Voorstel van wet tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen,
de Wet werk en bijstand, de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met
eenmalige gegevensuitvraag aan burgers (Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen)
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter verbetering van de dienstverlening aan
burgers gewenst is het wettelijk mogelijk te maken dat in de keten werk en inkomen gegevens
gezamenlijk worden verwerkt en slechts eenmaal aan burgers worden gevraagd en dat er op het
terrein van de informatievoorziening enige deregulering kan plaatsvinden;
Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel I. Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel p komt te luiden:
p. het Inlichtingenbureau: de als zodanig door Onze Minister aangewezen instelling die is
belast met de coördinatie en dienstverlening ten behoeve van de gemeenten bij de verwerking
van gegevens, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van taken op het gebied van
sociale zekerheid;
2. Onder verlettering van de onderdelen u tot en met w tot q tot en met s vervallen de
onderdelen q, r, s en t.
B
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, tweede zin, vervalt: op bij ministeriële regeling te bepalen wijze
2. Het derde en vierde lid komen te luiden:
3. De gegevens en bewijsstukken die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag van
de belanghebbende door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen onderscheidenlijk
burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente dan wel voor de verdere behandeling
van zijn aangifte van werkloosheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
worden door de Centrale organisatie werk en inkomen niet verkregen van de belanghebbende
voor zover ze verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33, de
verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35, alsmede uit de gemeentelijke
basisadministratie persoonsgegevens, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van de
Centrale organisatie werk en inkomen op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk
voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere
administraties worden aangewezen waarvoor de eerste zin van toepassing is en worden regels
gesteld over de gegevens die het betreft. Indien het authentieke gegevens uit andere
basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.
4. De Centrale organisatie werk en inkomen draagt de aanvraag of aangifte, bedoeld in
het eerste lid, met de daarbij verstrekte gegevens en bewijsstukken, alsmede het daarbij
behorende burgerservicenummer, over aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
onderscheidenlijk burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente. De Centrale
organisatie werk en inkomen doet tegelijkertijd van deze overdracht schriftelijk mededeling
aan belanghebbende.
3. Onder vernummering van het vijfde lid tot achtste lid worden drie leden ingevoegd,
luidende:
5. De Centrale organisatie werk en inkomen sluit overeenkomsten met burgemeester en
wethouders van de betrokken gemeente onderscheidenlijk het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen over de uitvoering van dit artikel, waarbij in het kader van de
taakverdeling voor bepaalde categorieën van aanvragen kan worden afgeweken van het eerste
en tweede lid.
6. De gegevens en bewijsstukken, bedoeld in het derde lid, worden door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen onderscheidenlijk burgemeester en wethouders
van de betrokken gemeente niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn
verkregen van de Centrale organisatie werk en inkomen, tenzij hierdoor een goede vervulling
van de taak van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen onderscheidenlijk
burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente op grond van dit artikel wordt belet.
7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het
vijfde lid.
C
Artikel 29 komt te luiden:
Artikel 29 Het verstrekken van gegevens in verband met een uitkeringsaanvraag
1. De belanghebbende deelt op verzoek van de Centrale organisatie werk en inkomen of
onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee, waarvan hem redelijkerwijs
duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, toeslag of
bijstand, het geldend maken van het recht op uitkering, toeslag of bijstand, of de hoogte of de
duur van de uitkering, toeslag of bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en
omstandigheden door de Centrale organisatie werk en inkomen kunnen worden vastgesteld op
grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden
verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling
wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. De verplichting van het eerste lid geldt tot het tijdstip van ontvangst van de mededeling van
de Centrale organisatie werk en inkomen, bedoeld in artikel 28, vierde lid, tweede zin.
---
D
Artikel 33a, tweede lid, komt te luiden:
2. De gegevens, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden verwerkt,
worden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Centrale organisatie
werk en inkomen met toepassing van artikel 28, niet verkregen van de in het eerste lid
genoemde uitkeringsgerechtigden, voor zover zij verkregen kunnen worden uit de
polisadministratie, bedoeld in artikel 33, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35,
alsmede de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, tenzij hierdoor een goede
vervulling van de taak van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van dit
artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de eerste
zin van toepassing is en worden regels gesteld over de gegevens die het betreft. Indien het
authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige
toepassing.
E
Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt "73, vierde lid," vervangen door: 73, vijfde lid, .
2. Aan het vijfde lid wordt toegevoegd, onder vervanging van de punt aan het slot door een
komma: tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van de Sociale verzekeringsbank op
grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor
de eerste zin van toepassing is en worden regels gesteld over de gegevens die het betreft.
Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van
overeenkomstige toepassing.
F
Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen b en c van het eerste lid komen te luiden:
b. de persoon in wiens dienst of voor wie hij arbeid verricht, heeft verricht of zou kunnen gaan
verrichten;
c. de persoon, die in zijn dienst of voor hem arbeid verricht, heeft verricht of zou kunnen gaan
verrichten.
2. Na het negende lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
10. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere instanties dan genoemd in het derde lid
worden aangewezen voor wie de verplichtingen, bedoeld in het derde, vierde en vijfde lid,
eveneens gelden, voor zover het betreft de verstrekking van nader bij algemene maatregel van
bestuur aan te wijzen gegevens en inlichtingen.
---
G
Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift van het artikel wordt "Gegevensverstrekking" vervangen door: Onderlinge
gegevensverstrekking .
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en burgemeester en wethouders van
de gemeenten dragen gezamenlijk zorg voor de instandhouding van elektronische
voorzieningen voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, voor zover dat
noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken die bij of krachtens deze wet of enige andere
wet aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en bij of krachtens de Wet werk en
bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze
werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen
zelfstandigen aan burgemeester en wethouders van de gemeente zijn opgedragen. De
elektronische voorzieningen hebben mede betrekking op de verwerking van gegevens waarvan
de verkrijging en verstrekking door de in de eerste zin genoemde bestuursorganen op grond
van enig wettelijk voorschrift is toegestaan.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor het
tweede lid in ieder geval met betrekking tot de inrichting, het beheer en de beveiliging van de
elektronische voorzieningen.
4. Het vierde, vijfde en zesde lid vervallen.
H
Artikel 63 komt te luiden:
Artikel 63 Nadere regels Inlichtingenbureau
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de taken, de
financiering en het beheer van het Inlichtingenbureau bij de toepassing van de in artikel 62
genoemde wetten.
I
De artikelen 64, 66, 67, 68, 69, 70 en 71 vervallen.
J
In artikel 73, vijfde lid, vervalt: , en het gebruik daarbij van de infrastructuur, bedoeld in artikel
62, tweede lid.
---
K
In artikel 83c, eerste lid, wordt "de persoon, bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdelen b en c,
die " vervangen door: degene die ten aanzien van de persoon, bedoeld in artikel 54, eerste lid,
onderdeel c, .
Artikel II. Wijziging van de Wet werk en bijstand
De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 17, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Deze verplichting geldt niet
indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van
bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit
bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald
voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
B
In artikel 36, zesde lid, wordt na "13, eerste lid, onderdeel a, en derde lid," ingevoegd "17" en
wordt na "46, eerste, derde, vierde en vijfde lid," ingevoegd: 53a.
C
In artikel 41, eerste lid, wordt "artikel 28, derde lid" vervangen door: artikel 28, vierde lid.
D
Artikel 53a, eerste lid, komt te luiden:
1. Onverminderd artikel 28, tweede, derde en vierde lid, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van
de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder
geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het
tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken
worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen
door de Centrale organisatie werk en inkomen dan wel voor zover zij verkregen kunnen
worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35
van die wet, alsmede uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, tenzij hierdoor
een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij
wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is en
worden regels gesteld over de gegevens die het betreft. Indien het authentieke gegevens uit
andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.
---
E
In artikel 63, eerste lid, wordt "en die in zijn dienst dan wel te zijnen behoeve werkt of heeft
gewerkt" vervangen door: en die in zijn dienst dan wel voor hem arbeid verricht, heeft verricht
of zou kunnen gaan verrichten.
F
Artikel 64, tweede lid, komt te luiden:
2. Het vragen door het college en het verstrekken door de in het eerste lid bedoelde instanties
van de in het eerste lid bedoelde opgaven en inlichtingen kan geschieden door tussenkomst van
het Inlichtingenbureau.
G
In artikel 67 wordt, onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en
met vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Het verstrekken door het college aan de in het eerste lid bedoelde instanties van de in het
eerste lid bedoelde gegevens kan geschieden door tussenkomst van het Inlichtingenbureau.
Artikel III. Wijziging van de Werkloosheidswet
De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt "28, derde lid" vervangen door: 28, vierde lid .
2. Het zesde lid vervalt.
B
Aan artikel 25 wordt een zin toegevoegd, luidende: Deze verplichting geldt evenmin indien die
feiten en omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk
voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij
ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor
welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
C
In artikel 26, eerste lid, onderdeel b, wordt na "zijn werkloosheid" ingevoegd: overeenkomstig
artikel 28 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen .
---
Artikel IV. Wijziging van de Toeslagenwet
De Toeslagenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 11, tweede lid, wordt "28, derde lid" vervangen door: 28, vierde lid.
B
Aan artikel 12 wordt een zin toegevoegd, luidende: Deze verplichting geldt niet indien die
feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen
worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens
of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij
ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel V. Wijziging van de Ziektewet
Aan artikel 49 van de Ziektewet wordt een zin toegevoegd, luidende: Deze verplichting geldt
niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift
als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling
aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de
tweede zin van toepassing is.
Artikel VI. Wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Aan artikel 27, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt een zin
toegevoegd, luidende: Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij
wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij
ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor
welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel VII. Wijziging van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
Aan artikel 80, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt een zin
toegevoegd, luidende: Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij
wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij
ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor
welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
---
Artikel VIII. Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten
Aan artikel 62, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
wordt een zin toegevoegd, luidende: Deze verplichting geldt niet indien die feiten en
omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden
vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of
kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij
ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel IX. Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 11a, eerste lid, wordt "artikel 28, derde lid" vervangen door: artikel 28, vierde lid..
B
Aan artikel 13, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De verplichting geldt niet indien
die feiten en omstandigheden door burgemeester en wethouders kunnen worden vastgesteld op
grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden
verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling
wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
C
Artikel 14, eerste lid, komt te luiden:
1. Onverminderd artikel 28, tweede, derde en vierde lid, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepalen burgemeester en wethouders welke gegevens
ten behoeve van de verlening van de uitkering dan wel de voortzetting daarvan door de
belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd,
alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens
en bewijsstukken worden door burgemeester en wethouders niet verkregen van de
belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door de Centrale organisatie werk en inkomen
dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel
33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie,
bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van burgemeester en
wethouders op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden
aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is en worden regels gesteld over de
gegevens die het betreft. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is
dit lid van overeenkomstige toepassing.
---
D
In artikel 44, eerste lid, wordt "en die in zijn dienst dan wel te zijnen behoeve werkt of heeft
gewerkt" vervangen door: en die in zijn dienst dan wel voor hem arbeid verricht, heeft verricht
of zou kunnen gaan verrichten.
E
Artikel 45, tweede lid, komt te luiden:
2. Het vragen door burgemeester en wethouders en het verstrekken door de in het eerste lid
bedoelde instanties van de in het eerste lid bedoelde opgaven en inlichtingen kan geschieden
door tussenkomst van het Inlichtingenbureau.
F
In artikel 48 wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid,
een lid ingevoegd, luidende:
2. Het verstrekken door burgemeester en wethouders aan de in het eerste lid bedoelde instanties
van de in het eerste lid bedoelde gegevens kan geschieden door tussenkomst van het
Inlichtingenbureau.
Artikel X. Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen
zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 11a, eerste lid, wordt "artikel 28, derde lid" vervangen door: artikel 28, vierde lid..
