Kamerbrief betreffende VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een
handicap
22-02-2007 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
In mijn brief van 19 december 2005, kenmerk DMV/MR-513/05, inzake het
ontwerp VN-Verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap,
zegde ik u toe u nader te berichten over de voortgang van de
onderhandelingen over genoemd verdrag. Mede namens de staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voldoe ik bij deze gaarne aan
die toezegging.
Nadat het speciaal daartoe opgerichte comité ad hoc in 2006 nog twee
keer bijeen is geweest, respectievelijk van 16 januari tot en met 3
februari en van 14 tot en met 25 augustus, is het Verdrag, te zamen
met een Facultatief Protocol, op 13 december 2006 door de Algemene
Vergadering van de Verenigde Naties bij acclamatie aangenomen. Daarbij
is tevens vastgesteld dat Verdrag en Protocol voor ondertekening
zullen worden opengesteld vanaf 30 maart 2007. De Engelstalige teksten
van beide instrumenten zijn bijgevoegd. Uiteraard zijn deze teksten
een compromis. De regering beraadt zich thans op haar positie ten
aanzien van ondertekening van Verdrag en Protocol.
Gedurende de onderhandelingen in 2006 bestond de Nederlandse delegatie
uit vertegenwoordigers van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mijn ministerie.
Daarnaast was de Vereniging Gehandicapten Platform Nederland
vertegenwoordigd in de delegatie. De Nederlandse positie in de
onderhandelingen was voorts afgestemd met de ministeries van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap. Voorafgaand aan de beide bijeenkomsten van het
comité ad hoc kwam voorts de EU-Raadswerkgroep mensenrechten in
buitengewone vergadering bijeen, teneinde de positie van de EU vast te
stellen. In het kader van de onderhandelingen heeft de delegatie zich
sterk gemaakt voor specifieke formuleringen van verdragsverplichtingen
in verband met mogelijke implicaties voor toepassing, hetgeen niet op
alle terreinen is gelukt. Ook gedurende de bijeenkomsten van het
comité ad hoc vond dagelijks afstemming in EU-kader plaats, waarbij de
per 1 januari jl. toegetreden lidstaten Roemenië en Bulgarije eveneens
waren uitgenodigd. In het comité ad hoc zelf sprak de EU, evenals
gedurende de voorgaande bijeenkomsten, uitsluitend bij monde van de
voorzitter, in casu respectievelijk Oostenrijk en Finland.
Het comité ad hoc werd voorgezeten door Don McKay, voormalig permanent
vertegenwoordiger van Nieuw-Zeeland bij de Verenigde Naties in New
York. Het feit dat het Verdrag in een voor VN-begrippen redelijk korte
tijd kon worden afgerond is zeker mede te danken geweest aan de
deskundigheid en de autoriteit van de voorzitter. Opmerkelijk bij deze
onderhandelingen was voorts de verregaande betrokkenheid van
vertegenwoordigende organisaties van de doelgroep van het Verdrag,
mensen met een geestelijke of lichamelijke handicap. Niet alleen in de
hoedanigheid van waarnemer, maar tevens als lid van
regeringsdelegaties.
De meest controversiële onderwerpen, die in 2006 dus ook het meeste
beslag hebben gelegd op de onderhandelingen, zijn de volgende:
* Een definitie van de doelgroep. Voorkomen diende te worden dat een
definitie groepen zou kunnen uitsluiten die juist de bescherming
van het Verdrag behoeven. Door middel van open omschrijvingen en
de plaatsing onder de doelstelling van het verdrag is dit doel
bereikt.
* Aparte artikelen over vrouwen en kinderen met een handicap. De EU
was hiervan in beginsel tegenstander en had een voorkeur voor het
noemen van de problematiek van vrouwen en kinderen met een
handicap in het artikel over algemene verplichtingen, aangevuld
door specifieke verwijzingen waar dat een meerwaarde bood. Aparte
artikelen zijn er niettemin gekomen, evenals specifieke
verwijzingen.
* Het bezit van legal capacity door mensen met een handicap. Enkele
landen drongen tot het laatste moment aan op een strikt
onderscheid tussen legal capacity for rights (wel gegarandeerd aan
gehandicapten) en legal capacity to act (niet onder alle
omstandigheden gegarandeerd). Dit onderscheid wordt in de
uiteindelijke tekst niet gemaakt.
* Het verbod van medisch-wetenschappelijk onderzoek zonder vrije
toestemming van de betrokkene. Hierbij is de kwestie aan de orde
dat veel landen specifieke wetgeving hebben met het oog op de
bescherming van mensen die niet in staat zijn tot een redelijke
waardering van hun belangen. In die situatie is onderzoek alleen
toegestaan, indien is voldaan aan zeer strikte, wettelijk
geregelde voorwaarden. Tot deze voorwaarden behoort onder meer dat
toestemming nodig is van de wettelijke vertegenwoordiger of een
gemachtigde.
* Het algemene beginsel van respect voor de inherente waardigheid
van mensen met een handicap werd opgenomen in het Verdrag. Met
name op aandringen van de EU kon een verwijzing naar seksuele en
reproduktieve gezondheid worden opgenomen. Op aandringen van een
groep andere landen werd een verwijzing naar de familie als de
fundamentele groep van de samenleving opgenomen. Hetzelfde geldt
voor het voorkómen dat op discriminatoire wijze medische zorg en
de toediening van voedsel en vocht op basis van handicap ontzegd
wordt.
* Situaties van bezetting door een buitenlandse mogendheid. De
Arabische landen wilden een verwijzing hiernaar, waarmee het
Verdrag sterk gepolitiseerd dreigde te worden. Door overneming van
een preambulaire paragraaf uit het Verdrag inzake de Rechten van
het Kind, waarin deze problematiek wordt genoemd, kon uiteindelijk
een aanvaardbaar compromis worden bereikt.
* Internationale samenwerking. Een verplichting hiertoe is opgenomen
in het Verdrag. Bij de ontwikkelde landen speelde de vrees dat
deze verplichting door ontwikkelingslanden zou worden verheven tot
voorwaarde voor het kunnen voldoen aan de overige verplichtingen
van het Verdrag. Een speciale clausule neemt die vrees weg.
* Internationaal toezicht op de naleving van het Verdrag. Het
Verdrag voorziet in een toezichthoudend comité dat in alle
opzichten vergelijkbaar is met comités die gebaseerd zijn op reeds
bestaande verdragen. Het Facultatief Protocol kent aan dit comité
bovendien de bevoegdheid toe individuele klachten in behandeling
te nemen en onderzoek ter plaatse te doen.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Dr. B.R. Bot
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken