Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Eerste Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 22 Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22

Contactpersoon Uw brief Griffie nr. 137151 u Doorkiesnummer Ons kenmerk W&B/URP/07/2738 Datum 21 februari 2006 Onderwerp Schriftelijke vragen bij het initiatiefwetsvoorstel
Voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders

Hiermee beantwoord ik, mede namens de Minister van Financiën, de nadere vragen die door leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn gesteld bij het initiatiefwetsvoorstel Voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders (Vazalo). Overigens wordt in deze antwoorden geabstraheerd van de gevolgen van het nieuwe (concept)regeerakkoord dat recent gepubliceerd is. De reden hiervan is dat wij de relatie tussen dit akkoord en Vazalo ter beoordeling aan onze opvolgers willen laten.

Wij hebben met belangstelling kennis genomen van de nadere vragen, waarin wij de onderwerpen herkennen waarover tijdens de openbare behandeling van het initiatiefwetsvoorstel door uw Kamer op 28 november 2006 onduidelijkheid is blijven bestaan. Wij zijn de leden van de vaste commissie erkentelijk voor de geboden mogelijkheid om ons standpunt nader toe te lichten.

Op uitnodiging van de leden van de CDA-fractie gaan wij nog eens meer diepgaand in op de problematiek van de groepsafbakening, de mogelijkheden van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de uitvoering in brede zin en het duiventil-effect.

Bij de problematiek van de groepsafbakening is de vraag aan de orde of met het initiatiefwetsvoorstel een gerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen alleenstaande ouders en andere kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Blijkens de memorie van toelichting bij het initiatiefwetsvoorstel wil indienster alleenstaande ouders de kans bieden én prikkelen om arbeid en zorg te combineren en op die manier zelf te voorzien in de noodzakelijke middelen van het bestaan: `werk boven inkomen'. Het wetsvoorstel heeft als doel de alleenstaande ouders in de gelegenheid te stellen om met werk in deeltijd een voldoende inkomen te verwerven zodat een beroep op de bijstand niet meer nodig is, de regeling zo vorm te geven dat meer werken meer loont en de inkomenspositie van alleenstaande ouders met een inkomen rond of vlak boven het sociaal minimum te verbeteren (Kamerstukken II 2004/5, 29 948, nr. 6, p. 3). Het uitgangspunt van de combinatie van arbeid en zorg is niet uniek voor

Ons kenmerk W&B/URP/07/2738

alleenstaande ouders. Dat speelt bijvoorbeeld ook bij mantelzorgers. Daarnaast kan de beschikbaarheid voor arbeid worden beperkt als er sprake is van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid of van ouderen die al heel lang in de bijstand zitten. Het doel van het initiatiefwetsvoorstel is niet dusdanig specifiek dat dit voor deze groepen niet zou hoeven te gelden. Noch in het uitgangspunt, noch in het doel van het initiatiefwetsvoorstel zien wij een rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid. De doelgroepafbakening raakt ook aan het uitgangspunt in de Wet werk en bijstand (WWB) van een evenwichtig gemeentelijk re- integratiebeleid. Dit betreft dan zowel evenwicht in de aanpak van uitkeringsgerechtigden, de niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering op grond van de Anw, als evenwicht in de aanpak van doelgroepen zoals ouderen, vrouwen en etnische minderheden, binnen deze categorieën (Kamerstukken II 2002/3, 28 870, nr. 3, p. 9). De gerichtheid van het initiatiefwetsvoorstel op één bepaalde doelgroep sluit daar niet bij aan. Volledigheidshalve merken wij op dat bij de Algemene bijstandswet, die anders dan de WWB wel categoriale ontheffingen kende, geen onderscheid werd gemaakt tussen groepen. In de Algemene bijstandswet waren de uitzonderingen ten aanzien van de arbeidsinschakeling en de vrijlating van inkomsten niet gericht op één bepaalde doelgroep. De uitzonderingen golden voor alleenstaande ouders, oudere werklozen en bij redenen van medische of sociale aard. Met betrekking tot de mogelijkheden van de Awir willen wij twee aspecten onderscheiden. Het eerste aspect is of de Awir een wettelijke basis kan zijn voor de onderhavige regeling. Een groot deel van de Awir heeft betrekking op uitvoering door de Belastingdienst/Toeslagen, waarbij de wet is gemodelleerd naar de werkwijze van deze dienst: het zoveel mogelijk geautomatiseerd uitvoeren van massale processen. Een regeling als Vazalo kan daardoor alleen via het Awir-systeem worden uitgevoerd in gevallen waarin het recht op de Vazalo-toeslag een heel kalenderjaar beslaat. Voor andere gevallen dient de gemeente bij de uitvoering te worden betrokken en zijn dus, zoals ook uit het wetsvoorstel blijkt, aanvullende regels in de WWB nodig. Daarmee komt een belangrijk voordeel van de Awir, het geharmoniseerd uitbetalen van toeslagen via één loket, onvoldoende tot zijn recht.