B
Aan artikel 13, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De verplichting geldt niet indien
die feiten en omstandigheden door burgemeester en wethouders kunnen worden vastgesteld op
grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden
verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling
wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
C
Artikel 14, eerste lid, komt te luiden:
1. Onverminderd artikel 28, tweede, derde en vierde lid, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepalen burgemeester en wethouders welke gegevens
ten behoeve van de verlening van de uitkering dan wel de voortzetting daarvan door de
belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd,
alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens
en bewijsstukken worden door burgemeester en wethouders niet verkregen van de
---
belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door de Centrale organisatie werk en inkomen
dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel
33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie,
bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van burgemeester en
wethouders op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden
aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is en worden regels gesteld over de
gegevens die het betreft. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is
dit lid van overeenkomstige toepassing.
D
In artikel 44, eerste lid, wordt "en die in zijn dienst dan wel te zijnen behoeve werkt of heeft
gewerkt" vervangen door: en die in zijn dienst dan wel voor hem arbeid verricht, heeft verricht
of zou kunnen gaan verrichten.
E
Artikel 45, tweede lid, komt te luiden:
2. Het vragen door burgemeester en wethouders en het verstrekken door de in het eerste lid
bedoelde instanties van de in het eerste lid bedoelde opgaven en inlichtingen kan geschieden
door tussenkomst van het Inlichtingenbureau.
F
In artikel 48 wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid,
een lid ingevoegd, luidende:
2. Het verstrekken door burgemeester en wethouders aan de in het eerste lid bedoelde instanties
van de in het eerste lid bedoelde gegevens kan geschieden door tussenkomst van het
Inlichtingenbureau.
Artikel XI. Wijziging van de Wet werk en inkomen kunstenaars
De Wet werk en inkomen kunstenaars wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 20, tweede lid, onderdeel c, wordt onder vervanging van de puntkomma aan het
slot door een punt een zin toegevoegd, luidende: De verplichting geldt niet indien die feiten en
omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk
voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij
ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor
welke gegevens de tweede zin van toepassing is;
10
B
In artikel 39, eerste lid, wordt "en die in zijn dienst dan wel te zijnen behoeve werkt of heeft
gewerkt" vervangen door: en die in zijn dienst dan wel voor hem arbeid verricht, heeft verricht
of zou kunnen gaan verrichten.
C
Artikel 40, tweede lid, komt te luiden:
2. Het vragen door het college en het verstrekken door de in het eerste lid bedoelde instanties
van de in het eerste lid bedoelde opgaven en inlichtingen kan geschieden door tussenkomst van
het Inlichtingenbureau.
Artikel XII. Wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet
Het tweede lid van artikel 15 van de Algemene Kinderbijslagwet komt te luiden:
2. De verplichting van het eerste lid geldt niet indien:
a. die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld
op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden
verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling
wordt bepaald voor welke gegevens dit onderdeel van toepassing is, of
b. het kind voor wie kinderbijslag wordt betaald recht krijgt op studiefinanciering op grond van
de Wet studiefinanciering 2000.
Artikel XIII. Wijziging van de Algemene Ouderdomswet
Aan artikel 49 van de Algemene Ouderdomswet wordt een zin toegevoegd, luidende: De
verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank
kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte
gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties.
Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel XIV. Wijziging van de Algemene nabestaandenwet
Aan artikel 35 van de Algemene nabestaandenwet wordt een zin toegevoegd, luidende: De
verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank
kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte
gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties.
Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
---
Artikel XV. Wijziging van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank
Artikel 9e, zesde lid, van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank komt te luiden:
6. Uit het basisregister worden desgevraagd kosteloos persoonsgegevens verstrekt aan:
a. de Sociale verzekeringsbank, voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de
Algemene Kinderbijslagwet;
b. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, voor zover dat noodzakelijk is voor
de uitvoering van de taken bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel a en b, van de
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
c. de Centrale organisatie werk en inkomen, voor zover dat noodzakelijk is voor de
uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 21, onderdelen a tot en met e en g, en 21a
van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel XVI. Inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de
verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel XVII. Citeertitel
Deze wet wordt aangehaald als: Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand
zullen houden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
12
Memorie van Toelichting
INHOUD
I. Algemeen
1. Inleiding
1.1. Aanleiding
1.2. De burger centraal!
1.3. Hoofdlijn van het wetsvoorstel
2. Eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen
2.1. De overheid vraagt niet naar de bekende weg
2.2. Reikwijdte en groeipad van de eenmalige gegevensuitvraag
2.3. Rechten en plichten van klant en organisaties
3. Elektronische gegevensuitwisseling en privacy
3.1. Ontwikkeling van een Digitaal Klantdossier werk en inkomen
3.2. Wettelijke regeling
4. Overige elementen in het wetsvoorstel
4.1. Inlichtingenbureau gemeenten
4.2. Gegevensverstrekking door potentiële werkgevers
5. Lasten, handhaving en inwerkingtreding
5.1. Lasten voor de burger
5.2. Lasten voor de organisaties, financiële gevolgen
5.3. Handhaving en toezicht
5.4. Inwerkingtreding
6. Ingewonnen adviezen en toetsen
II. Artikelsgewijs
13
I. Algemeen
1. Inleiding
1.1. Aanleiding
In mei 2005 heeft de Expertcommissie informatievoorziening en elektronische dienstverlening SUWI het
rapport `De burger bediend!' opgeleverd.1 Opdracht aan de Expertcommissie was, mede op basis van
buitenlandse praktijkvoorbeelden en best-practices, aanbevelingen te doen voor verbetering en versnelling
van de informatievoorziening en elektronische dienstverlening in de uitvoering van werk en inkomen.
Naast een aantal positieve bevindingen over de prestaties in de SUWI-sector, constateerde de
Expertcommissie ook een aantal duidelijke knelpunten in de keten van werk en inkomen. In zijn brief aan de
Tweede Kamer van 13 mei 20052 gaf de Staatssecretaris daarop aan dat de dienstverlening aan de burger
beter kan én moet. Hij kondigde aan een wetsvoorstel te zullen indienen dat een wettelijk verbod op dubbele
gegevensuitvraag in de SUWI-keten zou regelen. Ter ondersteuning hiervan zou tevens een digitaal
klantdossier worden ontwikkeld. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt invulling aan deze toezegging
gegeven.
1.2. De burger centraal!
Op 1 januari 2002 is met de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
(Wet SUWI) de keten van werk en inkomen formeel tot stand gekomen. De Centrale organisatie werk en
inkomen (CWI), het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en gemeenten geven binnen de
kaders van de Wet SUWI hun procesmatige samenwerking vorm, met als centrale doelstelling om cliënten
zo snel mogelijk naar de arbeidsmarkt te leiden, en waar nodig te voorzien van (tijdelijk) inkomen door
middel van een WW- of WWB-uitkering. CWI heeft daarbij de taak om de intake voor werk en inkomen te
verrichten.
Eind 2004 heeft de Staatssecretaris van SZW de hierboven genoemde Expertcommissie gevraagd om hem te
adviseren over verbetering en versnelling van de elektronische dienstverlening en informatievoorziening in
de keten van werk en inkomen. De Expertcommissie constateerde na onderzoek dat er in de SUWI-sector de
laatste jaren veel tot stand is gebracht. De organisaties, zowel de zelfstandige bestuursorganen (ZBO's) als
gemeenten, stonden en staan voor grote opgaven en hebben significante voortgang met de implementatie van
SUWI en met de ICT gerealiseerd. De ICT-architectuur is volgens de Expertcommissie een stuk verder dan
in menige andere sector in Nederland en doorstaat bovendien de vergelijking met buitenlandse situaties op
een goede wijze, zoals de Kruispuntbank in België.
De Expertcommissie constateerde ook dat er duidelijke knelpunten in de keten van werk en inkomen zitten.
De belangrijkste zijn:
· er is een omvangrijke intake die gepaard gaat met veel papier, uitgebreide formulieren en vele
bewijsstukken;
· de burger moet dezelfde gegevens vaak meermalen aanleveren, al of niet in een net iets andere vorm;
· er is geen ketenbrede statusinformatie over de burger beschikbaar;
· de controle of burgers meer uitkeringen tegelijkertijd ontvangen wordt nu achteraf uitgevoerd.
1 De genoemde Expertcommissie stond onder voorzitterschap van prof.dr.ir. W.J. Keller; tevens maakten hiervan deel uit dhr. mr.
J.N. van Lunteren en dhr. U. Groen.
2 TK 2004-2005, 26 448, nr.206; het rapport `De burger bediend!' is als bijlage bij deze brief gevoegd, evenals de rapporten
`Intake en beoordeling bij de bijstand' en `Afgesproken?' van de Inspectie Werk en Inkomen.
14
De belangrijkste oorzaak van het tekortschieten van de dienstverlening is volgens de Expertcommissie
gelegen in het feit dat de dienstverleningsprocessen onvoldoende uitgaan van de burger als centrale factor,
maar van de afzonderlijke organisaties. De kern van de oplossing ligt volgens de Expertcommissie in een
dienstverleningsconcept dat de burger centraal stelt. Ter ondersteuning van een klantvriendelijk en efficiënte
informatievoorziening adviseerde de Expertcommissie om een digitaal klantdossier voor de keten werk en
inkomen te realiseren. In de Evaluatie SUWI wordt deze analyse nogmaals onderschreven.3
In bovengenoemde brief van 13 mei 2005 heeft de Staatssecretaris van SZW zijn oordeel naar aanleiding van
het onderzoek van de Expertcommissie kenbaar gemaakt. Als leidend principe voor de dienstverlening aan
burgers dient te gelden dat elk gegeven dat in de keten van werk en inkomen aan de burger wordt gevraagd,
slechts eenmaal uitgevraagd mag worden. Het is aan de partijen om hun lokale/regionale samenwerking zo
in te richten dat hieraan voldaan wordt. Zij kunnen afspraken maken over de onderlinge taakverdeling bij de
uitvraag en de volgtijdelijkheid, als vanuit burgerperspectief maar geborgd wordt dat gegevens slechts
eenmaal aan de klant worden gevraagd. Om dit mogelijk te maken is in opdracht van de Staatssecretaris van
SZW door de ketenpartners inmiddels de ontwikkeling van een organisatie-overstijgend digitaal klantdossier
ter hand genomen. In zijn brief aan de Tweede Kamer van 23 mei 2006 is de Staatssecretaris van SZW
ingegaan op de opzet en ontwikkeling van het digitaal klantdossier. 4 Zie hiervoor ook verder in deze
memorie van toelichting.
1.3 Hoofdlijn van het wetsvoorstel
Uit een oogpunt van optimale dienstverlening aan de burger wordt via dit wetsvoorstel geregeld dat elk
gegeven dat de ketenpartners werk en inkomen nodig hebben voor hun werk, slechts eenmaal mag worden
uitgevraagd.
Bij het concept van bij wet in te stellen `basisregistraties' hoort, dat afnemers belast met een publieke taak
verplicht zijn van de gegevens uit die basisregistraties gebruik te maken. In een basisregistratie worden
gegevens die logisch bij elkaar horen en die voor de hele overheid van belang zijn (bijvoorbeeld over
bedrijven, personen etc.) beheerd. In dit wetsvoorstel wordt aan het afnemen van gegevens uit
basisregistraties al invulling gegeven voor de uitvoering van sociale zekerheidswetten. Voorts vult dit
wetsvoorstel voor het SUWI-domein aan op de uitgangspunten van basisregistraties op zodanige wijze, dat
CWI, UWV, de Sociale verzekeringsbank (SVB) en gemeenten al verplicht worden om gebruik te maken
van administraties en/of gegevens die geen onderdeel uitmaken van het overheidsbrede stelsel van
basisregistraties. Op den duur moet dit leiden tot een zogenaamde omgekeerde intake: niet de klant is de
primaire bron van informatie, maar de overheid zelf.
Bij dit concept van basisregistraties behoort ook, dat de burger in staat moet worden gesteld inzicht te
krijgen in de opgenomen gegevens, die de basis vormen voor de handelingen en beslissingen van de
organisaties en dat hij de gelegenheid moet krijgen onjuiste gegevens te corrigeren. Daartoe zullen de reeds
bekende gegevens worden vooringevuld op de formulieren; de burger heeft vervolgens de mogelijkheid die
gegevens te verifiëren en te corrigeren. Als sluitstuk hoeft de burger de gegevens, die kunnen worden
verkregen uit een basisregistratie niet te verstrekken. Dit uitgangspunt is in dit wetsvoorstel al ingevuld door
op de inlichtingenverplichtingen van de uitkeringsgerechtigden en werkzoekenden enkele uitzonderingen op
te nemen.
Op deze manier wordt waargemaakt dat `de overheid niet naar de bekende weg vraagt'.
Het digitaal klantdossier gaat alle relevante gegevens bevatten (zowel actuele als historische) van een klant
binnen het SUWI-domein. Het gaat hierbij zowel om basisgegevens (inkomen- en werkgerelateerd) als om
3 Aan de Tweede Kamer verzonden op 28 augustus 2006. (TK 2005-2006, 26 448, nr. 290)
4 TK 2005-2006, 26 448, nr. 273
15
statusinformatie (plaats van de klant in de keten, status van dienstverlening). Het digitaal klantdossier wordt
tevens benut om diensten van de ketenpartners op elektronische wijze (via internet) aan te bieden. Door de
omgekeerde, elektronische intake kan een burger ca. 2 uur tijd besparen bij zijn informatielevering. In dit
wetsvoorstel krijgt het digitaal klantdossier als specifieke invulling van elektronische voorzieningen voor
gegevensgebruik binnen het SUWI-domein een nadere uitwerking.
Privacy is een belangrijk aandachtspunt. In overeenstemming met het huidige wettelijke regime wordt
informatie over burgers alleen verstrekt c.q. uitgewisseld, als de noodzaak daarvoor blijkt uit een wettelijke
grondslag: het gesloten verstrekkingenregime. Dit regime blijft van toepassing op het gebruik van het
digitaal klantdossier. In lagere regelgeving zullen in ieder geval op de volgende punten nadere regels worden
gesteld: het ter beschikkingstellen van gegevens t.b.v. ketenpartners via het klantdossier, de onderscheiden
verantwoordelijkheden van de partijen voor gebruik en beheer van het klantdossier en informatiebeveiliging.
Hiervoor worden de huidige (wettelijke) kaders rond gegevensuitwisseling (Suwinet) aangepast. Er is daarbij
sprake van deregulering.
Het voorliggende wetsvoorstel wordt tevens benut om bepalingen rond het Inlichtingenbureau voor
gemeenten aan te passen aan actuele ontwikkelingen en enkele andere zaken te regelen.
2. Eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen
2.1. De overheid vraagt niet naar de bekende weg
Verbetering van dienstverlening door de overheid aan burgers en bedrijven is een speerpunt van het kabinet.
In de nota `Op weg naar de elektronische overheid' heeft het kabinet een aanpak en een samenhangend
aantal maatregelen gepresenteerd om door toepassing van ICT de dienstverlening te verbeteren.5 Goed
gebruik van nieuwe technologieën biedt daarvoor kansen.
Centraal in het kabinetsbeleid staat het door de Tweede Kamer omarmde principe van eenmalige
gegevensverstrekking. Dit betekent dat de overheid zich verplicht om gegevens waarover zij reeds beschikt,
niet opnieuw uit te vragen, maar te hergebruiken waar dat mogelijk is. De ontwikkelingen in de keten van
werk en inkomen om via instrumenten als het Digitaal Klantdossier en een omgekeerde intake dubbele
(meervoudige) uitvraag van gegevens aan burgers te voorkomen, past dus naadloos binnen het algemene
kabinetsbeleid op dit punt. In deze paragraaf wordt toegelicht hoe eenmalige gegevensuitvraag in de
uitvoering van werk en inkomen wordt vormgegeven.
Sleutel tot het bereiken van gegevenshergebruik en eenmalige uitvraag ligt in de eerste plaats in de
ontwikkeling van basisregistraties. Dit betekent dat steeds alle (basis)informatie die bij elkaar hoort op één
plek binnen de overheid verzameld en beheerd wordt, en beschikbaar gesteld voor gebruikers binnen de
overheid. Dus: persoonsgegevens bij elkaar in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens
(GBA), gegevens over bedrijven in het Nieuwe Handelsregister, en informatie over gebouwen (Basis
Gebouwen Registratie), grond en grondgebruik (Basisregistratie Kadaster), kaartmateriaal (Basisregistratie
Topografie) en adressen (Basis Registratie Adressen) ook bij elkaar. Op deze wijze ontstaat een
samenhangend stelsel van basisregistraties. 6
5 Bijlage bij brief aan de Tweede Kamer van de Ministers voor BVK en van EZ, mede namens de staatssecretarissen van Financiën
en SZW, d.d. 14 juni 2004, TK 2003-2004, 26 387, nr. 23
6 De hier genoemde administraties zijn de eerste die het kabinet realiseert als onderdeel van een stelsel van basisregistraties. Met
het ook op de wettelijke verankering hiervan zijn reeds voor een aantal basisregistraties bij de Tweede Kamer wetsvoorstellen
ingediend. Het kabinet rapporteert over de totstandkoming van basisregistraties periodiek aan de Tweede Kamer, in het kader van
de voortgangsrapportages van het programma e-overheid.
16
De overheidsbreed gepositioneerde basisregistraties zijn geen vrijblijvende ontwikkeling; verplicht gebruik
van gegevens door de overheid staat daarbij voorop. Ook voor de organisaties in het SUWI-domein leidt dit
dus tot verplicht gebruik van de hierin beschikbare authentieke gegevens. Deze gegevens worden niet meer
steeds opnieuw aan de burger uitgevraagd, maar worden geraadpleegd in de betreffende basisregistratie.
Eenmalige uitvraag en hergebruik van gegevens kan in de keten van werk en inkomen breder worden
ingevuld dan alleen door het gebruik van basisregistraties. De bij wet aangewezen basisregistraties bevatten
(authentieke) gegevens van belangrijke objecten binnen de openbare sector. De informatiebehoefte van de
SUWI-organisaties is over het algemeen breder dan informatie die beschikbaar is in de bij wet aangewezen
basisregistraties. Niet voor niets wees de Expertcommissie op de omvangrijke gegevensuitvraag die
momenteel plaatsvindt voor de intake Werkloosheidswet (WW) en Wet werk en bijstand (WWB). Uit
oogpunt van vermindering van administratieve lasten en efficiency wordt de eenmalige gegevensuitvraag
daarom voor de SUWI-organisaties uitgebreid tot deze gegevens. Een eerste stap daartoe is al gezet met de
regeling van de polisadministratie, de registratie van werk en uitkeringsgegevens, die met de Wet
financiering sociale verzekeringen in de Wet SUWI is opgenomen. Bij die gelegenheid is ook al geregeld,
dat de SVB een verzekerdenadministratie in stand houdt. Het uitgangspunt van het gebruik van de gegevens
uit de polisadministratie en die verzekerdenadministratie, voordat gegevens worden uitgevraagd bij de
belanghebbende, is ook al geregeld in de Wet SUWI. Dit wetsvoorstel borduurt voort op de uitgangspunten
die al in de Wet SUWI zijn neergelegd voor de uitvoering van wetten door de SVB en het UWV.
Met het oog op de samenwerkingsrelatie tussen CWI enerzijds en UWV resp. gemeente anderzijds bij de
intake, wordt met dit wetsvoorstel geregeld dat informatie die wel aan de burger/klant wordt gevraagd, niet
opnieuw mag worden uitgevraagd (bijvoorbeeld eerst door CWI, en nadien door UWV of de gemeente). Het
onderzoek van de Expertcommissie, evenals twee rapporten van de IWI die gelijktijdig verschenen, merkten
dit immers als belangrijk knelpunt in de ketensamenwerking aan. De ketenpartners dienen hun
samenwerking zo in te richten dat aan de geschetste uitgangspunten wordt voldaan. Lokaal/regionaal dient
dit vertaald te worden in samenwerkingsafspraken. Ter onderstreping hiervan wordt de verplichting voor
CWI om overeenkomsten met burgemeester en wethouders en het UWV te sluiten over de uitvoering van de
intake, zoals nu in de Regeling SUWI is bepaald, op het niveau van de wet verankerd. Uit oogpunt van
deregulering worden bepalingen in de Wet SUWI met betrekking tot de inrichting van de intake met een
voornamelijk organisatorisch of procedureel karakter zo veel mogelijk geschrapt.
2.2. Reikwijdte en groeipad van de eenmalige gegevensuitvraag
Het verbod op dubbele gegevensuitvraag zal gelden voor UWV, CWI, SVB en gemeenten bij de door hen
uitgevoerde wetten rond werk en inkomen. Dit zijn de Wet SUWI, de WWB, de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Wet werk en inkomen
kunstenaars (WWIK), de WW, de Toeslagenwet (TW), de Ziektewet (ZW), de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG), de Algemene Kinderbijslagwet (AKW),
de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW).
In de eerste plaats geldt dit voor gegevens uit de polisadministratie, de GBA en de verzekerdenadministratie
van de SVB. Voor UWV en SVB is nu al wettelijk vastgelegd dat gegevens niet aan de burger mogen
worden gevraagd, voor zover ze uit deze administraties kunnen worden betrokken. Dit wordt nu uitgebreid
tot CWI en gemeenten.
Het wetsvoorstel voorziet daarnaast in de mogelijkheid om registraties (c.q. gegevens daaruit) aan te wijzen
waarvoor het verplichte gebruik tevens geldt. Dit doet recht aan het gegeven dat de (elektronische)
17
ondersteuning van de eenmalige gegevensuitvraag via een groeipad wordt ontwikkeld. Criteria die hierbij
een rol spelen zijn met name:
· beschikbaarheid: administraties zijn elektronisch te raadplegen, gegevens kunnen worden benut in de
(elektronische) intake. Hierbij zijn dus ook de technische mogelijkheden relevant van de organisaties die
over relevante gegevens beschikken en deze verstrekken aan de SUWI-organisaties.
· kwaliteit: de actualiteit en volledigheid is zodanig, dat de gegevens een verantwoorde basis vormen voor
de daarop te baseren activiteiten en besluiten van de organisaties;
· noodzaak: de gegevens zijn noodzakelijk voor uitvoering van de wettelijke taken. Hierbij kan het
overigens alleen gaan om gegevens (registraties) waarvoor de raadpleging door de SUWI-organisaties op
grond van een wettelijk voorschift is geregeld. De in dit wetsvoorstel opgenomen bepalingen over het
hergebruik van gegevens doet dus niet af aan het gesloten verstrekkingenregime, waarin er steeds een
expliciete wettelijke verplichting en bevoegdheid moet zijn voor het verstrekken van gegevens door
overheidsorganisaties.
Het vaststellen van gegevens die voor eenmalige uitvraag in aanmerking komen vergt, gezien deze criteria,
goede afstemming met de organisaties waar de gegevens berusten. Aanwijzing zal daarom bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur plaatsvinden.
Het Digitaal Klantdossier wordt in 2007 binnen de organisaties geïmplementeerd. De hiermee beschikbare
gegevens (voornamelijk uit de eigen administraties van de ketenpartners en persoonsgegevens uit de GBA)
kunnen dus ultimo 2007 onder het verplichte gebruik worden gebracht. Het ligt voor de hand dat de
uitbreiding van het verbod op dubbele gegevensuitvraag tot andere gegevens/administraties wordt ingevuld
via een jaarlijkse aanpassing op basis van afspraken met de organisaties over de doorontwikkeling van het
Digitaal Klantdossier.
