om aan te Belasting gering, maar geen reden om aan te
tot de te behalen gezondheidswinst nemen dat er sprake is van ernstige ziekte of nemen dat er sprake is van ernstige ziekte of
voor de persoon zelf en de bevol- sterfte door griep. sterfte door griep.
king als geheel?
96 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Criterium 5:
Staat de last van het totale vaccina- Nee Nee
tieprogramma incl. deze vaccinatie Belasting gering, maar geen reden om aan te Belasting gering, maar geen reden om aan te
in redelijke verhouding tot de te nemen dat er sprake is van ernstige ziekte of nemen dat er sprake is van ernstige ziekte of
behalen gezondheidswinst voor de sterfte door griep. sterfte door griep.
persoon zelf en de bevolking als
geheel?
Criterium 6:
Is de verhouding tussen kosten en Geen gegevens beschikbaar Geen gegevens beschikbaar
gezondheidswinst gunstig in ver-
gelijking met die van andere
mogelijkheden om door vaccina-
tie of preventieve de ziektelast te
verminderen?
Criterium 7:
Wordt met de keuze voor vaccina- Nee Nee
tie op dit moment een (potentieel) Aangezien er geen reden is om aan te nemen Aangezien er geen reden is om aan te nemen
urgent volksgezondheidsbelang dat er sprake is van ernstige ziekte of sterfte dat er sprake is van ernstige ziekte of sterfte
gediend? door griep. door griep.
Opmerkingen Bij personen met onderliggend lijden (bijv. Bij personen met onderliggend lijden (bijv.
infectie met HIV) op basis waarvan er sprake levercirrose) op basis waarvan er sprake kan
kan zijn van een immuungecompromitteerde zijn van een immuungecompromitteerde
patiënt wordt griepvaccinatie reeds aanbevo- patiënt wordt griepvaccinatie reeds aanbe-
len op basis van dit onderliggend lijden. volen op basis van dit onderliggend lijden.
Advies Geen toevoeging van drugsverslaafden aan Geen toevoeging van alcoholverslaafden
de doelgroepen voor griepvaccinatie. aan de doelgroepen voor griepvaccinatie.
Uitwerking van de criteria voor publieke vaccinatieprogramma's 97
98 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Bijlage E
Samenvatting `excess' studie
Samenvatting `excess' studie 99
100 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Schatting van de sterfte en ziektelast door het influenzavirus en het
respiratoir syncytieel virus in Nederland gedurende 1997-2003:
een epidemiologische benadering
A.G.S.C. Jansen,1 E.A.M. Sanders,2 E.J. Groen,1 A.M. van Loon,3 A.W. Hoes,1
E. Hak1
1. Julius Center for Health Sciences and Primary Care, UMC Utrecht
2. Afdeling Pediatrische Immunologie, Wilhelmina Kinderziekenhuis, UMCU
3. Afdeling Virologie, UMCU
Deze studie werd gesubsidieerd door de Gezondheidsraad.
Universitair Medisch Centrum Utrecht
Julius Center for Primary Care and Health Sciences
Februari 2007
Niets uit deze bijlage mag worden vermeerderd zonder uitdrukkelijke toestem-
ming van de auteurs.
Het volledige verslag van deze studie is uitsluitend op aanvraag bij de Gezond-
heidsraad verkrijgbaar.
Samenvatting `excess' studie 101
102 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Samenvatting `excess' studie
Achtergrond
De indicatiestelling voor influenzavaccinatie breidt zich steeds verder uit, met
name in de Verenigde Staten. Er is echter weinig bekend over de potentiële winst
die met deze uitbreiding gepaard zou gaan. Tevens is er weinig bekend over de
potentiële winst van het waarschijnlijk komende vaccin tegen respiratoir syncyti-
eel virus (RSV).
Doelen
Primair: Het inschatten van de sterfte en ziektelast die gerelateerd zijn aan het
influenzavirus, in het bijzonder onder 0-1-jarigen en `niet hoog-risico' 50-64-
jarigen (zonder aandoeningen waarvoor zij nu al in aanmerking komen voor vac-
cinatie). Secundair: 1. Inschatten van de influenzavirus-gerelateerde sterfte en
ziektelast in de overige populatie. 2. Inschatten van de sterfte en ziektelast gere-
lateerd aan RSV.
Methoden
Een retrospectieve cohortstudie van de gehele Nederlandse bevolking over de
jaren 1997-2003. Influenzavirus- en RSV-actieve periodes werden gedefinieerd
op basis van virus surveillance data van de Nederlands Werkgroep voor Klini-
Samenvatting `excess' studie 103
sche Virologie. Wekelijkse sterftecijfers werden verkregen van het Centraal
Bureau voor de Statistiek; cijfers van ziekenhuisopnames van Prismant. Informa-
tie over huisartsbezoeken werd verkregen uit het Huisartsennetwerk Utrecht.
Over de zesjarige studieperiode werd de gemiddelde jaarlijkse overmaat aan
sterfte, ziekenhuisopnames en huisartsbezoeken gedurende periodes van influen-
zavirus- of RSV-predominantie (i.e. weken met 5% of meer van het seizoens
totale aantal gerapporteerde influenzavirus of RSV-positieve patiënten) bepaald
ten opzichte van twee gedefinieerde referentieperiodes, namelijk de peri-seizoen
en zomerbasisperiode.
Resultaten
Influenza
De influenza-gerelateerde winterovermaat aan sterfte, ziekenhuisopnames en
huisartsbezoeken zijn weergegeveven in tabel 1.
RSV
Jaarlijks leken RSV-actieve periodes samen te gaan met een oversterfte van
gemiddeld ongeveer tussen de 1.9 en 5.4 per 100.000 50-64-jarigen en tussen de
52 en 99 per 100.000 65-plussers (resp. t.o.v. peri-seizoen en zomer-basisperi-
ode). De overmaat aan ziekenhuisopnames was onder 0-1-jarigen gemiddeld
ongeveer tussen de 522 en 699 per 100.000; onder 65-plussers was dit tussen de
51 en 141 per 100.000. Wat betreft huisartsbezoeken was de overmaat het hoogst
onder jonge kinderen: gemiddeld tussen de 9401 en 15047 per 100.000
0-1-jarigen en tussen de 4339 en 7105 per 100.000 2-4-jarigen.
Conclusie
Onder 0-1-jarigen en niet hoog-risico 50-64-jarigen gingen influenzavirus-
actieve periodes samen met een overmaat aan ziekenhuisopnames en huisartsbe-
zoeken. Terwijl bij 0-1-jarigen geen sprake was van een overmaat aan sterfte,
was deze wel aanwezig onder 50-64-jarigen. De effectiviteit van influenzavacci-
natie onder 0-1-jarigen is nog niet aangetoond. Echter, een deel van de influenza-
virus-gerelateerde morbiditeit en mortaliteit onder 50-64-jarigen is mogelijk te
voorkomen door de invoering van routine influenzavaccinatie. Een kosten-effec-
tiviteitsanalyse is nuttig om besluitvorming aangaande invoering van routine
104 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
influenzavaccinatie onder 50-64-jarigen, verder te informeren. De influenza-
gerelateerde ziektelast en sterfte leek onder 65-plussers nog steeds veruit het
hoogst. RSV-actieve periodes leken vooral bij jonge kinderen, maar ook bij
ouderen gepaard te gaan met een aanzienlijke ziektelast.
Kernpunten
· Deze retrospectieve cohortstudie over zes jaar toonde aan dat onder
0-1-jarigen influenzavirus-actieve periodes niet samengingen met een over-
sterfte, maar wel met een overmaat aan ziekenhuisopnames en huisartsbezoe-
ken. Met de conservatieve peri-seizoen basisperiode als referentie bedroeg
deze overmaat in Nederland gemiddeld jaarlijks 312 ziekenhuisopnames en
2056 huisartsbezoeken in een periode van 8 weken.
· Onder alle 50-64-jarigen samen gingen influenzavirus-actieve periodes
samen met jaarlijks een oversterfte (over de peri-seizoen basisperiode) van
gemiddeld ongeveer 30 sterfgevallen onder 50-54-jarigen, 21 onder
55-59-jarigen en 63 onder 60-64-jarigen.
· Uit het Huisartsennetwerk Utrecht bleek dat onder alle 50-64-jarigen gedu-
rende het winterseizoen 40% van de sterfgevallen plaatsvindt in de niet-
hoogrisicocategorie. Rekenend met dit percentage betekent dat jaarlijks
gemiddeld resp. 12, 8 en 25 influenzavirus-gerelateerde doden onder de niet
hoog-risico 50-54-, 55-59- en 60-64-jarigen in Nederland.
· Bij niet hoog-risico 50-64-jarigen gingen influenzavirus-actieve periodes
gepaard met een overmaat aan ziekenhuisopnames en huisartsbezoeken
(t.o.v. de peri-seizoen basisperiode), wat neerkwam op jaarlijks gemiddeld
ongeveer resp. 83, 193 en 130 ziekenhuisopnames en resp. 6328, 4701 en
2834 huisartsbezoeken onder 50-54-, 55-59- en 60-64-jarigen in Nederland.
· Na exclusie van de exceptioneel milde influenza-seizoenen 2000/01 en
2002/03 in de analyses, steeg over het algemeen de oversterfte en overmaat
aan ziekenhuisopnames voor onderste luchtwegaandoeningen onder perso-
nen van 50 jaar en ouder, maar niet onder 0-1-jarigen.
· Aangezien de effectiviteit van influenzavaccinatie onder 0-1-jarigen niet
bekend is, is onderzoek hiernaar geïndiceerd alvorens invoering van routine
influenzavaccinatie.
· Onder niet hoog-risico 50-64-jarigen zou routine influenzavaccinatie de
influenzavirus-gerelateerde ziektelast kunnen reduceren. De doelmatigheid
van deze maatregel dient onderzocht te worden door middel van kosten-
effectiviteitsanalyses.
· De influenzavirus-gerelateerde ziektelast en sterfte leek onder 65-plussers
nog steeds veruit het hoogst ondanks de hoge vaccinatiegraad.
Samenvatting `excess' studie 105
RSV-actieve periodes leken vooral bij jonge kinderen, maar ook bij ouderen
gepaard te gaan met een aanzienlijke ziektelast.
Tabel 1 Resultaten.
Totale winter-overmaat per 100.000 Totale winter-overmaat
personen (95% BI) gerelateerd aan het in Nederland
influenzavirus
t.o.v. zomer t.o.v. peri-seizoen t.o.v. zomer t.o.v. peri-seizoen
0-1 jr Sterfte geen geen geen geen
Ziekenhuis- hoge luchtweg 94 (87-102) 34 (27-42) 373 135
opnames
lage luchtweg 143 (135-150) 13 (5-21) 564 51
overigen 34 (28-40) 32 (26-38) 135 126
totaal 271 79 1072 312
Huisarts- hoge luchtweg 5150 (4298-6002) 520 (-397-1438) 20348 2056
bezoeken
lage luchtweg 1428 (993-1863) geen 5642 geen
totaal 6578 520 25990 2056
50-54 jr Sterfte 4,5 (2,2-6,9) 2,7 (0,3-5,2) 50 30
50-54 jr, niet Ziekenhuis- hoge luchtweg 1,6 (0,8-2,2) 1,7 (0,9-2,3) 14 15
hoog-risico opnames lage luchtweg 8,8 (6,9-10,8) 4,7 (2,7-6,8) 79 42
cardiovasc. 8,1 (3,9-12,2) 2,2 (-1,9-6,5) 72 20
compl.
overigen 0,8 (-0,2-1,7) 0,7 (-0,3-1,7) 7 6
totaal 19 9,3 172 83
Huisarts- hoge luchtweg 513 (332-694) 176 (-15-267) 4610 1581
bezoeken lage luchtweg 717 (557-876) 528 (362-694) 6438 4747
totaal 1230 704 11048 6328
55-59 jr Sterfte 4,7 (1,4-8,1) 1,9 (-1,5-5,2) 52 21
55-59 jr, niet Ziekenhuis- hoge luchtweg 2,8 (1,9-3,7) 1,7 (0,7-2,6) 23 14
hoog-risico opnames
lage luchtweg 15 (12-17) 8,7 (6,1-11,5) 120 72
cardiovasc. 25 (19-32) 12 (5-18) 210 96
compl.
overigen 1,9 (0,6-3,3) 1,3 (0,0-2,7) 16 11
totaal 45 23 369 193
Huisarts- hoge luchtweg 670 (438-902) 178 (-70-426) 5532 1472
bezoeken lage luchtweg 673 (480-866) 391 (187-595) 5559 3229
totaal 1343 569 11091 4701
106 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
60-64 jr Sterfte 16 (11-21) 7,7 (2,9-12,5) 132 63
60-64 jr, niet Ziekenhuis- hoge luchtweg 2,3 (1,1-3,5) 0,6 (-0,7-1,8) 11 3
hoog-risico opnames
lage luchtweg 18 (14-22) 8,9 (4,9-12,9) 90 44
cardiovasc. 44 (34-54) 16 (6-26) 217 78
compl.
overigen 1,7 (-0,3-3,8) 0,9 (-1,1-3,0) 9 5
totaal 66 26 327 130
Huisarts- hoge luchtweg 361 (107-615) 9 (-260-279) 1790 46
bezoeken lage luchtweg 845 (589-1101) 563 (295-831) 4185 2788
totaal 1206 572 5975 2834
> 65 jr Sterfte 147 (140-153) 96 (90-103) 3353 2205
Ziekenhuis- hoge luchtweg 8,9 (8,1-9,6) 6,7 (5,9-7,5) 203 154
opnames
lage luchtweg 115 (112-119) 69 (65-73) 2637 1582
cardiovasc. 81 (75-87) 32 (27-38) 1856 743
compl.
overigen 2,8 (1,7-4,0) 2,7 (1,5-3,8) 65 61
totaal 208 111 4761 2540
Huisarts- hoge luchtweg 478 (368-588) 128 (10-245) 10938 2920
bezoeken
lage luchtweg 1501 (1312-1689) 759 (561-957) 34349 17362
totaal 1979 887 45287 20282
Samenvatting `excess' studie 107
108 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Bijlage F
Samenvatting kosteneffectiviteitsanalyse
Samenvatting kosteneffectiviteitsanalyse 109
110 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Influenza vaccinatie van gezonde volwassenen in de
leeftijdscategorie 50-64; balans tussen kosten en effecten
M. Meijboom, E. Buskens; E. Hak
Julius Center for Health Sciences and Primary Care, UMC Utrecht
Universitair Medisch Centrum Utrecht
Julius Center for Primary Care and Health Sciences
Februari 2007
Dit onderzoek is mogelijk gemaakt met behulp van een subsidie van NWO-
ZonMW
Niets uit deze bijlage mag worden vermeerderd zonder uitdrukkelijke toestem-
ming van de auteurs.
Het volledige verslag van deze studie is uitsluitend op aanvraag bij de Gezond-
heidsraad verkrijgbaar.