Het tweede aspect met betrekking tot de Awir is of de achtergrond en het systeem van die wet adequaat is voor een inkomensvervangende regeling als Vazalo. Naar ons oordeel is dat niet het geval. Bij een inkomensvervangende regeling is van belang dat die inkomenszekerheid biedt, zowel qua hoogte als qua betaalwijze. Daarom wordt bij sociale zekerheidsuitkeringen het recht op inkomensvervanging over een periode van maximaal een maand beoordeeld; bij Vazalo gebeurt dit per kalenderjaar. De betaalwijze van Vazalo biedt gedurende het kalenderjaar geen inkomenszekerheid aan alleenstaande ouders met een inkomen van minder dan 90% van het wettelijk minimumloon (WML) doordat de Vazalo-toeslag lopende het kalenderjaar als voorschot wordt verstrekt. De alleenstaande ouder weet eerst na afloop van dat jaar waar die feitelijk aan toe is. De alleenstaande ouders met een inkomen tussen 90% en 115% WML ontvangen de toeslag eerst na afloop van het kalenderjaar. Ook zij weten gedurende het kalenderjaar niet waar zij feitelijk aan toe zijn. Bij Vazalo gaat het, anders dan bij toeslagen, niet om een tegemoetkoming voor bepaalde uitgaven om ervoor te zorgen dat
---

Ons kenmerk W&B/URP/07/2738

mensen voldoende inkomen overhouden voor primaire levensbehoeften; de Vazalo-toeslag vormt zélf inkomen. Juist daarom is maatwerk en zekerheid op korte termijn vereist. De beoordeling per kalenderjaar werkt door naar de referte-eis van Vazalo. Die houdt in dat op kalenderjaarbasis een bedrag van (thans) 4.475 aan inkomsten uit arbeid én ten minste 55% WML aan eigen inkomsten moet zijn genoten. Als er in een kalenderjaar perioden zijn waarin naar tijdsevenredigheid herleid wel, maar over het hele kalenderjaar niet aan de referte-eis wordt voldaan, bestaat (al dan niet achteraf blijkend) over het gehele kalenderjaar geen recht. Het is alles of niets. Als wel gedurende het hele kalenderjaar aan de referte-eis wordt voldaan, maar er perioden zijn met geen of minder inkomsten, biedt Vazalo - vanwege de voorwaarde dat de alleenstaande ouder minimaal 55% WML aan eigen inkomsten moet hebben - een inkomensbescherming tot maximaal 35% WML (WWB: 90% WML). In deze perioden zal een beroep op de WWB moeten worden gedaan. Daarmee vervalt dan gedurende het hele kalenderjaar het recht op de Vazalo-toeslag. Bij de bespreking van het duiventil-effect gaan wij hier nader op in.