2.3. Rechten en plichten van klant en organisaties
De in dit wetsvoorstel voorgestelde bepalingen impliceren, dat waar de organisaties informatie aan de klant
vragen, deze slechts verplicht is om gegevens te leveren voor zover deze niet verkregen kunnen worden uit
een aantal met name genoemde administraties. De burger kan aan de geformuleerde bepalingen een recht
ontlenen, dat hij - waar nodig - kan inroepen tegenover de organisaties.
Omdat activiteiten en beslissingen van de ketenorganisaties vaak belangrijke (rechts-) gevolgen voor de
burger hebben, dient de klant inzicht te hebben in gegevens die daarvoor de basis vormen. Wanneer de
organisaties dus gegevens gebruiken die niet rechtstreeks van de klant komen (bijv. bij de omgekeerde
intake), worden deze aan de klant getoond (vooringevuld formulier), waarop de klant de mogelijkheid heeft
de juistheid en volledigheid te verifiëren. Waar nodig kan de klant zijn recht jegens de registratiehouder van
het betreffende gegeven uitoefenen tot correctie daarvan. Door het ondertekenen van het formulier verklaart
de klant tenslotte dat de (vooringevulde) gegevens juist zijn, en dat er geen verdere relevante zaken zijn te
melden. Bij het bekendmaken van het uiteindelijke besluit van de organisatie dient ook inzichtelijk te zijn op
basis van welke gegevens, feiten en omstandigheden dit tot stand is gekomen.
In aansluiting hierop wordt het iedere organisatie in bijzondere situaties toegestaan alsnog de gegevens bij de
belanghebbende op te vragen. Dit kan aan de orde zijn indien bij de uitvoering blijkt, dat ten aanzien van die
belanghebbende verwacht kan worden dat de kwaliteit (actualiteit, volledigheid) van de uit administraties te
verkrijgen gegevens tekort schiet of wanneer daarover gerede twijfel bestaat. Dit is vergelijkbaar met de
regels zoals die voor gebruik van (authentieke) gegevens uit basisregistraties worden gesteld. De organisatie
heeft in dit geval echter wel een motiveringsplicht richting de klant. De organisaties kunnen overigens
slechts in individuele gevallen hierop een beroep doen en nooit generiek wat betreft een bepaalde
administratie of gegeven.
18
Aparte aandacht vraagt de plicht van de burger om, niet alleen wanneer de organisaties daar om vragen, maar
ook uit eigen beweging relevante feiten en omstandigheden aan de betreffende organisatie te melden. Deze
inlichtingenplicht is in de diverse sociale zekerheidswetten opgenomen, en legt bij de burger een eigen
verantwoordelijkheid neer om alle informatie die van belang is voor uitvoering van de wet spontaan te
melden.
Het spreekt voor zich dat een (overheidsbreed) systeem voor meervoudig gebruik van gegevens (via
basisregistraties) ook gevolgen heeft voor dit onderdeel van de inlichtingenplicht van de burger. Bedoeling
van dit systeem is immers dat een burger bij wijziging van een bepaald gegeven of een omstandigheid, dit
niet bij talrijke overheidsinstanties hoeft te melden; melding bij het orgaan dat aangewezen is voor beheer
van het betreffende gegeven (bijv. de gemeente voor persoonsgegevens in de GBA) zou moeten volstaan,
waarna de overheid zelf ervoor zorg draagt dat de wijziging daar waar nodig bekend wordt. Dit wetsvoorstel
voorziet in de mogelijkheid dat bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties (resp. gegevens daaruit)
worden uitgezonderd van de spontane informatieplicht van de burger. Dit sluit aan op het verplichte gebruik
van gegevens door bestuursorganen zoals dat in de diverse wetten voor afzonderlijke basisregisters wordt
geregeld en de daarbij geregelde eenmalige gegevensverstrekking door de belanghebbende.
De concrete invulling van deze mogelijkheid kan plaatsvinden wanneer de doorlevering van relevante
wijzigingen in gegevens uit (basis)registers aan organisaties die hiervan op de hoogte dienen te zijn, met
voldoende snelheid en actualiteit kan worden vormgegeven. Voor het stelsel van basisregisters is deze
werkwijze beoogd op een termijn van enkele jaren, als onderdeel van een gezamenlijke infrastructuur voor
uitwisseling en beheer van gegevens. Dit onderdeel van de voorgestelde bepalingen kan dus beschouwd
worden als sluitstuk op het verbod op dubbele gegevensuitvraag.
3. Elektronische gegevensuitwisseling en privacy
3.1. Ontwikkeling van een Digitaal Klantdossier voor werk en inkomen
Het digitaal klantdossier betekent een aanzienlijke stap vooruit in de informatievoorziening en
gegevensuitwisseling in het domein van werk en inkomen. Sinds de start van SUWI voorziet het Suwinet in
ondersteuning van onderlinge gegevensuitwisseling. Suwinet is welbeschouwd een samenstel van
voorzieningen, functionaliteiten en standaarden voor de elektronische gegevensuitwisseling tussen de
organisaties. Het ondersteunt zowel het digitaal raadplegen van gegevens (Suwinet-Inkijk), het uitwisselen
van elektronische berichten (Suwinet-Meldingen) als communicatie tussen professionals via een
mailvoorziening (Suwinet-Mail). Dataverkeer vindt plaats over een besloten netwerk.
De Expertcommissie constateerde dat er met de ICT-voorzieningen in het SUWI-domein een stevige basis
ligt voor de dienstverlening aan de burger. Om deze verder te versterken adviseerde de commissie de
ontwikkeling van een gemeenschappelijk elektronisch klantdossier. Dit dossier is zowel voor de burger als
de professional te raadplegen; het dossier ondersteunt de omgekeerde intake zoals die in eerste aanleg wordt
ontwikkeld. Op termijn groeit het digitaal klantdossier verder tot een omvattend klantvolgsysteem.
Het concept `digitaal klantdossier' kan worden omschreven als een representatie van alle relevante (zowel
actuele als historische) gegevens omtrent een klant binnen het SUWI-domein. Dit betreft zowel
basisgegevens (gestructureerde klantgegevens, inkomensgerelateerd en werkgerelateerd) als statusinformatie
(plaats van de klant in de keten, status van dienstverlening).
Doordat de ketenpartners de gegevens die tot het dossier worden gerekend uit hun administraties digitaal ter
beschikking stellen, ontstaat een gestructureerd en samenhangend klantbeeld. Informatie die aldus
beschikbaar is kan worden geraadpleegd en benut daar waar dit noodzakelijk is in het uitvoeringsproces. De
`omgekeerde intake' is hiervan een sprekend voorbeeld.
19
Het digitaal klantdossier moet niet worden opgevat als een gegevensverzameling over een klant die op één
plaats, centraal wordt aangelegd en bijgehouden. De dossierfunctie ontstaat doordat gegevens die bij
verschillende organisaties en in afzonderlijke registraties zijn vastgelegd, op een samenhangende, op de
gebruiker en het betreffende uitvoeringsproces toegesneden wijze worden gepresenteerd. Hierbij worden ook
relevante gegevens uit administraties van niet-SUWI-organisaties betrokken, zodat deze bijvoorbeeld voor
de omgekeerde intake of raadpleging door de professional beschikbaar zijn.
Conform de insteek van de Expertcommissie wordt voor de technische realisatie van het digitaal klantdossier
grotendeels gebruikgemaakt van en voortgebouwd op reeds bestaande ICT-voorzieningen. Om gegevens te
ontsluiten worden de diverse informatiesystemen van de ketenpartners aangepast. Met gebruikmaking van
internettechnologie worden gegevens gepresenteerd aan de burger (via een klantportaal, met behulp van de
authenticatievoorziening DigiD) en aan de professional (de bevoegde medewerker van het uitvoeringsorgaan
via Suwinet-Inkijk). Ook kunnen gegevens rechtstreeks door applicaties worden gebruikt (bijvoorbeeld
Sonar van CWI, of elektronische formulieren voor de intake). Het klantportaal wordt zo vormgegeven dat dit
tevens past binnen de Persoonlijke Internet Pagina.7
De totstandkoming van het digitaal klantdossier kent een groeipad. In de eerste fase worden in het project
per ultimo 2006 de volgende onderdelen implementatiegereed gemaakt, waarbij de ingebruikname in 2007
wordt gerealiseerd:
· het ter beschikking stellen van een eerste ketenbrede gegevensset, zowel aan de klant als aan de
professional;
· een drietal elektronische diensten beschikbaar voor klanten, t.w. Inschrijven Werk, Aanvraag WW en
Aanvraag WWB.
Hierbij wordt reeds een begin gemaakt met de `omgekeerde intake', waarbij naast de eigen gegevens van de
organisaties ook die van de Dienst Wegverkeer (RDW) worden benut. De verdere ontwikkeling van het
digitaal klantdossier in 2007 en 2008 wordt in 2006 nader uitgewerkt.
3.2. Wettelijke regeling
Bij de ketensamenwerking en het gebruik en de inrichting van ICT-voorzieningen is privacy een belangrijk
aandachtspunt. Het wettelijk kader dient te voorzien in noodzakelijke waarborgen hiervoor. Tevens dient
voorzien te worden in (minimale) voorwaarden voor het functioneren van het digitaal klantdossier.
Als uitgangspunt voor wettelijke regeling geldt dat deze sober van opzet is, en het karakter van
kaderwetgeving heeft. De wet moet immers voldoende flexibel en houdbaar zijn voor een dynamische
praktijk. Dit betreft zowel de praktijk van uitvoering (die niet eenvormig is, maar lokaal/regionaal wordt
ingericht) als de ontwikkeling en groei van ICT die het uitvoeringsproces ondersteunt. Lagere regelgeving
kan normen en standaarden invullen.
In overeenstemming met het huidige wettelijke regime wordt informatie over burgers alleen dan verstrekt
c.q. uitgewisseld, als daarvoor een wettelijke grondslag is. Dit zgn. gesloten verstrekkingenregime is ook van
toepassing op gebruik van het digitaal klantdossier. Bij de inrichting en gebruik van het dossier dient voldaan
te worden aan de algemene beginselen van doelbinding en proportionaliteit zoals die voortvloeien uit de Wet
bescherming persoonsgegevens (WBP). Er worden via het digitaal klantdossiers niet meer gegevens
verwerkt dan noodzakelijk zijn voor de uitvoering van taken door de ketenpartners. De verwerking van
gegevens (ook van organisaties buiten de SUWI-keten) gebeurt op grond van (in het algemeen al bestaande)
wettelijke bepalingen die de bevoegdheid en verplichting tot het inwinnen resp. verstrekken van
7 De Tweede Kamer is over de ontwikkeling en opzet van de Persoonlijke Internet Pagina geïnformeerd bij brief van de Minister
voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties d.d. 10 april 2006 (TK 2005-2006, 29 362, nr. 86).
20
persoonsinformatie regelen. Bij de totstandkoming van die bepalingen zijn de afwegingen gemaakt over de
noodzaak van de gegevensverstrekking en gegevensverwerking. Dit wetsvoorstel treedt daarin niet.
Het wetsvoorstel legt een verplichting aan de keten-organisaties vast, gezamenlijk zorg te dragen voor de
instandhouding van elektronische voorzieningen waarmee zij elkaar gegevens verstrekken of inzage bieden.
Dit brengt in de eerste plaats de gezamenlijke opdracht tot uitdrukking het digitaal klantdossier en de
daarvoor benodigde ICT-componenten in te richten en te onderhouden. Dit betekent overigens niet dat
gebruik van het digitaal klantdossier andere vormen van elektronische gegevensuitwisseling tussen de
organisaties (bijvoorbeeld met behulp van RINIS) uitsluit. De ontwikkeling van het digitaal klantdossier als
geïntegreerd instrument vraagt echter specifiek om transparantie en andere randvoorwaarden.
Om de belangen van de betrokken burger te borgen dient er een helder beeld te zijn van de
gegevensverwerkingen die het digitaal klantdossier ondersteunt. De klant dient bijvoorbeeld te weten waar
hij terecht kan voor correctie van gegevens.
In lagere regelgeving zullen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de (gezamenlijke) inrichting en
gebruik van het klantdossier en de daarmee ondersteunde gegevensverwerking van de ketenpartners. Deze
hebben in ieder geval betrekking op de volgende elementen.
· ter beschikking stellen van gegevens ten behoeve van de ketenpartners. Daar waar het (elektronische)
gebruik en raadplegen van gegevens binnen wettelijke kaders en eisen - tot de eigen
verantwoordelijkheid van de organisaties behoort, kan het (elektronisch) ter beschikking stellen van
gegevens ten behoeve van het digitaal klantdossier niet vrijblijvend zijn; dit wordt dus verplicht. Hiermee
staat of valt immers de totstandkoming van het dossier als geïntegreerd instrument. Deze verplichting, die
reeds voortvloeit uit de bepaling dat de organisaties gezamenlijk zorg dragen voor instandhouding van
elektronische voorzieningen, zal nader worden uitgewerkt in de lagere regelgeving. Hierbij wordt
voortgebouwd op het bestaande Gegevensregister SUWI.
· onderscheiden verantwoordelijkheden van de partijen voor gebruik en beheer van het klantdossier. Dit
betreft onder andere de invulling van het inzage- en correctierecht met het oog op borgen van kwaliteit
van gegevens, en de samenwerking van de organisaties bij het beheer van voorzieningen, afspraken en
standaarden en de taken en verantwoordelijkheden van de ondersteunende organisaties Bureau
Keteninformatisering Werk en Inkomen en de Stichting Inlichtingenbureau. Gezien het concept van het
digitaal klantdossier wordt ervan uitgegaan dat iedere ketenorganisatie zelf ervoor moet zorg dragen dat
zijn gegevens worden ingebracht. De in en op grond van de Wet SUWI geregelde procedures voor
melding aan geregistreerden blijven met de introductie van het klantdossier gehandhaafd.
· informatiebeveiliging. Dit betreft uitgangspunten en voorschriften voor de fysieke en organisatorische
beveiliging van persoonsgegevens en het waarborgen van een exclusieve, integere, beschikbare en
controleerbare gegevensverwerking. Hierbij wordt aangesloten op algemeen geldende normen binnen de
overheid. Bij alle gebruikers van het digitaal dossier dient eenzelfde niveau van beveiliging te worden
nagestreefd.
In het verlengde van bovengenoemd uitgangspunt m.b.t. flexibiliteit, worden bepalingen in de wet en de
onderliggende regelgeving in beginsel techniek- en implementatie-onafhankelijk geformuleerd. Met andere
woorden, de regelgeving abstraheert van de specifieke ICT-voorzieningen die in gebruik zijn, maar stelt voor
gebruik en inrichting daarvan wel kaders vast. Expliciete verwijzing naar en bepalingen over Suwinet zoals
de huidige Wet SUWI die kent komen daarom te vervallen. De bepalingen in de Regeling SUWI over
beveiliging blijven gelden.
De bruikbaarheid van het digitaal klantdossier staat of valt voor een belangrijk gedeelte met de kwaliteit van
gegevens. In de over het wetsvoorstel uitgebrachte toetsen en adviezen wordt hier meermalen op gewezen.
Het is daarom zaak op korte en op langere termijn te investeren in maatregelen die gegevenskwaliteit
verhogen. Dit betreft zowel procesmaatregelen, systeem- als organisatiemaatregelen. Het inregelen van een
21
kwaliteitscyclus, waarin raadpleging en gebruik van gegevens, het signaleren van eventuele onjuistheden én
het melden daarvan en de reactie op zo'n melding, zal daartoe een onmisbare en wezenlijke bijdrage leveren.
4. Overige elementen in het wetsvoorstel
4.1. Inlichtingenbureau gemeenten
De Stichting Inlichtingenbureau (IB) heeft een ondersteunende functie voor gemeenten bij de elektronische
gegevensuitwisseling werk en inkomen. Deze dienstverlening is meerledig.
In het kader van het handhavings- en rechtmatigheidsbeleid WWB c.a. vergelijkt de samenloopapplicatie van
het IB door de gemeente aangeleverde gegevens over WWB-, IOAW-, IOAZ- en WWIK-uitkeringen met
gegevens van externe organisaties (UWV, Informatie Beheer Groep en de Dienst Wegverkeer aangeduid als
RDW). Het doel hiervan is om samenloop vast te stellen tussen de door de gemeente verstrekte uitkering en
andere relevante feiten en omstandigheden (bijvoorbeeld een WW-uitkering, het volgen van hoger onderwijs
of autobezit). De gemeente controleert met behulp van deze signalen of er sprake is van onterechte of niet
bekende samenloop, wat aanleiding kan zijn tot aanpassing van de uitkering.
Naast deze specifieke functie heeft het IB een meer algemene functie om elektronisch gegevensverkeer van
en naar gemeenten te ondersteunen. Als `sectorloket' of `verwijsindex' fungeert IB als centraal schakelpunt
in het gegevensverkeer. Aangezien het IB een administratie voert van door gemeenten verstrekte uitkeringen
op basis van het sofinummer, kunnen met behulp daarvan elektronische berichten van en naar gemeenten
over afzonderlijke uitkeringen c.q. belanghebbenden gerouteerd worden.
De ondersteunende rol van het IB in dit kader vindt zijn grondslag in artikel 64 van de WWB. Dit artikel
regelt de informatieverplichting van diverse instanties aan gemeenten. In het mede op dit artikel gebaseerde
Besluit Inlichtingenbureau gemeenten wordt de ondersteuning door IB voor afzonderlijke
gegevensuitwisselingen nader uitgewerkt. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt deze systematiek
vereenvoudigd, in die zin dat niet voor elke afzonderlijke gegevensuitwisseling (d.w.z. per instantie) de
ondersteuning van het IB op het niveau van een algemene maatregel van bestuur hoeft te worden geregeld.
De voorgestelde wijziging voorziet in de vastlegging van een algemeen kader voor de werkzaamheden van
het IB.
Tot nu toe voorziet het wettelijk kader niet in een rol voor het IB bij gegevensverstrekking door gemeenten
aan andere instanties (op grond van artikel 67 WWB). Met dit wetsvoorstel wordt hierin voorzien.
De taken van het IB zijn tot nu toe exclusief gericht op de uitvoering van de WWB, IOAW, IOAZ en
WWIK. Gemeenten hebben aangegeven dat zij de netwerkverbindingen met, en de dienstverlening van het
Inlichtingenbureau ook willen benutten voor andere beleidsvelden en ontwikkelingen die hen de komende
jaren raken. Dit betreft bijvoorbeeld gegevensuitwisselingen in het kader van de Wet maatschappelijke
ondersteuning en op het vlak van onderwijsbeleid. De Staatssecretaris van SZW heeft ingestemd met deze
richting, omdat dit past binnen het beleid rond de e-overheid van efficiënt gebruik van beschikbare
voorzieningen (niet steeds opnieuw het wiel uitvinden) en het toegroeien naar een overheidsbrede
infrastructuur, beheerd door de Gemeenschappelijke Beheerorganisatie (GBO.Overheid).
Met dit wetsvoorstel worden voorwaarden geschapen om deze beweging te faciliteren. Allereerst wordt
geregeld dat de taakuitoefening van het IB niet meer krachtens de wet beperkt is tot de uitvoering van werk
en inkomen door gemeenten. Hiermee ontstaat ruimte voor het IB voor activiteiten ter ondersteuning van
andere beleidsvelden en andere `opdrachtgevers' dan de bewindslieden van SZW. Aangezien op termijn
incorporatie van de IB-functionaliteit in een overheidsbreed stelsel voor de hand ligt, wordt tevens erop
geanticipeerd dat de taken en voorzieningen van het IB bij een andere rechtspersoon kunnen worden belegd
dan de huidige Stichting Inlichtingenbureau.
---
4.2. Gegevensverstrekking door potentiële werkgevers
Artikel 54 Wet SUWI regelt in algemene zin het verstrekken van gegevens aan de SUWI-organen, zoals de
CWI. In het eerste lid is geregeld, dat de verplichting tot het verstrekken van gegevens op een ieder berust,
als er maar een relatie is met het verstrekken van uitkeringen of arbeidsbemiddeling dan wel andere taken,
die uit de Wet SUWI voortvloeien. De gegevens moeten betrekking hebben op een arbeidsrelatie of
uitkeringsrelatie. De verplichting geldt dan ook in ieder geval voor een ieder, die zelf werknemer is of een
uitkering ontvangt of als werkgever een persoon in dienst heeft. De redactie van artikel 54, eerste lid, is
zodanig aangepast, dat de verplichting tot het verstrekken van gegevens ook kan berusten op een potentiële
werkgever van een persoon, ten aanzien van wie bijvoorbeeld CWI een taak vervult, en die gegevens
relevant zijn voor de toepassing van de SUWI-wetten ten aanzien van die persoon. De vergelijkbare bepaling
voor de gegevensverstrekking aan de colleges van burgemeester en wethouders is ook aangepast.
5. Lasten, handhaving en inwerkingtreding
5.1. Lasten voor de burger
Vermindering van administratieve lasten voor burgers is een doelstelling van het kabinet. Als onderdeel van
het actieprogramma Andere Overheid is de inzet vastgelegd dat eind 2007 de administratieve lasten voor
burgers met een kwart zijn verminderd ten opzichte van de peildatum 31 december 2002. De voorliggende
voorstellen rond eenmalige gegevensuitvraag en de ontwikkeling van het digitaal klantdossier (waaronder
begrepen de elektronische `omgekeerde' intake en andere e-diensten) vormen een belangrijke ontwikkeling
in de verbetering van kwaliteit van dienstverlening in de SUWI-keten, ook in termen van administratieve
lasten.
In zijn brief van 28 november 2005 aan de Tweede Kamer over de stand van zaken van het SZW-programma
`Administratieve lastenvermindering burgers' gaf de Minister van SZW reeds een inschatting van de
effecten.8 Bij 50% digitale aanlevering (voorzichtige aanname) besparen burgers jaarlijks 550 duizend uur
en 0,8 miljoen aan kosten. Hierbij gaat het om de volgende handelingen: registratie als werkzoekende,
invullen formulier inschrijving werk, invullen aanvraagformulieren WW en bijstand, elektronische intake
voor uitkering WW en bijstand. De gemiddelde burger bespaart hierdoor circa twee uur tijd bij zijn
informatielevering aan het CWI. Dit doel kan in beginsel wellicht al in 2007 worden gerealiseerd. Voor de
goede orde wordt opgemerkt dat dit nog losstaat van de gevolgen voor de burgers van het gebruik van de
polisadministratie (wat hiermee nauw in verband staat), waarop in dezelfde brief aan de Tweede Kamer is
ingegaan.
De raming is gebaseerd op de projectdoelstellingen zoals die in de eerste fase van het project Digitaal
Klantdossier ultimo 2006 worden gerealiseerd (zie ook hierboven). De doorontwikkeling van het digitaal
klantdossier in 2007 en 2008 zal tot een verdere, nader te ramen vermindering van lasten voor de burger
leiden.
Gezien de reikwijdte van dit wetsvoorstel en het karakter van het Digitaal Klantdossier, is er in dit kader
geen sprake van gevolgen voor bedrijven (in de zin van de bedrijfseffectentoets).
8 TK 2005-2006, 29 362, nr. 69
23
5.2. Lasten voor de organisaties, financiële gevolgen
De voorschiften in dit wetsvoorstel betreffende eenmalige gegevensuitvraag zijn kaderstellend, en beogen
een klantvriendelijke en efficiënte uitvoeringspraktijk te borgen. Voor zover in het licht van de Andere
Overheid en in engere zin de SUWI-ketensamenwerking van lasten kan worden gesproken, betreft dit
inspanningen die tot een normale standaard van uitvoering en samenwerking kunnen worden gerekend.
