Radboud Universiteit Nijmegen


Persbericht 07-14

Nijmegen, 27 februari 2007

Onderzoek onder Provinciale Statenleden en provinciale ambtenaren: Oostelijke en zuidelijke provincies komen door bestuurlijke conflicten nauwelijks aan beleid toe

Onlangs beval de commissie Kok nog een 'randstadbestuur' aan, boven gemeenten en provincies, om de bestuurlijke problemen van die regio het hoofd te kunnen bieden. Uit nieuw Nijmeegs onderzoek blijkt echter dat de bestuurlijke problemen buiten de randstad minstens even groot en soms zelfs groter zijn. Belangentegenstellingen zorgen er met name in de oostelijke en zuidelijke provincies voor dat daar nauwelijks provinciaal beleid tot stand kan komen. Dat blijkt uit een onderzoek van bestuurskundigen van de Radboud Universiteit Nijmegen.

Belangentegenstellingen tussen de provincie, het Rijk, zogenaamde WGR-plusregio's en belangengroepen zorgen er met name in de oostelijke en zuidelijke provincies voor dat daar nauwelijks provinciaal beleid tot stand kan komen. In de oostelijke en zuidelijke provincies worden dergelijke conflicten door de helft van de provinciale statenleden en provinciale topambtenaren als zeer belemmerend voor de totstandkoming van beleid gezien, in de westelijke provincies door 20 procent, en in het noorden slechts door 13 procent. Dat is één van de opvallende conclusies van een enquête onder 289 provinciale politici en topambtenaren. Het onderzoek werd verricht door Maarten Dijk, Willem Dittrich en Gersom Smit, alle drie masterstudenten Bestuurskunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen, onder supervisie van hoogleraar Bestuurskunde prof. dr. Michiel S. de Vries (Institute for Management Research). Het onderzoek is een herhaling van een zelfde onderzoek dat vier jaar geleden werd verricht.

Wegen, werk, wonen - en armoede
Uit dit onderzoek blijkt ook dat de problemen in de noordelijke, oostelijke en zuidelijke provincies anders, maar zeker niet minder groot zijn dan in de randstad. Over het geheel genomen zijn de meest urgente provinciale problemen voor provincies de infrastructuur, verkeer en vervoer en werkgelegenheid. Maar er zijn duidelijke verschillen. Zo worden in de noordelijke drie provincies armoede en economische ontwikkeling veelvuldig als urgente problemen genoemd, en in het westen de bereikbaarheid en huisvestingsproblematiek.

Effectiviteit van beleid
Vergeleken met vier jaar geleden blijken de provinciebestuurders tevredener te zijn over het door de provincies gevoerde beleid, maar ook bescheidener over de bestuurlijke vormgeving waarin de provincies functioneren en de toekomst van de provincie. De tevredenheid betreft de urgentie van beleidsproblemen, het oordeel over de effectiviteit van het gevoerde beleid door de provincies, en de provinciale autonomie op die beleidsterreinen waar provincies belangrijk zijn. Provinciale beleidsproblemen worden, vergeleken met vier jaar geleden, door steeds minder provinciale politici en ambtenaren als urgent bestempeld. Behalve in Zeeland en Overijssel is de tevredenheid over de effectiviteit van het beleid van de afgelopen jaren, toegenomen. Het gemiddelde rapportcijfer over 14 beleidsterreinen steeg van een duidelijke onvoldoende (4,9) vier jaar geleden naar een minimale voldoende (5,6) nu. Uitermate tevreden zijn de ondervraagden over de autonomie op de beleidsterreinen waar zij verantwoordelijk voor zijn. Ten slotte bestaat bij iets meer dan de helft van provinciale politici onvrede over de afname van het aantal Statenleden. Alleen in de westelijke provincies is daar een duidelijke meerderheid voor te vinden (58 procent). Het overgrote deel van de provinciale ambtenaren (meer dan 80 procent) is juist wel goed te spreken over de afname van het aantal Provinciale Statenleden.

Toekomst van de provincie
De toenemende bescheidenheid in het provinciale bestuur uit zich in een afnemend aantal provinciale politici dat voorziet dat de twaalf provincies over twintig jaar nog zullen bestaan. Nu is dat nog 26 procent tegen 30 procent vier jaar geleden. Vooral in de oostelijke provincies is men hier sceptisch over (20 procent van de ondervraagden aldaar ziet de twaalf provincies over twintig jaar nog bestaan) tegen gemiddeld 30 procent in de andere provincies. Anno 2007 denkt 63 procent van provinciale politici dat de landsdelen op termijn de provincies zullen vervangen. Voorts denkt een ruime meerderheid van 59 procent dat dit een goede ontwikkeling is. Opvallend is dat het grootste aantal voorstanders te vinden is in Friesland. Daar zijn de meeste provinciale politici overtuigd van de voordelen van een ontwikkeling naar landsdelen (82 procent). Ook wil slechts een kleine minderheid van de ondervraagden grotere bevoegdheden voor de provincie op beleidsterreinen die nu primair aan gemeenten en Rijk zijn voorbehouden. Het gaat daarbij om beleidsterreinen als gezondheidszorg (16 procent van de ondervraagden wil op dat terrein meer bevoegdheden), werkgelegenheidsbeleid (19 procent), welzijn (12 procent), minderhedenproblematiek (8 procent), onderwijs (7 procent), immigratiebeleid (3 procent) en armoedebestrijding (3 procent).

Overige conclusies
Het onderzoek van de Nijmeegse bestuurskundigen levert nog meer interessante conclusies op: zo blijkt de meerderheid van de provinciale bestuurders in een andere provincie te zijn geboren dan waar ze werken en is de helft van de provinciale politici en ambtenaren op zoek naar een andere baan. Ook identificeren zij zich meer met de gemeente waarin zij wonen en met Nederland dan met de provincie waarin zij wonen en die zij vertegenwoordigen. Het volledige onderzoek met tabellen is te vinden op de website van de Radboud Universiteit: www.ru.nl/persberichten

NOOT VOOR DE PERS,