Voor de uitvoering is een rol weggelegd bij zowel de gemeenten als de Belastingdienst/ Toeslagen. Wanneer het hele kalenderjaar gewerkt wordt, ligt de uitvoering uitsluitend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Is er in een kalenderjaar sprake van in- of uitstroom bij de bijstand, dan is de gemeente de uitvoerende organisatie. Beginpunt is steeds de situatie per 1 januari van het kalenderjaar. Bij in- en uitstroom krijgt de alleenstaande ouder dus te maken met twee uitvoeringsorganisaties: de Belastingdienst/Toeslagen en de gemeente. Deze samenloop maakt het nodig om gegevens uit te wisselen tussen de Belastingdienst/ Toeslagen en ruim 400 gemeenten. Er zal op meerdere terreinen sprake zijn van een intensieve gegevensuitwisseling die nog moet worden gebouwd, ingericht en getest. Bij de gemeenten kan Vazalo ook van invloed zijn op het re-integratiebeleid. Gemeenten hebben financieel belang bij de uitstroom van bijstandsgerechtigden. Vazalo kan de uitstroom van alleenstaande ouders vergemakkelijken doordat zij bij een eigen inkomen vanaf 55% WML (in plaats van 90% WML) geen beroep meer hoeven te doen op de bijstand. Dit kan doorwerken naar het gemeentelijk beleid ten aanzien van de ontheffing van de arbeidsverplichting. Bij de arbeidsinschakeling van alleenstaande ouders dienen gemeenten een afweging te maken tussen het belang daarvan en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht. Voorts dienen gemeenten zich genoegzaam te overtuigen van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van het inkomen van de alleenstaande ouder. Binnen de context van Vazalo kunnen gemeenten eerder aannemen dat aan deze voorwaarden is voldaan en dat aan de alleenstaande ouder de arbeidsverplichting kan worden opgelegd. Bij het gemeentelijk re-integratiebeleid kan een effect ontstaan doordat alleenstaande ouders die de Vazalo-toeslag ontvangen van de Belastingdienst/Toeslagen niet meer tot de doelgroep van dat beleid behoren. Daardoor kunnen deze alleenstaande ouders, anders dan alleenstaande ouders die met bijstand in deeltijd werken, (langdurig) minder kansen krijgen op doorgroei en inkomensverbetering.

---

Ons kenmerk W&B/URP/07/2738

Voor gemeenten betekent Vazalo een uitbreiding van de doelgroep van de WWB doordat zij de arbeidstoeslag alleenstaande ouder moeten gaan verstrekken aan alleenstaande ouders die gedurende een gedeelte van het jaar een inkomen hebben gehad tussen 90% en 115% van het wettelijk minimumloon. De financiële prikkel van de WWB werkt niet of in beperkte mate voor deze doelgroep; zij zijn al uitgestroomd uit de bijstand maar stromen tijdelijk weer terug naar de gemeente voor de arbeidstoeslag alleenstaande ouder. Doordat Vazalo complexer is en minder inkomenszekerheid biedt dan de WWB, is de regeling moeilijker overdraagbaar aan de doelgroep. Enerzijds kan dit leiden tot niet-gebruik door onbekendheid met de regeling of uit angst voor inkomensonzekerheid. Anderzijds is het mogelijk dat niet tot de doelgroep behorende personen een verzoek om de Vazalo-toeslag indienen en bij een afwijzende beschikking de weg van bezwaar en beroep zullen kiezen. Gezien de beperkte doelgroep en de complexiteit zal communicatie over de regeling vooral direct op de doelgroep gericht moeten zijn.

Het duiventil-effect houdt in dat de alleenstaande ouder afwisselend een beroep moet doen op de gemeente dan wel op de Belastingdienst/Toeslagen. Het duiventil-effect kan leiden tot tijdelijke onderbrekingen in het betalingsritme van de inkomensondersteuning. Van deze onderbrekingen is bekend dat zij kunnen leiden tot betalingsachterstanden die vooral bij lage inkomens kunnen leiden tot schuldenproblematiek. Het duiventil-effect kan voorts leiden tot niet-gebruik of onjuist gebruik doordat de alleenstaande ouder niet weet tot welke van de betrokken instanties hij zich moet wenden.

Gezien het specifieke karakter van de regeling zullen over dit effect eerst kwantitatieve uitspraken kunnen worden gedaan op basis van de feitelijke uitvoeringspraktijk van Vazalo. Daardoor kunnen wij de door de leden van de VVD-fractie gevraagde cijfers over dit effect niet geven. Wel zijn de oorzaken van dit effect als volgt in beeld te brengen.

In de loop van het kalenderjaar dat de alleenstaande ouder vanuit de bijstand aan het werk gaat, kan geen beroep worden gedaan op Vazalo. Het ontvangen van bijstand in het berekeningsjaar staat aan de Vazalo-toeslag in de weg (artikel 2, twee lid); de alleenstaande ouder blijft in dat kalenderjaar aangewezen op bijstand. In perioden in een kalenderjaar dat naar tijdsevenredigheid wordt voldaan aan de referte-eis kan de alleenstaande ouder naast de bijstand de arbeidstoeslag alleenstaande ouder van de gemeente ontvangen. Per 1 januari van het kalenderjaar volgend op dat waarin aan het werk is gegaan, gaat de alleenstaande ouder die verwacht gedurende dat hele kalenderjaar aan de referte-eis te voldoen van de gemeente naar de Belastingdienst/Toeslagen. De alleenstaande ouder ontvangt in dat kalenderjaar de Vazalo-toeslag in de vorm van een voorschot dat het eigen inkomen aanvult tot 90% WML (gelijk aan de bijstandsnorm). In het daarop volgende kalenderjaar wordt de definitieve hoogte van de Vazalo-toeslag bepaald en ontvangt de alleenstaande ouder de eventuele bonus.

---

Ons kenmerk W&B/URP/07/2738

Als in de loop van het kalenderjaar blijkt dat de alleenstaande ouder toch niet aan de referte-eis kan voldoen, bijvoorbeeld door blijvend verlies van het arbeidsinkomen, dient de Vazalo- toeslag te worden beëindigd en dient (weer) een beroep te worden gedaan op bijstand bij de gemeente.
Als in de loop van het kalenderjaar het arbeidsinkomen tijdelijk daalt, bijvoorbeeld omdat de alleenstaande ouder in verband met ziekte of vakantie van een kind minder uren kan werken, staat de alleenstaande ouder voor de vraag of de Vazalo-toeslag via de Belastingdienst/ Toeslagen kan blijven lopen dan wel of een beroep moet worden gedaan op de bijstand. Voor het antwoord op die vraag is van belang of gedurende het kalenderjaar nog aan de (thans) 4.475-eis kan worden voldaan én of het inkomen in de betreffende periode meer dan 55% WML bedraagt. Kan niet aan de eerste eis worden voldaan dan moet de alleenstaande ouder voor de rest van het kalenderjaar naar de bijstand. Kan wel aan die eis worden voldaan én bedraagt het inkomen in de betreffende periode meer dan 55% WML dan kan de alleenstaande ouder bij de Belastingdienst/Toeslagen blijven. Het voorschot kan dan worden aangepast aan de nieuwe situatie. Bedraagt het inkomen in de betreffende periode echter minder dan 55% WML dan kan de alleenstaande ouder beter voor de rest van het kalenderjaar naar de bijstand gaan omdat die maandelijks het verschil tussen het eigen inkomen en 90% WML aanvult, terwijl de Vazalo-toeslag maximaal 35% WML aanvult. Zou de alleenstaande ouder verwachten dat het gemiddelde jaarinkomen, ondanks het feit dat het inkomen in een deel van het jaar minder dan 55% WML bedraagt, uitkomt op ten minste 55% WML, dan kan zij bij de Belastingdienst/Toeslagen blijven.
In het kalenderjaar nadat de alleenstaande ouder is teruggekeerd naar de gemeente, kan het proces weer van voren af aan beginnen.

Bij het duiventil-effect gaat het er dus niet alleen om dat de alleenstaande ouder van de ene naar de andere instantie over moet. Het gaat er ook om dat de alleenstaande ouder:
· een inschatting moet maken van de te verwachten eigen inkomsten in het kalenderjaar in relatie tot een jaarlijks veranderende referte-eis en
· moet weten of bij een bepaalde, ook jaarlijks veranderende, hoogte van de eigen inkomsten gedurende een bepaalde periode (bijvoorbeeld in schoolvakanties of bij ziekte van een kind) beter een beroep kan worden gedaan op de Belastingdienst/Toeslagen dan wel op de gemeente.
Wat dat betreft verschilt de Vazalo-toeslag van de andere toeslagen die de Awir kent. Die andere toeslagen lopen automatisch mee met de ontwikkeling van het inkomen van de betrokkene én er is geen alternatief. Bij de Vazalo-toeslag is er wel een keuzemogelijkheid (Vazalo of bijstand) voor de alleenstaande ouder die zelf moet bepalen van welke mogelijkheid gebruik wordt gemaakt!

Bij een stabiele deeltijdbaan en een gezinssituatie waarin zich geen onverwachte ontwikkelingen voordoen (of waarin de kinderopvang kan inspelen op onverwachte ontwikkelingen) realiseert de Vazalo-toeslag het door indienster beoogde alternatief voor de
---

Ons kenmerk W&B/URP/07/2738

bijstand, waarbij het meer lonen van meer werk niet afhankelijk is van gemeentelijk beleid. Dat geldt temeer als er binnen de arbeidssituatie mogelijkheden zijn voor doorgroei en inkomensverbetering. Maar als de deeltijdbaan niet stabiel is, als er wel onverwachte ontwikkelingen zijn in de gezinssituatie (waarop de kinderopvang niet adequaat kan inspelen), als de deeltijdbaan een eindstation is, dan keert Vazalo zich tegen de alleenstaande ouder.

Het risico van Vazalo is dat een bepaalde groep alleenstaande ouders, die in de situatie verkeert dat het beoogde alternatief is te realiseren, wordt bevoordeeld ten opzichte van degenen die in een minder bevoorrechte situatie verkeren, zowel andere alleenstaande ouders als mensen die om andere redenen op deeltijdarbeid zijn aangewezen. Dit risico is voor ons een overwegend bezwaar tegenVazalo.

Gelet op het vorenstaande kan men zich afvragen of, om tot een verantwoorde afweging te komen tussen de kansen en de risico's van dit initiatiefwetsvoorstel, gebruik zou kunnen worden gemaakt van de experimenteermogelijkheid die artikel 83 WWB biedt. Bij een experiment kan worden afgeweken van een aantal artikelen uit de WWB. Doel van experiment moet zijn het onderzoeken van mogelijkheden om deze wet doeltreffender uit te voeren met betrekking tot de arbeidsinschakeling en de financiering. De gemeenten die deelnemen aan een experiment worden op hun verzoek door minister SZW aangewezen. Een experiment kan ten hoogste drie jaar duren. Een experiment wordt vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur en (eventueel) een ministeriële regeling. Een experiment kan na afloop worden omgezet in een structurele wettelijke regeling. Wij stellen ons op het standpunt dat een experiment op basis van artikel 83 WWB alleen mogelijk is als het initiatiefwetsvoorstel nog niet is aangenomen. Anders kan niet aan het vereiste worden voldaan dat het experiment ten doel moeten hebben het onderzoeken van mogelijkheden om deze wet doeltreffender uit te voeren met betrekking tot de arbeidsinschakeling en de financiering. Onder `deze wet' wordt immers de WWB verstaan en niet het initiatiefwetsvoorstel. Voorts heeft de beslissing tot het treffen van een structurele wettelijke regeling alsdan al zijn beslag gekregen in een wet en is geen sprake van een experiment als bedoeld in artikel 83, dat immers geheel of ten dele voorafgaat aan het voorstel van wet tot het treffen van een structurele wettelijke regeling. De definitieve standpuntbepaling ten aanzien van de experimenteermogelijkheid laten wij aan onze opvolgers.

De leden van de CDA-fractie geven aan dat voor wie aanvaardt, dat het in voldoende mate kunnen waarmaken van de huishoudelijke en gezinstaken naast het verrichten van arbeid, in vele gevallen noopt tot deeltijdarbeid, de huidige situatie, ondanks allerhande tegemoetkomingen, niet toereikend is. In antwoord op de vraag van deze leden welke oplossingen wij dan wel zien om beëindiging van de bijstandssituatie te bereiken, delen wij het volgende mee. Bij alleenstaande ouders die zorg en arbeid combineren streeft de WWB naar volledige economische zelfstandigheid, zonder enige overheidssteun. De benadering van de WWB om door maatwerk de alleenstaande ouder te activeren en te helpen uit te stromen; in de
---

Ons kenmerk W&B/URP/07/2738

individuele situatie bepaalt de gemeente samen met alleenstaande ouder de optimale combinatie van arbeid en zorg. Daarbij gaat het niet altijd om de kortste weg naar werk maar om de slimste weg naar werk. Dit is van belang om te voorkomen dat alleenstaande ouders langdurig in een kleine baan zonder perspectief blijven werken. Deze benadering impliceert investering in scholing en ontwikkeling. Betere opleiding maakt de combinatie van arbeid en zorg in zoverre gemakkelijker dat alleenstaande ouders al met een kleinere deeltijdbaan kunnen uitstromen en geen overheidssteun meer nodig hebben. Dat gemeenten hieraan al uitvoering geven, is te zien aan het toegenomen aantal lopende re-integratietrajecten. Ook Vazalo biedt een inkomenondersteuning door de overheid. In tegenstelling tot de WWB kent Vazalo echter geen re-integratieinstrumenten. Hierdoor blijven alleenstaande ouders in Vazalo lang - tot het jongste kind 16 jaar wordt - aangewezen op een situatie op een minimuminkomen, zonder uitzicht op verbetering. Bovendien heeft de ouder tijdens deze periode geen aanspraak op re-integratie door de gemeente zodat de kans op beter betaald werk niet toeneemt - of zelfs afneemt in deze tijd waarin kennis snel veroudert. Het maatwerk van de WWB biedt meer mogelijkheden dan Vazalo, waarvan de werking met name berust op een financiële prikkel. Uit diverse onderzoeken blijkt dat bij zorgende ouders een extra financiële prikkels niet altijd effectief zijn om ze te bewegen richting arbeidsmarkt. De culturele aspecten zoals opvattingen over arbeidsplicht, werkhervattingskans en opvoedkundige instelling van ouders spelen bij activering een rol. Bij de ouders die het belangrijker vinden om te zorgen en die weinig gevoelig zijn voor financiële prikkels zal de financiële toeslag van Vazalo geen effect sorteren.

De leden van de CDA-fractie vragen of - 16 maanden na de plenaire behandeling in de Tweede Kamer, waarbij als belangrijk bezwaar tegen de Vazalo-regeling onder meer werd opgevoerd "niet nu" - de uitstroom van alleenstaande ouders uit de WWB aanzienlijk is toegenomen. Zij vragen een nadere kwantificering. In 2003 stroomden 21.615 alleenstaande ouders uit op een bestand van 93.960 (23%), in 2004 23.550 op een bestand van 92.750 (25,4%) en in 2005 23.400 op een bestand van 89.220 (26,2%). Het aantal alleenstaande ouders in de bijstand daalt dus sinds de invoering van de WWB, bij een verhoudingsgewijs stijgende uitstroom. De inzet van de gemeente voor deze doelgroep vergt tijd en is thans niet alleen zichtbaar in termen van uitstroom. Deze inzet is juist belangrijk voor duurzame uitstroom. Veel gemeenten voeren een actief beleid gericht op scholing. Dit komt ook ten goede aan alleenstaande ouders die zich kunnen kwalificeren voor een bepaald vak of beroep. 62% van de alleenstaande ouders bezit geen startkwalificatie en investering in perspectief op een beter betaalde baan is daarbij (hard) nodig. Daarom is de stijging van het aantal lopende trajecten voor alleenstaande ouders zo van belang. Op 1 januari 2005 bedroeg het aantal lopende trajecten 33.890 en eind december 2005 was dit aantal gestegen tot 41.120, terwijl in dezelfde periode het aantal alleenstaande ouders in de bijstand daalde.

In antwoord op de vragen van de leden van de CDA- en de PvdA-fractie naar de in- en uitvoeringsproblematiek, delen wij mee dat de Belastingdienst na aanvaarding door de Eerste
---

Ons kenmerk W&B/URP/07/2738

Kamer één jaar nodig heeft voor het ontwerpen en bouwen van de applicatie en het opstellen van formulieren. Ook moet met gemeenten overlegd worden over de noodzakelijke gegevensuitwisseling. Aangezien het nu februari 2007 is, is het ontwerp en de bouw van de applicatie zeker niet voor januari 2008 klaar. Dit is te laat om de regeling goed te kunnen uitvoeren. Immers, om in december 2007 het eerste voorschot uit te kunnen betalen, moeten de formulieren in september/oktober 2007 bij de betrokkenen op de mat liggen. Dit zou betekenen dat de invoeringstermijn 7 maanden zou bedragen en geen 25 maanden zoals de leden van de PvdA-fractie veronderstellen.Rekening houdend met het voorgaande en de veelheid van de andere werkzaamheden, is invoering per 1 januari 2009 - en dus verzending van de formulieren in september/oktober 2008 - een realistische weergave van de werkelijkheid.

Kan, zo vragen de leden van de CDA-fractie, de gelijkschakeling van de diverse begrippen in Vazalo en Awir uitkomst bieden bij de in - en uitvoeringsproblematiek. Door de vormgeving van de Vazalo als draagkrachtafhankelijke toeslag is de Awir vanzelf van toepassing en gelden de in de Awir gehanteerde begrippen ook voor de Vazalo-toeslag. Dit geldt echter niet onverkort voor de WWB. Een verschil tussen de Awir en die wet schuilt met name in het inkomensbegrip. Waar de Awir aansluit bij het fiscale verzamelinkomen kent de bijstand het netto-inkomen. Dit is een principieel verschil, voortvloeiend uit het verschil in karakter tussen beide wetten. Deze begrippen kunnen dan ook niet zonder meer gelijkgeschakeld worden. Voor de uitvoering zou een dergelijke gelijkschakeling bovendien geen voordeel opleveren, aangezien de gemeente niet is geoutilleerd om het fiscale inkomen - en dan op maandbasis - te berekenen. Bovendien zou het vanuit een oogpunt van eenduidigheid onwenselijk zijn als meer dan een instantie zich met de vaststelling van het verzamelinkomen zou bezighouden. Voor de Belastingdienst/Toeslagen is daartegenover overschakeling naar het netto-inkomen weer niet aan de orde, aangezien daarmee zou worden afgeweken van het inkomensbegrip dat voor de andere toeslagen geldt.

De leden van de CDA-fractie vragen of er reeds meer te zeggen valt over het juridische risico van het onbelast zijn van de Vazalo-toeslag en hoe dit risico valt te ondervangen. De inkomstenbelasting gaat uit van heffing over vrij besteedbaar inkomen. Vrijgesteld worden uitkeringen of toeslagen voor een specifiek doel, zoals AWBZ- en AKW-uitkeringen, zorg-, huur- en kinderopvangtoeslag, studiebeurzen en ook de nieuw te introduceren kindertoeslag. In het wetsvoorstel is opgenomen dat de Vazalo-toeslag hoewel bedoeld als algemene inkomensaanvulling, onbelast zou worden. Dit in tegenstelling tot ander algemeen inkomen, zoals loon of bijstand. Het bezwaar daartegen is niet alleen dat het verschil een juridisch risico oplevert, maar dat dit verschil beleidsmatig niet goed verdedigbaar is. Immers, waarom zou de wetgever mensen die vergelijkbare soorten algemeen inkomen genieten anders willen behandelen?


---

Ons kenmerk W&B/URP/07/2738

De omvang van de groep van niet-bijstandsgerechtigden die in aanmerking zou kunnen komen voor de Vazalo toeslag, waarnaar de leden van de VVD-fractie vragen, bedraagt 25.000 personen.

De leden van de VVD-fractie vragen of op basis van recente cijfers op dit gebied (zoals o.a. CBS: Bijstandsuitkeringen 3e kwartaal 2006 en Armoedebericht 2006) een bijgestelde tabel kan worden geleverd van de budgettaire effecten Vazalo voor de komende 5 jaar. In antwoord hierop delen wij mee dat de geraamde budgettaire effecten van Vazalo zoals die enkele maanden geleden aan de Kamer kenbaar zijn gemaakt door het kabinet zijn nog steeds van toepassing. De uitgangspunten en gehanteerde cijfers behoeven, gegeven de marges die bij dergelijke ramingen gelden, geen aanpassing.

Op verzoek van de leden van de GroenLinks-fractie gaan wij nader in op de vraag in hoeverre de handhaving door de fiscus minimaal even goed is gewaarborgd als de handhaving van de WWB door de gemeenten? Het betreft dan met name de vraag naar de controle op leefvormen. De leefvorm is een belangrijk criterium voor de aanspraak op toeslagen. Dat geldt niet alleen voor de Vazalo-toeslag, maar ook voor de toeslagen voor huur, zorg en kinderopvang. De Belastingdienst/Toeslagen controleert leefvormen aan de hand van de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Bij vermoeden van misbruik/fraude wordt contact gezocht met de sociale recherche van de betreffende gemeente. De dienst voert daarnaast niet zelf controle uit door waarneming ter plaatse, maar kan daarvoor wel gebruik maken van de controlecapaciteit van sociale diensten of de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst. De Belastingdienst/ Toeslagen heeft anders dan de gemeenten geen mogelijkheid om rechtstreeks tot gerichte controles te besluiten.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(H.A.L. van Hoof)


---