De ontwikkeling en invoering van het digitaal klantdossier en de aanpassing van informatiesystemen wordt
gerealiseerd in een gemeenschappelijk programma van de ketenpartners, waarvoor de Staatssecretaris van
SZW een afzonderlijk projectbudget ter beschikking heeft gesteld ( 5,0 mln over 2005 en 15,9 voor
2006).
De baten van de invoering van het digitaal klantdossier voor de organisaties bestaan in een meer efficiënte en
gestroomlijnde informatievoorziening, resulterend in een snellere en meer effectieve dienstverlening aan de
klant. Dit slaat met name neer in de processen rond de intake voor en bemiddeling naar werk en de inname
en afwikkeling van uitkeringsaanvragen WW en WWB. Op basis van een voorlopige raming wordt een
vermindering van uitgaven voorzien van 3,1 mln voor 2007 en van 10,0 mln voor 2008 en volgende
jaren.
De hier genoemde bedragen betreffen de eerste fase van het klantdossier, zoals dat in 2006 wordt
gerealiseerd en in 2007 wordt ingevoerd.
5.3. Handhaving en toezicht
Het wetsvoorstel bevat verplichtingen voor bestuursorganen in het kader van de uitvoering van de aan hen
opgedragen taken. De voorschriften zijn duidelijk en relatief eenvoudig, en de voorlichting en ondersteuning
van invoering kan logischerwijze worden gekoppeld aan het eigen programma van de ketenpartners ter
ontwikkeling van het digitaal klantdossier. De voorschriften zullen vanwege hun doel en karakter als een
katalysator werken voor de lokale/regionale ketensamenwerking, aangezien partijen deze alleen in
onderlinge afstemming zullen kunnen waarmaken. Dit leidt ertoe dat er geen afzonderlijke maatregelen
nodig zijn voor het handhaven van de wettelijke voorschriften. Toezicht op de uitvoering en handhaving van
de voorschriften vindt plaats door de Inspectie Werk en Inkomen (als onderdeel van de reguliere
taakuitoefening). Daarnaast dwingt het met dit wetsvoorstel vastgelegde recht van de burger op eenmalige
gegevensverstrekking, dat door hem in het contact met de organisaties in voorkomende gevallen kan worden
ingeroepen, de bepalingen in dit wetsvoorstel na te leven.
5.4. Inwerkingtreding
De systematiek van het wetsvoorstel met de mogelijkheid van het stellen van regels bij nadere regelgeving
voorziet in de mogelijkheid om bij de invoering aan te sluiten op het groeipad van het digitaal klantdossier.
Voor de eerste fase van het digitaal klantdossier, dat de eenmalige gegevensuitvraag ondersteunt, is 2007 een
implementatiejaar. De ketenpartners hebben daarover onderling en met de Staatssecretaris van SZW
afspraken gemaakt. De ingebruikname begint met een in omvang beperkte beproeving van het dossier, zowel
in technische als in procesmatige zin. Aan het eind van deze fase, vanaf 1 mei 2007, dienen alle relevante
gegevens op geautomatiseerde wijze ter beschikking te worden gesteld ten behoeve van het digitaal
klantdossier, waarna landelijke uitrol plaatsvindt. De inwerkingtreding van het wetsvoorstel sluit hierop aan.
De bepalingen voor de instandhouding van de elektronische voorzieningen (en het aanleveren van gegevens)
zullen op 1 mei 2007 in werking treden. De bepalingen voor het regelen van de eenmalige gegevensuitvraag
zullen op 1 januari 2008 in werking treden, aansluitend op de landelijke ingebruikname van het digitaal
klantdossier.
24
6. Ingewonnen adviezen en toetsen
Het wetsvoorstel is voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan UWV, CWI, UWV, BKWI en IB en
gemeenten (via het Uitvoeringspanel, waarin gemeenten, VNG en Divosa deelnemen), en voor een
toezichtbaarheidstoets aan IWI. Tevens is het voor advies voorgelegd aan het College bescherming
persoonsgegevens (CBP) en het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) en voor een reactie aan
de Landelijke Cliëntenraad (LCR).
De geraadpleegde uitvoeringsorganisaties steunen de doelstelling en opzet van het wetsvoorstel zonder
reserve. Zij wijzen op de noodzakelijke kwaliteit van gegevens(bronnen), wanneer hiervoor een verbod op
dubbele uitvraag gaat gelden. De systematiek van het wetsvoorstel en het geschetste groeipad houdt hier
rekening mee. De reactie van de organisaties heeft op diverse punten tot redactionele aanpassing in wettekst
en toelichting geleid. De organisaties wijzen erop dat nog het nodige nader uitgewerkt moet worden bij
algemene maatregel van bestuur en ministeriële regeling; zij zullen hierbij worden betrokken.
Met betrekking tot de toezichtbaarheid wijst IWI op de eigen inschatting die organisaties kunnen maken of
de kwaliteit van administraties tekortschiet en derhalve gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot
nadere gegevensuitvraag. IWI geeft aan dat hij met dit gegeven rekening te houden heeft. In de toelichting is
in verband benadrukt, dat om toch gegevens aan de klant te vragen alleen in specifieke gevallen kan
plaatsvinden, dus nooit als generiek beleid. De verwachting is, dat de regeling bij algemene maatregel van
bestuur voor het toezicht van IWI voldoende handvaten biedt. IWI heeft voor de tweede helft van 2007 een
onderzoek naar eenmalige gegevensuitvraag bij UWV, SVB, CWI en gemeenten gepland.
De LCR kan van harte instemmen met het beleidsvoornemen om de burger slechts één keer gegevens uit te
vragen. Diverse opmerkingen van de LCR zijn verwerkt.
Actal wijst erop dat het bij de kwantificering van lasten met nadruk om een inschatting gaat, en adviseert dit
nader in kaart te brengen. Zowel de verwachte financiële baten als de vermindering van lasten voor burgers
zullen in het verdere traject nader worden uitgewerkt.
Het CBP geeft aan dat de beleidsmatige doelstellingen van vermindering van administratieve lasten van
burgers door terugdringen van uitvraag van gegevens en bewijsstukken, in lijn zijn of zelfs overeenkomen
met uitgangspunten van bescherming van persoonsgegevens. Voor de uitwerking wijst het CBP op de
noodzaak van een heldere verantwoordelijkheidsverdeling bij de verwerking van persoonsgegevens. Op
verzoek van het college is in deze toelichting (in het algemene deel en bij de wijziging van artikel 62 van de
Wet SUWI) aandacht besteed aan de aspecten die het CBP in zijn advies in dit verband behandelt. Daarbij
dienen noodzakelijkheid en doelbinding uitgangspunt te zijn en te blijven. De kwaliteit van
persoonsgegevens dient binnen de SUWI-keten te zijn gewaarborgd, en transparantie voor de burger dient
voorop te staan. Uitgangspunt dient te zijn dat alle ketenpartners een zelfde hoog niveau van beveiliging
nastreven, waarvoor de Minister van SZW een systeemverantwoordelijkheid heeft. Het CBP wijst op het
belang van de uitwerking in lagere regelgeving, die op onderscheiden onderdelen van het wetsvoorstel zal
plaatsvinden, waaraan naar de mening van het college een algemene lange termijn visie op het waarborgen
van de kwaliteit van de gegevens binnen DKD ten grondslag dient te liggen. Een zelfde visie bepleit het CBP
voor de invulling van het recht op inzage en correctie. Dit is inderdaad hetgeen met dit wetsvoorstel en de
uitwerking daarbij wordt beoogd. De burger dient duidelijkheid te krijgen over hoe hij toegang tot zijn
gegevens kan krijgen en dat die kunnen worden gecorrigeerd. Overigens is het daarbij niet de bedoeling op
wetsniveau of in lagere regelgeving meer te regelen dan waarin door de Wet bescherming persoonsgegevens
(WBP) en uitgewerkt in en op grond van de Wet SUWI is voorzien. Het zal er meer om gaan om met andere
instrumenten, zoals goede voorlichting, de burger deze duidelijkheid te geven. Daarnaast zal op het punt van
beheer en beveiliging, zoals het CBP ook opmerkt, eerder sprake zijn van afspraken tussen de partijen dan
van nadere regelgeving.
25
Overigens kan, tegen de achtergrond van de specifieke opmerkingen over de nadere regelgeving, de
algemene opmerking van het CBP dat een aantal van de punten die het CBP noemt beter op het niveau van
de wet zouden kunnen worden uitgewerkt, niet worden gevolgd. Het CBP verwijst daarbij met name naar de
procedurele waarborgen voor de burger. Deze worden niet bij of krachtens deze wet nader geregeld, omdat
de WBP daarin al voldoende voorziet, en ook de Wet SUWI in bijvoorbeeld artikel 33c over de melding aan
de verzekerde over de door het UWV te verwerken gegevens. Daarnaast worden er, zoals het CBP ook
opmerkt, geen wijzigingen opgenomen in het gesloten systeem van gegevensverstrekkingen.
26
II. Artikelsgewijs
Artikel I. Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
Onderdeel A, onder1
De wijziging van de definitiebepaling betreffende het Inlichtingenbureau wordt de functie van deze instelling
aangeduid. Er is sprake van een Inlichtingenbureau, dat de functie heeft die voor de WWB en de
vergelijkbare wetten relevant is, indien de dienstverlening ten behoeve van gemeenten betrekking heeft op de
uitvoering van sociale zekerheidswetten. Het kan zijn dat deze instelling te zijner tijd onderdeel zal gaan
uitmaken van een overheidsorgaan (een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld of een andere
persoon of college met enig openbaar gezag bekleed) en niet langer meer een zelfstandige stichting zal zijn.
De minister zal het Inlichtingenbureau afhankelijk van de organisatorische onderbrenging als zodanig
aanwijzen.
Onderdeel A, onder 2
Het laten vervallen van de definitiebepalingen over Suwinet vloeit voort uit het feit dat de te specifiek
geachte bepalingen met betrekking tot (het gebruik van) Suwinet en het tot het Stelselontwerp Suwinet
behorende Personenverwijsbestand zijn vervallen. (zie artikel I, onderdeel G, onder 3 en onderdeel I )
Onderdeel B, onder 1
De aanpassing van het tweede en vierde lid van artikel 28 hangen samen met het laten vervallen van
procedureregels.
Het voorgestelde derde lid van dit artikel vloeit voort uit het verbod op dubbele gegevensuitvraag en regelt
dat de CWI de klant in het kader van de intake geen gegevens mag vragen die beschikbaar zijn uit de
administraties van de SUWI-partners, de gemeentelijke basisadministratie personen (GBA) en bij algemene
maatregel van bestuur aan te wijzen (gegevens uit) administraties. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht
aan administraties, waarin de Informatie Beheer Groep gegevens verwerkt. Indien in het kader van het thans
in aanbouw zijnde stelsel van basisregistraties een verplichting tot gebruik van authentieke gegevens uit een
basisregistratie in een desbetreffende wet wordt voorgeschreven, is de CWI als afnemer ook daaraan
gebonden. Naast de GBA is daarom aangegeven, dat dit ook aan de orde kan zijn indien de CWI als afnemer
een authentiek gegeven uit een ander basisregistratie dient af te nemen. Een gegeven wordt in of op grond
van de wetgeving waarin de basisregistratie wordt geregeld aangemerkt als authentiek gegeven.
Wel bevat dit lid een uitzondering op de regel van het verplichte gebruik van de hiervoor bedoelde
administraties. Indien de CWI bij voorbeeld gerede twijfel heeft over de betrouwbaarheid van bepaalde
gegevens en dit een belemmering vormt voor de goede vervulling van zijn taak, mag de CWI alsnog die
gegevens uitvragen bij de klant. Het gaat hierbij om een afweging in dat specifieke geval. Daarnaast kan de
wettelijke regeling zich verzetten tegen het zondermeer uitgaan van het authentieke gegeven. Daarom wordt
verwezen naar een wettelijk voorschrift, dat anders kan bepalen. Een voorbeeld hiervan is het adresgegeven.
De sociale zekerheidsinstanties zullen gebruik gemaakt van de melding van een wijziging van het GBA-
adres, maar dit ontslaat ze niet van de verplichting het feitelijke adres te onderzoeken en daarover desnoods
nog nadere gegevens bij de belanghebbende op te vragen. Op het niveau van een algemene maatregel van
bestuur zal bepaald worden om welke gegevens het gaat, wie de verantwoordelijke is voor het gegeven en bij
wie het correctierecht kan worden uitgeoefend door de burger. Op het niveau van een ministeriële regeling
kan de aanduiding van de gegevens nog worden aangepast of worden aangevuld, om snel te kunnen inspelen
op wijzigingen daarin. De wijze van regelgeving is vergelijkbaar met die van de gegevensset voor
polisadministratie op basis van de Wet SUWI. Op die wijze kan het verplichte gebruik in het SUWI-domein
worden afgestemd op de ontwikkeling van de basisregistraties en de aanwijzing als authentiek gegevens in
andere sectoren binnen de overheid.
27
Onderdeel B, onder 3
Gezien het belang dat wordt gehecht aan een goede samenwerking tussen de bij de intake betrokken
bestuursorganen wordt de thans in de Regeling SUWI neergelegde regeling met betrekking tot het sluiten
van overeenkomsten opgenomen in de wet. Daartoe is een nieuw vijfde lid opgenomen in artikel 28.
In de praktijk kan blijken, dat vanwege de aanwezigheid van de gegevens bij het UWV het niet efficiënt is,
dat door de belanghebbende nog een aanvraag voor een WW-uitkering bij de CWI wordt ingediend. Dit kan
bijvoorbeeld het geval zijn, indien in aanvulling op een door het UWV verstrekte uitkering recht op een
WW-uitkering ontstaat. In dat geval kan in het kader van de samenwerking tussen het UWV en de CWI
worden overeengekomen, dat de aanvraag niet via de CWI zal verlopen. Bepaald wordt in het vijfde lid, dat
kan worden overeengekomen, dat daarom van de taakverdeling op grond van het eerste en tweede lid kan
worden afgeweken. Het kan blijken, dat daarvoor nog nadere regels noodzakelijk zijn. Daarom is in het
zevende lid van dit artikel een delegatiebepaling opgenomen op grond waarvan voor het vijfde lid nog regels
kunnen worden gesteld. In tegenstelling tot de bestaande delegatiebepaling is dit een facultatieve bepaling,
omdat op voorhand niet vaststaat of behoefte bestaat aan het stellen van nadere regels. Veelal zal kunnen
worden volstaan met werkafspraken tussen de betreffende organisaties in de overeenkomsten op grond van
het nieuwe vijfde lid.
Om deze reden is de delegatiebepaling in artikel 22, zesde lid, van de Werkloosheidswet waarin voor een
andere taakverdeling voor de aanvraag van bepaalde WW-uitkeringen een algemene maatregel van bestuur
werd voorgeschreven komen te vervallen en is artikel 26, eerste lid, onderdeel b, van die wet aangepast (zie
artikel III, onderdeel A, onder 1, en onderdeel C).
In het rapport van de Expertcommissie wordt met name als knelpunt genoemd het feit dat het UWV en de
gemeenten de klant om gegevens vragen die ook al door de CWI zijn uitgevraagd.
Het voorgestelde zesde lid van artikel 28 strekt ertoe om dit te voorkomen.
Onderdeel C en de artikelen II, onderdeel A, III , onderdeel B, IV,V, VI, VII, VIII, IX, X, onderdeel B, XI,
onderdeel A, XII, XIII en XIV
Artikel 29 bevat een algemene informatieverplichting van de belanghebbende ten opzichte van de CWI. De
belanghebbende is verplicht alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem redelijkerwijs
duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, toeslag of bijstand, het geldend
maken van het recht op uitkering, toeslag of bijstand, of de hoogte of de duur van de uitkering, toeslag en
bijstand. Dit uitgangspunt blijft overeind, maar wordt in het wetsvoorstel beperkt in die zin dat de
verplichting niet geldt indien de CWI de feiten en omstandigheden kan verkrijgen uit bepaalde (gegevens
uit) administraties, waarbij in eerste instantie wordt gedacht aan de GBA en de polisadministratie. Indien
gegevens op grond van de wetgeving, die bepaalde administraties als basisregistratie vormgeven, als
authentiek gegeven worden aangemerkt, vloeit daar uit voort dat de belanghebbende dat gegeven niet hoeft
mede te delen, omdat dit al binnen de overheid aan de afnemers ter beschikking wordt gesteld. Dit
uitgangspunt is in de bepalingen die de inlichtingenverplichting regelen neergelegd. Echter voor het
verplicht gebruik ook van authentieke gegevens gelden enkele uitzonderingen. Daarnaast is, zoals bij de
toelichting op artikel 28 aangegeven, sprake van een geleidelijke ontwikkeling van het verplicht gebruik
binnen het SUWI-domein. Er is samenhang met de regeling op het niveau van algemene maatregel van
bestuur die ziet op het verplicht gebruik binnen het SUWI-domein. Op het moment, dat bij algemene
maatregel van bestuur gegevens zijn aangeduid voor verplicht gebruik, kunnen ze in aanmerking komen voor
de uitzondering op de inlichtingenverplichting. Echter of inderdaad in alle gevallen er van uit kan worden
gegaan, dat het gegeven dan ook niet uit eigen beweging dient te worden verstrekt, zal kenbaar moeten
worden gemaakt.
28
Voor welke gegevens ook de spontane inlichtingenverplichting niet geldt wordt daarom bij ministeriële
regeling vastgesteld. De aanwijzing bij ministeriële regeling heeft vooral een voorlichtend karakter naar de
belanghebbende toe. Met deze beperking van de inlichtingenverplichting wordt invulling gegeven aan een
van de uitgangspunten van dit wetsvoorstel, namelijk dat een burger de overheid geen informatie hoeft te
verschaffen die al binnen de overheid bekend is.
Deze wijziging is van toepassing op alle artikelen in de verschillende materiewetten waarin een algemene
informatieverplichting van de uitkeringsgerechtigde ten opzichte van het desbetreffende bestuursorgaan is
opgenomen.
Onderdeel D
In artikel 33a is reeds het principe van verplicht (her)gebruik van gegevens neergelegd. Het bepaalt dat,
indien gegevens in een drietal met name genoemde administraties beschikbaar zijn, deze door het UWV
respectievelijk de CWI ten behoeve van het UWV niet aan de klant worden gevraagd. Dit komt in feite neer
op de ook door de Expertcommissie voorgestane `omgekeerde intake' respectievelijk een verbod op dubbele
gegevensuitvraag, zij het alleen ten aanzien van het UWV. Het artikel heeft dan ook in het kader van dit
wetsvoorstel een bredere toepassing binnen de hele keten gekregen.
De voorgestelde wijziging van het artikel behelst een uitbreiding van de door het UWV te raadplegen
gegevensbronnen op dezelfde wijze als in het derde lid van artikel 28 is geregeld voor de CWI, waarbij
dezelfde beperkingen van toepassing zijn.
Onderdeel E
Zie de toelichting bij onderdeel D, met dien verstande dat artikel 35 de Sociale verzekeringsbank betreft.
Voorts is nog een onjuiste verwijzing naar artikel 73 gecorrigeerd.
Onderdeel F, onder 1 en de artikelen II, onderdeel D, IX, onderdeel D, X, onderdeel D, en XI, onderdeel B
In de praktijk is gebleken dat er verschil van inzicht kan bestaan over de strekking en de uitleg van het eerste
en tweede lid van artikel 54. De verplichting tot gegevensverstrekking in deze artikelleden en de
vergelijkbare bepalingen in de WWB, IOAW en aanverwante wetten richt zich tot een ieder. De beperking in
de formulering zit in de soort gegevens en de relatie met de persoon wiens gegevens het betreft. Het doel van
de gegevensverstrekking is de noodzaak voor de taakuitoefening door de SUWI-organen en de colleges van
burgemeester en wethouders. De gegevens moeten dus betrekking hebben op de uitkerings- of arbeidsrelatie.
Het gaat om gegevens van en afkomstig van uitkeringsgerechtigden, werkgevers en werknemers. De vraag is
of, naast (ex) werkgevers, ook potentiële werkgevers bevoegd zijn op verzoek of uit eigen beweging
persoonsgegevens verkregen in een sollicitatieprocedure te verstrekken aan de in het eerste lid genoemde
instanties. In lijn met de bedoeling van de wetgever is de tekst van het eerste lid van dat artikel zodanig
verduidelijkt dat potentiële werkgevers persoonsgegevens mogen doorgeven aan de genoemde instanties.
Dat is het geval, indien het gaat om gegevens, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering de sociale
zekerheidswetten, bv. het gegeven of geschikt werk voor de persoon van werkzoekende aanwezig zou
kunnen zijn. Deze noodzakelijke gegevens zijn niet alleen voorhanden bij de werkgever of ex-werkgever,
maar ook bij iedere persoon, met wie een uitkeringsgerechtigde een arbeidsrelatie zou kunnen aangaan,
zonder dat er ook feitelijk een arbeidsrelatie tot stand dient te komen. De potentiële werkgever wordt
aangeduid als de persoon voor wie de betrokkene arbeid zou kunnen gaan verrichten.
Onderdeel F, onder 2
Aan artikel 54 is een tiende lid toegevoegd. In dit artikel ontbrak een algemene delegatiebepaling om op het
niveau van een algemene maatregel van bestuur regels te stellen voor gegevensverstrekking aan de SUWI-
organen en de minister voor de uitvoering van hun taken door andere instanties dan in het derde, achtste en
negende lid worden genoemd. Omdat de organisatie en de wijze van samenwerking binnen de overheid
veranderen en ook de wettelijke grondslag voor de wettelijke taken is de opsomming in de wet te weinig
29
flexibel om daarop in te spelen. Om die reden is regeling bij algemene maatregel van bestuur wenselijk. De
totstandkoming van de algemene maatregel van bestuur brengt ook de afweging binnen het kabinet over de
noodzaak van de gegevensverstrekking met zich. Voorts adviseert het College bescherming
persoonsgegevens over een algemene maatregel van bestuur. Ook in artikel 73, dat de gegevensverstrekking
door de SUWI-organen regelt bevat de mogelijkheid van regeling op het niveau van een algemene maatregel
van bestuur. Daarnaast is in artikel 64 van de Wet werk en bijstand een vergelijkbare delegatiebepaling
opgenomen. In de algemene maatregel van bestuur worden naast de instanties de soort en de aard van de
gegevens die dienen te worden verstrekt aangeduid.
Onderdeel G, onder 1
In het voorgestelde tweede lid van artikel 62 wordt een wettelijke plicht geformuleerd voor de CWI, het
UWV, de SVB en de colleges van burgemeester en wethouders tot instandhouding van elektronische
voorzieningen voor de verwerking van gegevens op grond van het eerste lid. Hiermee wordt vormgegeven
aan de gedachte dat de partners in de keten werk en inkomen op het terrein van gegevensuitwisseling
gezamenlijk optrekken bij de inrichting en het beheer hiervan en toegang hebben tot elkaars gegevens. Onder
toegang wordt tevens begrepen de uitwisseling van gegevens. Ook wordt voorzien in de mogelijkheid (de
tweede zin van het tweede lid van artikel 62) dat instanties waaraan de genoemde bestuursorganen (de
SUWI-ketenpartners) gegevens op grond van enig wettelijk voorschrift mogen verstrekken dan wel waarvan
ze gegevens mogen ontvangen via elektronische voorzieningen toegang krijgen tot de gegevens, die door
SUWI-ketenpartners mogen worden verwerkt. Voorts hebben de SUWI-ketenpartners via elektronische weg
toegang tot gegevens, die verkregen worden van andere instanties en die zij nodig hebben voor de uitvoering
van hun taken. De uitvoering van deze bepaling krijgt onder andere vorm door uitwerking tot digitaal
klantdossier. In alle gevallen gaat het ook dan om gegevensuitwisselingen die bij wettelijk voorschrift zijn
toegestaan.
Artikel 62 van de Wet SUWI is het centrale artikel waarin de samenwerking volgens de doelstellingen van
de Wet SUWI in de informatievoorziening vormt krijgt en al heeft gekregen. Uitgangspunt blijft dat de
verschillende uitvoeringsorganen en de door hen ingeschakelde re-integratiebedrijven verantwoordelijke in
de zin van de WBP zijn voor de verwerking van de gegevens, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van
hun taken. In zijn advies wijst het CBP er op, dat dit betekent, dat ook voor de burger duidelijk moet zijn bij
welke instantie hij moet zijn om de gegevens te consulteren en eventueel te laten corrigeren.
In de huidige werkwijze zal in de meeste gevallen dat de instantie zijn, die contact heeft met de klant voor
deelaspecten van de taak of voor bepaalde inzet bij de re-integratie en de klant benadert om gegevens te
verifiëren. Artikel 62 sluit niet uit, dat er met de ontwikkeling van de samenwerking en de gezamenlijke
voorzieningen een gezamenlijke verantwoordelijke in de zin van de WBP aanwezig zal zijn, zodat elk van de
verantwoordelijken aansprakelijk is voor het geheel van gegevensverwerkingen. Dit zal overigens alleen
gelden voor de samenwerkende bestuursorganen en niet voor de ingeschakelde re-integratiebedrijven, maar
wel voor de gegevens over de inzet bij de re-integratie, die CWI, colleges van burgemeester en wethouders
en UWV verwerken vanwege hun wettelijke taak zorg te dragen voor re-integratie in relatie tot de
voortduring van het recht op uitkering.
Onderdeel G, onder 2
Op grond van het (nieuwe) derde lid worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld
voor het tweede lid, in ieder geval met betrekking tot de inrichting, het beheer en de beveiliging van de
elektronische voorzieningen. Op deze wijze kan nadere normering en kaderstelling plaatsvinden, voor zover
dat noodzakelijk is uit oogpunt van coördinatie en het bieden van waarborgen aan de burger. Daarbij zal ook
expliciet worden ingegaan op de toegang tot de gegevens (autorisaties gekoppeld aan taken in het
uitvoeringsproces) en de wijze van verantwoording. Voor de inhoud van deze regelgeving zie verder
paragraaf 3 van het algemene deel van deze toelichting.
30
Onderdeel G, onder 3
Het huidige derde tot en met zesde lid vervalt, aangezien het uit oogpunt van deregulering gewenst wordt
geacht geen specifieke bepalingen over de te gebruiken infrastructuur (Suwinet) in de wet op te nemen.
Onderdeel H
De functie Inlichtingenbureau is opgenomen in de definitie-bepaling. Daarom kan het eerste lid van artikel
63 vervallen. Het artikel bevat nu alleen de delegatiebepaling voor de nadere regelgeving voor de functie
Inlichtingenbureau voor zover deze functie gebruikt wordt voor het gegevensverkeer van gemeenten voor de
uitvoering van de sociale zekerheidswetten. Voor die functie zal het Inlichtingenbureau op grond van de Wet
SUWI gefinancierd kunnen worden. De nadere regels hebben dus geen betrekking op het inschakelen van
het Inlichtingenbureau op een ander beleidsterrein, bijvoorbeeld bij inburgering.
Onderdeel I
Het laten vervallen van de artikelen 64, 66, 67, 68, 69, 70 en 71 vloeit voort uit de wens tot het schrappen
van te specifiek geachte bepalingen met betrekking tot (het gebruik en organisatie van) Suwinet.
Onderdeel J
Artikel 73, vijfde lid, vormt de grondslag voor de regeling van de gegevensverstrekking door de CWI, SVB
en UWV aan bestuursorganen die is geregeld in paragraaf 5.3 van het Besluit SUWI. Deze regeling is niet
sluitend, omdat ook andere wettelijke bepalingen in de verplichting tot het verstrekken van gegevens
voorzien. De verwijzing naar de infrastructuur in artikel 62 kan hierin nu vervallen. Voor de
gegevensuitwisseling binnen het SUWI-domein en met andere bestuursorganen biedt artikel 62 daarvoor nu
voldoende grondslag. De nadere regelgeving hiervoor is op grond van dit artikellid niet meer noodzakelijk.
Onderdeel K
In artikel 54 gaat het om "een ieder" (personen in bepaalde rollen), die voor de uitoefening van taken ten
opzichte van bepaalde personen, gegevens dient te verstrekken. Gebleken is, dat de verwijzing in dit artikel
naar de onderdelen b en c van artikel 54, eerste lid, niet juist is. In onderdeel b gaat het om gegevens over de
werkgever, ex-werkgever of potentiële werkgever van degene, die de gegevens verstrekt. In onderdeel c gaat
het om de taken ten opzichte van de werknemer, over wie de werkgever (ex-werkgever of potentiële)
werkgever gegevens verstrekt. Artikel 83c regelt de bestuurlijke boete bij het niet voldoen aan het
verstrekken van gegevens door die werkgever. Er kan dus volstaan worden met verwijzing naar alleen dat
onderdeel c. Voorts is artikel 83c zodanig aangepast, dat het duidelijk wordt dat het niet voldoen aan de
verplichting tot het verstrekken van gegevens over een werknemer door de persoon, die de werkgever, ex-
werkgever dan wel potentiële werkgever is van die werknemer gesanctioneerd kan worden.
Artikel II. Wijziging van de Wet werk en bijstand
Onderdeel B
Ook bij de uitvoering van de langdurigheidstoeslag maken gemeenten gebruik van de gegevens die al
voorhanden zijn en dient geregeld te worden, dat de belanghebbende bepaalde gegevens niet meer dient te
verstrekken. Dit is geregeld door in artikel 36 van de WWB, dat de bepalingen over de langdurigheidstoeslag
bevat, in het zesde lid te regelen, dat ook artikel 17 (over de inlichtingenverplichting) en artikel 53a van
overeenkomstige toepassing zijn.
Onderdeel C en de artikelen IX, onderdeel A en X, onderdeel A
De aanpassing van artikel 41 van de WWB vloeit voort uit de wijziging van artikel I, onderdeel B (artikel 28
van de Wet SUWI). Dit geldt ook voor de overeenkomstige wijzigingen in de IOAW en de IOAZ. Daarbij
31
dient wel te worden opgemerkt, dat artikel 11a, eerste lid, van de IOAZ (artikel X, onderdeel A) nog niet in
werking is getreden. Feitelijk voert de CWI de intake voor de IOAZ-uitkering nog niet uit.
Onderdeel D en de artikelen IX, onderdeel C en X, onderdeel C
Artikel 53a, eerste lid, van de WWB gaat over de gegevens, die het college verwerkt voor de toekenning van
bijstandsuitkeringen en welke gegevens, het college in aanvulling op de gegevens die via de CWI worden
aangeleverd verstrekt wil hebben. In dit eerste lid is nu nadrukkelijk bepaald, dat het college de gegevens,
die via de CWI zijn verkregen niet van de belanghebbende vraagt en voorts ook niet gegevens die uit andere
basisregistraties worden verkregen. In dit artikellid is aldus het beginsel van het verbod van dubbele uitvraag
geregeld. Voor de uitgangspunten daarbij en de mogelijkheid in specifieke gevallen van dit verbod af te
wijken wordt verwezen naar de algemene toelichting en de toelichting op de wijziging van de artikelen in de
Wet SUWI. In de wijzigingen in de artikelen IX en X betreffen de overeenkomstige bepalingen in de IOAW
en IOAZ.
Onderdeel F en de artikelen IX, onderdeel E, X, onderdeel E en XI, onderdeel C
Aangezien het gewenst wordt geacht dat de tussenkomst van het Inlichtingenbureau niet langer voor
afzonderlijke gevallen wordt voorgeschreven en meer generiek kan worden geregeld, is het tweede lid van
artikel 64 daarop aangepast.
Onderdeel G en de artikelen IX, onderdeel F en IX, onderdeel F
In artikel 67 wordt de inlichtingenverplichting van gemeenten jegens een aantal instanties geregeld. Met de
wijziging wordt een basis gelegd voor de ondersteunende rol van het Inlichtingenbureau bij verstrekkingen
op grond van dit artikel. Dit gebeurt op vergelijkbare wijze als waarop in artikel 64 de tussenkomst van het
Inlichtingenbureau bij gegevensverstrekkingen van instanties aan gemeenten wordt geregeld.
Artikel XV. Wijziging van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank
Dit artikel breidt de gegevensverstrekking uit het basisregister onderwijs uit. Dit register wordt beheerd door
de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). In artikel 54 van de Wet SUWI is al voorzien in een
gegevensverstrekking door de IB-Groep, voor zover het gegevens betreft die de CWI, het UWV of de SVB
nodig hebben voor de uitvoering van hun taken. Dit onderdeel heeft in de praktijk vooral betrekking op de
gegevensverstrekking aan de SVB over het recht op studiefinanciering.
Hierbij is niet aangegeven om welke soort gegevens van de IB-Groep het gaat. Door de regeling in de Wet
verzelfstandiging Informatiseringsbank wordt nu duidelijk dat uit het basisregister onderwijs aan de CWI, de
SVB en het UWV gegevens worden verstrekt.
De artikelen 9a tot en met 9e van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank (WVI) bevatten de
bepalingen voor het basisregister onderwijs. In dit register worden persoonsgegevens opgenomen over de
inschrijving van onderwijsvragenden bij allerlei soorten onderwijsinstellingen (van primair onderwijs tot
hoger onderwijs). Daarnaast kunnen nog gegevens worden opgenomen over opleidingseisen. De bepalingen
in de WVI geven inzicht in het doel van het register en gebruik van de gegevens daarin. De gegevens-
verstrekking aan de SVB voor de uitvoering van de AKW was daarin al geregeld in artikel 9e, zesde lid van
de WVI. Daaraan is nu toegevoegd de gegevensverstrekking aan de CWI en het UWV. CWI heeft deze
gegevens nodig voor haar arbeidsbemiddelingstaak en haar rol bij de inschakeling in de arbeid van
uitkeringsgerechtigden, zoals dat is geregeld in artikel 21, onderdelen a tot en met e en g van de Wet SUWI.
Voorts kunnen gegevens over inschrijving bij onderwijsinstellingen ook relevant zijn voor de indicatie van
personen voor de Wet sociale werkvoorziening. Deze indicatietaak van de CWI is geregeld in artikel 21a van
de Wet SUWI. Voor het UWV zijn deze gegevens van belang voor de re-integratietaak van
uitkeringsgerechtigden en voor het bepalen van het recht op loondervingsuitkeringen. Het betreft hierbij de
taak van het UWV, die geregeld is in artikel 30, eerste lid, onderdelen a en b. Met dezelfde achtergrond was
32
al in het tweede lid van artikel 9e voorzien in de verstrekking van persoonsgegevens uit het Basisregister
onderwijs aan colleges van burgemeester en wethouders voor de uitvoering van de WWB, IOAW en IOAZ.
De wijze, waarop de gegevensverstrekking door de IB-Groep aan CWI en UWV wordt vorm gegeven en hoe
voor toegang tot die gegevens gebruik zal worden gemaakt van de elektronische voorzieningen als bedoeld
in artikel 62 van de Wet SUWI, is nog onderwerp van nader overleg tussen de betrokken bestuursorganen.
De inwerkingtreding van dit artikel wordt gekoppeld aan de voortgang van dit overleg. Voordat dit artikel in
werking kan treden worden in ieder geval nog nadere afspraken gemaakt tussen SZW en OCW op basis van
een uitvoeringstoets bij de IB-Groep.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof )
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid