Raad van State
Uitspraak Verzoek om maatregelen te treffen tegen Factory Outlet Center Bataviastad
Zaaknummer: 200606317/1
Publicatie datum: woensdag 7 maart 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Lelystad
Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / Dwangsom
200606317/1.
Datum uitspraak: 7 maart 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "MDG Europe Roosendaal B.V.", gevestigd te Roosendaal,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 11 november 2005 heeft verweerder een beslissing genomen op een verzoek van appellante om handhavend op te treden tegen het factory outlet center Lelystad wegens het zonder milieuvergunning en milieueffectrapportage in werking zijn van dit outlet center.
Bij besluit van 24 juli 2006 heeft verweerder het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 17 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.R. Klijn, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door A. Hooymans, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Batavia Stad Management, als belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, en gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 20.1 van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen belanghebbenden bezwaar maken tegen onder meer - kort weergegeven - besluiten inzake handhaving van milieuwetgeving.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Appellante is ontwikkelaar van een factory outlet center in Roosendaal en heeft verzocht om handhaving van milieuwetgeving bij het factory outlet center in Lelystad. Verweerder heeft dit verzoek niet ingewilligd. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante volgens verweerder geen belanghebbende is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat gezien de ruime afstand tussen de beide outlet centers geen sprake kan zijn van te ondervinden milieugevolgen noch van concurrentiebelangen.
Hiermee miskent verweerder volgens appellante dat er wel degelijk concurrentie tussen de twee outlet centers bestaat.
2.3. Volgens vaste jurisprudentie is onder meer degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende. Dit geldt ongeacht de vraag of het concurrentiebelang bij het nemen van dit besluit een rol kan spelen.
Niet in geschil is dat het outlet center in Lelystad en het outlet center in Roosendaal in hetzelfde marktsegment werkzaam zijn: in beide outlet centers worden winkelpanden verhuurd aan - in beginsel - producenten en grossiers voor directe verkoop van hun producten aan het publiek. De in de outlet centers gevestigde winkels richten zich op klanten uit een zeer groot gebied. Het is aannemelijk dat deze gebieden, ondanks de aanzienlijke afstand tussen de twee outlet centers, elkaar in elk geval deels overlappen. Nu beide outlet centers verhuur van winkelpanden aanbieden aan dezelfde soort gegadigden in deels hetzelfde verzorgingsgebied is er sprake van concurrentie die gevolgen kan hebben voor de verhuurbaarheid van de winkelpanden. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat het belang van appellante als directe concurrente rechtstreeks is betrokken bij het door haar gevraagde besluit om handhaving van de milieuwetgeving bij het outlet center in Lelystad.
Verweerder heeft daarom het bezwaar van appellante ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lelystad van 24 juli 2006, kenmerk 20060718-hbe;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Lelystad tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van ¤ 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Lelystad aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Lelystad aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van ¤ 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2007
262-495.