Radboud Universiteit Nijmegen
Klanken leren onderscheiden, hoe doe je dat?
Kinderen die leren praten, hebben voordat ze hun eerste woordje
uitspreken al maandenlang in hun wiegjes en maxicosi's liggen
luisteren en leren. Met twaalf maanden kunnen ze, zonder het zelf te
weten, het verschil horen tussen wat voor hún taal relevante klanken
zijn en wat niet. Al luisterend leren ze steeds meer taalfinesses te
onderscheiden. Van grof- naar fijnmazig, zo ontwikkelt zich hun
`luisterlexicon'. Een en ander blijkt uit de proefschriften van
psycholoog Martijn Goudbeek en taalkundige Suzanne van der Feest. Zij
promoveren op respectievelijk 8 en 12 maart aan de Radboud
Universiteit Nijmegen op onderzoek naar het leren van klanken. Ze
delen een promotor: Spinozaprijswinnaar en taalpsychologe prof. dr.
Anne Cutler. "Met ieder onderzoek leren we bij. Maar hoe een kind taal
leert, dat blijft een wonder."
Leren met en zonder feedback
Taalonderzoek bij baby's Martijn Goudbeek onderzocht hoe mensen
klanken leren onderbrengen in categorieën. "Baby's die hun moedertaal
leren moeten die vaardigheid onder de knie krijgen. Volwassenen die
een tweede taal leren moeten ook vrijwel altijd nieuwe klanken leren.
Heel verschillende situaties, inderdaad, maar de onderliggende
processen zijn hetzelfde. Een groot verschil is alleen dat baby's die
in de wieg liggen en zelf nog geen klanken produceren, geen feedback
krijgen. En tóch liggen ze in de wieg te leren welke klanken voor hun
moedertaal relevant zijn en welke niet. We weten dat kinderen van vijf
maanden hetzelfde reageren op verschillende klanken uit verschillende
talen. Met twaalf maanden reageren ze duidelijk sterker op de klanken
van de moedertaal en negeren ze klanken uit vreemde talen die in hun
moedertaal irrelevant zijn. Mijn belangrijkste onderzoeksvraag was:
hoe ontwikkelt dat onderscheidend vermogen zich?"
Goudbeek liet volwassen proefpersonen vreemde nieuwe klanken indelen
op verschillen. Die verschillen, zoals klinkerlengte en toonhoogte,
moesten ze dan wel zelf herkennen. Sommige proefpersonen werden
geholpen met het vinden van de relevante indelingscriteria door
tussentijdse feedback, anderen moesten zonder feedback uit de
indelingstaak komen. Goudbeek vond, niet opmerkelijk, dat mensen mét
feedback sneller leren.
Proefpersonen-zonder-feedback houden bij het indelen langer vast aan
hun eigen taalsysteem. Spanjaarden die `Nederlandsachtige' klinkers
moesten indelen, selecteerden eerder op toonhoogte (relevante
informatie in het Spaans) dan op lengte - wat voor het Nederlands
belangrijker is. Een Spanjaard die geen feedback krijgt over het
relevante indelingscriterium doet er langer over om een duidelijk
verschil te horen tussen de klinkers van luk en leuk, of van man en
maan. Engelstaligen, die vanwege de klemtoon in hun moedertaal
verschillen in klinkerlengte kennen , pikken dat eerder op, bleek uit
hetzelfde experiment met Amerikanen.
Maar of het nu korter of langer duurt: ook zonder feedback worden op
zeker ogenblik patronen herkend. Goudbeek: "Terugvertaald naar de
situatie van het kind in de wieg: dát die op zeker moment onderscheid
maakt tussen relevante en niet-relevante klanken is bekend. De vraag
was hóe dat gebeurt; ik heb met dit onderzoek aannemelijk weten te
maken dat patroonherkenning een belangrijke rol speelt bij
klankverwerving. Wat redelijk onverwacht was, en nieuw en spannend, is
dat ook volwassenen zonder feedback behoorlijk goed kunnen leren."
Het onderzoek van Goudbeek is fundamenteel van aard; het belang ervan
is op de eerste plaats gelegen in de bijdrage die het levert aan de
theorievorming. Goudbeek: "Er is een groot theoretisch model dat
klankherkenning beschrijft, van het oor tot in het brein. Zie mijn
onderzoek als een bouwsteentje in dat model."
Op de lange termijn kunnen Goudbeeks resultaten mogelijk ook bijdragen
aan de ontwikkeling van betere methoden voor automatische
spraakherkenning en voor het tweede taal-onderwijs.
Martijn Goudbeek promoveert op donderdag 8 maart 2007 aan de Radboud
Universiteit Nijmegen op zijn proefschrift `The acquisition of
auditory categories'. Goudbeek voerde zijn onderzoek uit bij het Max
Planck Institut für Psycholinguistik, Nijmegen. Momenteel doet hij
neuropsychologisch onderzoek naar taal, communicatie en emotie aan de
universiteit van Genève.
Contact: goudbeek@pse.unige.ch
Eén lexicon, van grof- naar fijnmazig
Taalkundige Suzanne van der Feest onderzocht in haar promotieonderzoek
hoe (Nederlandse) kinderen van 1 tot 3 jaar hun eerste woorden leren.
Ook zij keek naar klanken, en wel naar de stemhebbende klanken als d
en b en stemloze als t en p. Van der Feest wilde weten: wanneer en hoe
kunnen kinderen bij het luisteren naar taal het onderscheid tussen
stemhebbende en stemloze klanken maken? Wat horen kinderen op welke
leeftijd wel en wat niet aan onderscheidende klankkenmerken?
Van der Feest onderzocht deze vragen door middel van
luisterexperimenten waarbij de oogbewegingen van kinderen werden
geanalyseerd, terwijl ze naar plaatjes keken en naar taal luisterden.
Met twintig maanden, ontdekte Van der Feest, horen kinderen nog weinig
verschil tussen stemloze en stemhebbende klanken. Dat wil zeggen: ze
horen geen relevánt verschil. Een boom of een poom, een bak of een
pak, een dak of een tak - in hun oren klinkt, zonder context, het een
niet beter dan het ander. Het onderscheid tussen de klanken dak en bak
is wél helder in ditzelfde stadium.
Vier maanden later horen ze wel dat iemand die de kat poes noemt, goed
zit en dat boes ernaast is. Hoe een b hoort te klinken is echter in
dit stadium nog wat schimmiger dan hoe een p hoort te klinken: want
ook nu nog reageren ze op iemand die een boom poom noemt niet even
sterk als op iemand die een poes boes noemt.
Van der Feest: "Het idee dat kinderen het onderscheid tussen
stemhebbend en stemloos in dit stadium wel kennen en hebben opgeslagen
in hun zogenaamde interne woordenboek, maar dat ze het alleen nog niet
goed kunnen uitspreken, klopt dus niet. Deze experimenten laten zien
dat kinderen om te beginnen het onderscheid tussen deze klanken nog
niet hebben opgeslagen." De experimenten tonen aan dat kinderen van
woorden niet alle akoestische details opslaan zoals een MP3-speler dat
doet, maar alleen taalkundig relevante informatie bewaren in het
langetermijngeheugen.
Binnen de taalwetenschap zijn er verschillende `scholen' als het gaat
om de vraag: hoeveel van ons taalvermogen is aangeboren en hoeveel
aangeleerd? Op grond van haar bevindingen pleit Suzanne van der Feest
voor een theorie die stelt dat kinderen één lexicon gebruiken voor
zowel het luisteren naar als spreken van taal. Dat lexicon ziet er
bij jonge kinderen nog niet zo gedetailleerd uit als bij volwassenen
maar ontwikkelt zich in de loop der tijd steeds preciezer, tot de
relevante klanken van het taalsysteem van de moedertaal zijn
opgeslagen. Van der Feest: "We weten nu dat heel jonge kinderen heel
goed in staat zijn om de taal die ze om zich heen horen te analyseren,
als het ware. Veel van de dingen waarvan eerder werd aangenomen dat ze
wel aangeboren móesten zijn, blijken baby's wel degelijk te kunnen
leren door simpelweg naar taal te luisteren. Taalvermogen is mijns
inziens dus grotendeels een kwestie van leren, ook zonder directe
feedback, zoals Martijns onderzoek laat zien - en de manieren waarop
we leren, dáárover valt voor onderzoekers nog wel het een en ander te
ontdekken."
Suzanne van der Feest promoveert op maandag 12 maart 2007 aan de
Radboud Universiteit Nijmegen op haar proefschrift `Building a
phonological lexicon. The acquisition of the Dutch voicing contrast in
perception and production'. Dit onderzoek valt onder het Centre for
Language Studies van de Radboud Universiteit Nijmegen. Momenteel doet
Van der Feest onderzoek naar taalverwerving bij Nederlandse en
Amerikaanse kinderen aan de University of Pennsylvania in
Philadelphia.
Contact: sfeest@sas.upenn.edu
"De gemene deler is: het wonder"
Anne Cutler Anne Cutler is hoogleraar vergelijkende taalpsychologie
aan de Radboud Universiteit, één van de directeuren van het Max Planck
Institut für Psycholinguistik in Nijmegen en de promotor van zowel
Martijn Goudbeek als Suzanne van der Feest. Beide thema's passen goed
in haar onderzoeksproject `Phonological learning for speech
perception'. "De gemene deler is: het wonder. Hoe kan het toch
allemaal, dat een baby in z'n eerste jaar, zonder zelf taal te
produceren, zonder feedback te krijgen, zo veel taalspecifieke kennis
opdoet van wat relevant en irrelevant is? Want dat is een geweldige
prestatie!"
Met name het onderzoek van Martijn past bij een onderwerp waarover
Cutler momenteel zelf een boek aan het schrijven is: "Hoe vormen
eigenschappen van de taal die je als kind leert, je moedertaal, de
manier waarop je naar díe, maar ook naar andere taal luistert? Native
listening, zo moet het gaan heten. Martijns onderzoek toont onder meer
opnieuw aan dat de mate waarin je relevante verschillen kunt leren
horen in een vreemde taal, wordt gekleurd door je moedertaal. Die is
van invloed op de mate waarin je een tweede taal écht onder de knie
kunt krijgen."
Suzannes onderzoek gaat ook over categoriseren zonder dat iemand
feedback geeft hoe je dat moet doen - maar haar aandacht gaat vooral
uit naar het resultaat ervan: hoe ontwikkelt zich het inzicht in een
ingewikkeld fonologisch patroon. "Ook hier gaat het over leren wat
relevant is, zonder dat iemand je daarover informatie verstrekt. Wat
pikken kinderen op uit de stroom van taal die op ze afkomt, hoe lukt
ze dat? Suzanne heeft dat voor een specifiek terrein grondig
uitgezocht. En haar bevindingen geven haar goede gronden om stelling
te nemen in een fundamenteel taalwetenschappelijk debat. Dat vind ik
ook een mooi resultaat."
Met deze twee proefschriften is het grote raadsel echter zeker niet
opgelost. Anne Cutler kan er niet om treuren. "Er is nog veel te
onderzoeken, ja. Dat is toch mooi?"
Prof. Dr. Anne Cutler onderzoekt hoe onze hersenen gesproken taal
verwerken. Zij is een van de wetenschappelijk directeuren van het
Nijmeegse Max Planck Institut für Psycholinguïstiek. In 1999 ontving
ze de Spinozapremie, de hoogste wetenschappelijke onderscheiding in
ons land. Met deze premie deed ze taalvergelijkend onderzoek naar
onder meer het Japans, Berbers, Portuguees, Sesothos, Nederlands en
Engels. Ook richtte ze aan de Radboud Universiteit het Baby Research
Center op.