Samenvatting kosteneffectiviteitsanalyse 111
112 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Samenvatting kosteneffectiviteitsanalyse
Inleiding
Het ministerie van VWS heeft de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren of de
leeftijdsgrens voor het nationale programma griep preventie dient te worden ver-
laagd van 65 naar 50 jaar. Om dit te kunnen beoordelen is een cohort studie uit-
gevoerd waarin naar de additionele ziekte-episoden en complicaties van
influenza onder deze populatie wordt gekeken. Vervolgens werd op basis van
deze gegevens, en literatuurgegevens over lange termijn uitkomsten en gerela-
teerde kosten, een modelmatige kosten-effectiviteits studie uitgevoerd.
Model
Als uitgangspunt van deze kosten-effectiviteitsstudie werd gebruik gemaakt van
het bestaande PRISMA-model1 dat verder werd aangepast om de kosten-effecti-
viteit van influenza vaccinatie bij gezonde volwassenen in de leeftijd van 50 tot
64 te kunnen schatten.
Als referentieperiode waarmee de incidenten van ziekteperioden en compli-
caties werden vergeleken is gekozen voor twee scenario's te weten "peri-sei-
zoen" en "zomer". Aangezien de incidentie van influenzagerelateerde
complicaties toeneemt met toenemende leeftijd, en dat derhalve de kosteneffecti-
viteit zal varieren met de leeftijd werden er tevens subgroepanalyses per vijf
jaars leeftijdscohort uitgevoerd.
Samenvatting kosteneffectiviteitsanalyse 113
Resultaten
Het voorkomen van een sterfgeval levert een (gezondheids)winst van bijna 25
levensjaren op en het voorkomen van een incident van hart- en vaatziekten
gemiddeld ruim 2,5 jaar. De absolute aantallen incidenten in het leeftijdscohort
50-64 maken dat het voorkomen van individuele gevallen van hart- en vaatziek-
ten relatief de grootste gezondheidswinst op levert in termen van levensjaren en
kwaliteit van leven.
De resultaten van de 5-jaars analyses laten zien dat de winst door het voorko-
men van sterfte en het voorkomen van hart- en vaataandoeningen stijgt naarmate
de leeftijd stijgt.
Peri-seizoen als referentieperiode
Op basis van de modelmatige voorspellingen zullen thans, dat wil zeggen in de
situatie waarin geen routinematige vaccinatie plaatsvindt, 47 individuen per jaar
acuut komen te overlijden als gevolg van influenza of samenhangende complica-
ties. Indien het vaccinatieprogramma zou worden uitgebreid tot de leeftijd van 50
jaar zullen hiervan naar verwachting 26 sterfgevallen kunnen worden voorko-
men. De voorspelde sterfgevallen betreffen additionele sterfte, d.w.z. bovenop de
leeftijdsspecifieke achtergrond sterfte. Voorts zou vaccinatie 103 incidente
gevallen van hart- en vaatziekten voorkomen. De absolute aantallen incidenten in
het leeftijdscohort maken dat het voorkomen van individuele gevallen hart- en
vaatziekten relatief de grootste gezondheidswinst oplevert. De totale gezond-
heidswinst in termen van gewonnen levensjaren door zowel het voorkomen van
de sterfgevallen als het voorkomen van de hart- en vaataandoeningen komt neer
op 643 (gedisconteerd).
De incrementele kosten-effectiviteit per gewonnen levensjaar is 32.696
(gedisconteerd) wanneer de kosten van de productiviteitsverliezen niet worden
meegenomen in de berekening en 28.019 als deze kosten wel worden meege-
nomen.
Voor de afzonderlijke leeftijdscohorten (50-54; 55-59 en 60-64) wordt de
incrementele kosten-effectiviteit per gewonnen levensjaar geschat op 52.403;
43.217 en 18.504 indien de kosten van de productiviteitsverliezen niet wor-
den meegenomen en 44.558; 37.632 en op 15.810 als deze kosten wel wor-
den meegenomen.
114 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
Zomer-seizoen als referentieperiode
Op basis van de modelmatige voorspellingen zullen thans, dat wil zeggen in de
situatie waarin geen routinematige vaccinatie plaatsvindt, per jaar naar verwach-
ting 93 individuen komen te overlijden als gevolg van influenza of samenhan-
gende complicaties. Indien het vaccinatieprogramma zou worden uitgebreid
zullen hiervan naar verwachting 52 sterfgevallen kunnen worden voorkomen. De
voorspelde sterfgevallen betreffen additionele sterfte, d.w.z. bovenop de leef-
tijdsspecifieke achtergrond sterfte. Voorts zou vaccinatie 270 incidente gevallen
van hart- en vaatziekten voorkomen. De absolute aantallen incidenten in het leef-
tijdscohort maken dat het voorkomen van individuele gevallen hart- en vaatziek-
ten relatief de grootste gezondheidswinst oplevert. De totale gezondheidswinst in
termen van gewonnen levensjaren door zowel het voorkomen van de sterfgeval-
len als het voorkomen van de hart- en vaataandoeningen komt neer op 1.395
(gedisconteerd).
De incrementele kosten-effectiviteit per gewonnen levensjaar is 13.730
(gedisconteerd) wanneer de kosten van de productiviteitsverliezen niet worden
meegenomen in de berekening en 9.421 als deze kosten wel worden meegeno-
men.
Voor de afzonderlijke leeftijdscohorten (50-54; 55-59 en 60-64) wordt de
incrementele kosten-effectiviteit per gewonnen levensjaar geschat op 26.269;
16.786 en 6.830 indien de kosten van de productiviteitsverliezen niet worden
meegenomen en op 19.036; 11.151 en 4.314 als deze kosten wel worden
meegenomen.
Budget impact
Indien het peri-seizoen als referentieperiode wordt gebruikt dan vergt uitbreiding
van het vaccinatieprogramma met gezonde volwassenen tussen de 50 en 64 een
jaarlijkse investering van ongeveer 23 miljoen euro. Als opbrengst wordt elders
wel een besparing van 1,7 miljoen gerealiseerd en 4,7 miljoen als ook indirecte
niet medische kosten worden meegenomen. De netto investeringen bedragen der-
halve ongeveer 18 miljoen per jaar.
Resultaten van de 5-jaars analyses laten zien dat uitbreiding van het vaccina-
tieprogramma met gezonde volwassenen tussen de 60-64 ongeveer 6 miljoen
kost en uitbreiding met gezonde volwassenen tussen de 55 en 64 kost ongeveer
14 miljoen. Hier tegenover staan besparingen waarbij onderscheid gemaakt kan
worden tussen medische kosten en indirecte niet medische kosten (e.g. producti-
viteitsverliezen). De geschatte netto investeringen voor het uitbreiden van het
Samenvatting kosteneffectiviteitsanalyse 115
vaccinatieprogramma bedragen derhalve 4,7 miljoen en 11,3 miljoen indien
gezonde volwassenen tussen de 60 en 64 of tussen de 55 en 64 worden toege-
voegd aan het programma.
Indien de zomer als referentieperiode wordt gebruikt dan vergt uitbreiding
van het vaccinatieprogramma met gezonde volwassenen tussen de 50 en 64 een
jaarlijkse investering van ongeveer 23 miljoen euro. Als opbrengt wordt elders
wel een besparing van 3,7 miljoen gerealiseerd en 9,8 als ook indirecte niet
medische kosten worden meegenomen. De netto investeringen bedragen der-
halve ongeveer 12,9 miljoen per jaar.
Indien wordt gekeken naar de resultaten van de 5-jaars analyses dan zijn de
kosten voor de uitbreiding van het vaccinatieprogramma gelijk aan de kosten
wanneer het peri-seizoen als referentieperiode dient. De verwachte besparingen
(medische kosten en indirecte niet medische kosten) zijn alleen substantiëler
indien de zomer als referentieperiode wordt gebruikt. De geschatte netto investe-
ringen voor het uitbreiden van het vaccinatieprogramma bedragen dan 2,9 mil-
joen en 7,4 miljoen indien gezonde volwassenen tussen de 60 en 64 of tussen de
55 en 64 worden toegevoegd aan het programma.
Gevoeligheidsanalyses
Met behulp van de gevoeligheidsanalyses is bekeken in hoeverre de uitkomsten
voor het gehele leeftijdscohort (50-64 jarigen) gevoelig zijn voor een verande-
ring in een aantal belangrijke model parameters. In de univariate gevoeligheids-
analyses zijn de vaccin effectiviteit, vaccinatiegraad en de lange termijn kosten
voor patiënten met hart- en vaataandoeningen gevarieerd. Uit de resultaten blijkt
dat indien het peri-seizoen als referentieperiode wordt gebruikt, en de effectivi-
teit van het vaccin 50% bedraagt, de iKER ongunstig wordt en 46.780 per
gewonnen levensjaar bedraagt (exclusief indirecte niet medische kosten). De
resultaten van de overige univariate gevoeligheidsanalyses liggen tussen de
25.000 en 33.000 per gewonnen levensjaar (exclusief indirecte niet medische
kosten). Indien de zomer als referentieperiode wordt gebruikt en de effectiviteit
van het vaccin 50% bedraagt, ligt de iKER rond de 20.000 per gewonnen
levensjaar. Voor de resultaten van de overige univariate gevoeligheidsanalyses
ligt de incrementele kosten-effectiviteitsratio tussen de 10.000 en 13.000 per
gewonnen levensjaar (gedisconteerd).
De resultaten lijken dus niet al te gevoelig te zijn voor wijzigingen in de
model parameters vaccin effectiviteit en vaccinatiegraad. De resultaten zijn wel
erg gevoelig gebleken voor de lange termijn kosten waarvan verwacht mag wor-
den dat die op gaan treden bij personen met een hart- en vaataandoening. De
116 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling
resultaten van de univariate gevoeligheidsanalyse laten zien dat de vaccinatie-
strategie kostenneutraal is als personen met een hart- en vaataandoening jaarlijks
12.250 (peri-seizoen als referentieperiode) of 3.430 (zomer als referentieperi-
ode) aan zorg besteden (inclusief de indirecte niet medische kosten). Omdat de
resultaten zo sterk afhangen van deze parameter is ervoor gekozen deze niet mee
te nemen in de multivariate gevoeligheidsanalyses.
De resultaten van de multivariate gevoeligheidsanalyses zijn uitgedrukt in de
acceptability curves waarin kan worden afgelezen wat de kans is dat de incre-
mentele kosten-effectiviteit gelijk is aan of onder de grens van het bedrag dat
beleidsmakers bereid zijn te betalen per gewonnen levensjaar. Indien het peri-
seizoen als referentieperiode wordt gebruikt en beleidsmakers/de maatschappij
bereid zijn/is 35.000 per gewonnen levensjaar te betalen dan is de vaccinatie-
strategie ten opzichte van niets doen in ongeveer 90% van de gevallen kostenef-
fectief; indien beleidsmakers/de maatschapppij bereid zijn/is 10.000 per
gewonnen levensjaar te betalen dan is de kans dat de vaccinatiestrategie kosten-
effectief is ten opzichte van geen interventie nihil. Indien de zomer als referentie-
periode wordt gebruikt en beleidsmakers/de maatschappij) bereid zijn/is
20.000 per gewonnen levensjaar te betalen dan is de vaccinatiestrategie ten
opzichte van niets doen in bijna alle gevallen kosteneffectief; indien beleidsma-
kers/de maatschapppij bereid zijn/is 2.000 per gewonnen levensjaar te betalen
dan is de kans dat de vaccinatiestrategie kosteneffectief is ten opzichte van geen
interventie nihil.
Discussie
Een belangrijk onderwerp van discussie is de referentieperiode geweest. In prin-
cipe moet het niet uitmaken welke keuze er wordt gemaakt; het uiteindelijke doel
is om een accurate voorspelling te doen van de voorkomen ziektelast en de daar-
mee samenhangende kosten. De epidemiologische input van het model is geba-
seerd op de excess studie van Jansen et al. Deze ecologische studie relateert het
voorkomen van influenza aan het optreden van acute morbiditeit en mortaliteit.
Hoewel causaliteit in dergelijke studies niet kan worden aangetoond, wordt de
aanname gedaan dat alle "extra"morbiditeit en mortaliteit veroorzaakt wordt
door influenza. De effectiviteit van vaccinatie wordt daarmee verondersteld
gelijk te zijn aan de mate van reductie in "echte" bewezen in influenza in de
populatie.
De excess rates en de attack rates zijn beide berekend op basis van de gerap-
porteerde complicaties over een aantal jaren (1997 tot 2003) waarin zowel milde
als ernstiger verlopende influenza-epidemieën zijn meegenomen. Voor het model
Samenvatting kosteneffectiviteitsanalyse 117
betekent dit dat gemiddelde excess en attack rates worden gebruikt. De conse-
quentie is dat er jaren bij zullen zijn waarin de besparingen groter uitvallen dan
zoals die hier zijn gepresenteerd maar tevens dat er jaren tussen zitten waarbij de
besparingen lager uitvallen.
Met betrekking tot hart- en vaataandoeningen zijn alleen excess rates in hospita-
lisaties gerapporteerd. Excess rates mbt incidente gevallen van hart- en vaataan-
doeningen in de eerste lijn zijn niet separaat gerapporteerd en wellicht wordt dit
door de onzekerheid in de data veroorzaakt. Het is echter niet aannemelijk dat er
helemaal geen excess huisartsbezoeken zijn als gevolg van incidente hart- en
vaataandoeningen. Doordat het voorkomen van incidente gevallen van hart- en
vaataandoeningen een grote invloed hebben op de uiteindelijke iKERs en dus
ook op het besluitvormingsproces wordt aanvullend onderzoek naar de ziektelast
van incidente hart- en vaataandoeningen die alleen worden gezien in de huisart-
senpraktijken aanbevolen. Indien vrijwel iedere patiënt zowiezo wordt doorver-
wezen zal de invloed van het weglaten van deze categorie uitkomsten beperkt
zijn.
Conclusie
De hoogte van de incrementele kosteneffectiviteitsratio is afhankelijk van de
gekozen referentieperiode.
Indien de referentieperiode in beschouwing wordt genomen dan blijft de
incrementele kosteneffectiviteit alleen onder de 20.000 per gewonnen levens-
jaar voor gezonde volwassenen in de leeftijd tussen 60 en 64 jaar. Vanuit gezond-
heidseconomisch perspectief is daarom alleen het opnemen van 60-64 jarigen in
het nationale vaccinatieprogramma gerechtvaardigd. In vergelijking met andere
gangbare (vergoede) interventies pakt de kosteneffectiviteit van een vaccinatie-
programma van tot dan toe gezonde volwassenen tussen de 60 en de 64 jaar rela-
tief gunstig uit. De jaarlijkse (meer-)kosten van een dergelijk programma worden
geschat op 4,7 miljoen indien het peri-seizoen als referentieperiode en 2,9 mil-
joen indien de zomer als referentieperiode wordt gebruikt.
In het algemeen kan ten aanzien van de budget impact worden opgemerkt dat
de grootste winst wordt behaald door het voorkomen van productiviteitsverliezen
in deze leeftijdscategorie. De vraag die dan ook gerechtvaardigd is is waar de las-
ten van het vaccinatieprogamma dan dienen te worden gelegd. Dient het pro-
gramma geheel uit overheidsmiddelen te worden betaald of is hier ook een rol
weggelegd voor de private sector (bijv. werkgevers)? Al deze elementen dienen
meegenomen te worden in de uiteindelijke afweging.
118 Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling