De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Ons kenmerk UB/K/07/5925
Datum 16 februari 2007
Onderwerp WAO-herbeoordelingen
Tijdens het mondelinge vragenuur van 12 december 2006 heb ik toegezegd dat de eerst-
volgende deelonderzoeken over de inkomens- en arbeidsmarktpositie van herbeoordeelden in
de loop van februari 2007 aan de Tweede Kamer worden gezonden. In lijn met deze
toezegging bied ik u bijgaand het derde deelonderzoek van het eerste cohort en het eerste
deelonderzoek van het tweede cohort aan. De eerste twee deelonderzoeken van het eerste
cohort heb ik eerder met een brief van 26 april 2006 aan de Kamer gezonden (kamerstukken
2005 2006, 26448, 266). Aan het einde van deze brief kom ik terug op mijn toezegging
tijdens het mondelinge vragenuur van 30 januari 2007 met betrekking tot de systematiek van
verdiencapaciteit in de WAO en WIA.
Derde deelonderzoek van eerste cohort
Het eerste cohort bestaat uit 1783 personen die medio 2005 herbeoordeeld zijn en waarvan de
uitkering is verlaagd of beëindigd. Deze groep is vervolgens op drie tijdstippen (4, 8 en 18
maanden na het moment van herbeoordeling) geënquêteerd. Het derde deelonderzoek heeft
betrekking op de meting na 18 maanden.
Werkhervatting van niet-werkenden
Van de herbeoordeelden van wie de uitkering is verlaagd of beëindigd en die op het moment
van herbeoordeling niet werken (64% van het totaal) is 18 maanden na de herbeoordeling 32%
aan het werk. Daarnaast heeft 9% tot 12% na de herbeoordeling tijdelijk gewerkt, maar heeft
na 18 maanden geen werk meer. Ongeveer de helft van de werkhervatters heeft een vast
contract of tijdelijk contract voor een half jaar of langer.
Van de niet-hervatters is bijna tweederde nog steeds op zoek naar werk. 30% van de niet-
werkenden op het moment van de herbeoordeling neemt na 18 maanden nog deel aan een re-
integratietraject. De verwachting is daarmee gerechtvaardigd dat het aandeel werkenden met
de tijd nog zal stijgen. In tabel 1 is de werkhervatting op de verschillende meetmomenten
weergegeven.
Ons kenmerk UB/K/07/5925
Tabel 1: Werkhervatting na 4, 8 en 18 maanden (als percentage van groep die op moment van herbeoordeling niet
werkt)
tijdstip T0 T1 (4 mnd) T2 (8 mnd) T3 (18 mnd)
werkend - 11% 20% 32%
niet werkend 100% 89% 80% 68%
Werkbehoud en realisatie van verdiencapaciteit van werkenden
Van de herbeoordeelden waarvan de uitkering is verlaagd of beëindigd en die werken op het
moment van de herbeoordeling (36% van het totaal) en hun werk hebben behouden benut 74%
na 18 maanden de verdiencapaciteit (bijna) volledig. Van de herbeoordeelden die werken op
het moment van de herbeoordeling heeft 18 maanden na de herbeoordeling 18% het werk
verloren. Deze groep had relatief vaak geen vast contract en ervaart de gezondheid relatief
vaak als slecht. Het grootste deel van deze groep is desondanks actief op zoek naar werk. In
tabel 2 is het werkbehoud en werkverlies op de verschillende meetmomenten weergegeven.
Tabel 2: Werkbehoud en werkverlies na 4, 8 en 18 maanden (als percentage van de groep die tijdens de
herbeoordeling werkt)
tijdstip T0 T1 (4 mnd) T2 (8 mnd) T3 (18 mnd)
werkbehouders 100% 93% 89% 82%
werkverliezers - 7% 11% 18%
Werkhervatting van de hele groep herbeoordeelden
In totaliteit werkt 18 maanden na de herbeoordeling 51% van de herbeoordeelden waarbij de
uitkering is verlaagd of beëindigd. Op het moment van de herbeoordeling was dit nog 36%.
Inkomenspositie
18 maanden na de herbeoordeling ervaart 39% van de herbeoordeelden waarbij de uitkering is
verlaagd of beëindigd een duidelijke verslechtering van het inkomen ten opzichte van het
inkomen tijdens de herbeoordeling. Bij 44% van de herbeoordeelden waarbij de uitkering is
verlaagd of beëindigd is het inkomen gelijk gebleven of iets verslechterd. 16% van de
herbeoordeelden ervaart een verbetering van het inkomen. Dit laatste percentage lag na 4
maanden nog op 4%.
Algemene situatie herbeoordeelden
68% van de herbeoordeelden geeft aan dat zij er sinds de herbeoordeling in algemene zin
(combinatie van inkomen, gezondheid en werk) op achteruit zijn gegaan. Zij wijzen met name
op de inkomensachteruitgang al dan niet in combinatie met de gezondheidsklachten.17% is er
iets of veel op vooruit gegaan. De reden hiervan is voornamelijk gelegen in
inkomensverbetering.
---
Ons kenmerk UB/K/07/5925
Meer dan de helft van de cliënten is niet tevreden over de ondersteuning van UWV. Hierbij
dient bedacht te worden dat voor alle geënquêteerden de uitkering is verlaagd of beëindigd.
13% is wel tevreden over UWV en 24% is tevreden noch ontevreden. In geval bezwaar is
gemaakt tegen de uitslag van de herbeoordeling, het inkomen duidelijk is verslechterd en de
gezondheid als slecht of wisselend wordt ervaren, is men vaker ontevreden.
Eerste deelonderzoek van tweede cohort
Het tweede cohort bestaat uit 1530 personen die medio 2006 herbeoordeeld zijn en waarvan de
uitkering is verlaagd of beëindigd. Deze groep is vervolgens 4 maanden na het moment van
herbeoordeling geënquêteerd. Een tweede en derde meting vindt plaats 8 en 18 maanden na het
moment van herbeoordeling. Ten opzichte van het eerste cohort zijn de deelnemers van het
tweede cohort gemiddeld 4 jaar ouder, ligt het aandeel gedeeltelijk arbeidsgeschikten hoger
(39% versus 31%) en werkt een groter deel op het moment van de herbeoordeling (42% versus
36%)
Werkhervatting van niet werkenden
Van de herbeoordeelden waarvan de uitkering is verlaagd of beëindigd en die op het moment
van de herbeoordeling niet werken (58% van het totaal) is na 4 maanden 12% aan het werk. De
overgrote meerderheid van de niet-hervatters onderneemt zoekactiviteiten; 87% heeft zich
ingeschreven bij CWI, 33% staat ingeschreven bij een uitzendbureau en 63% is bezig met een
re-integratietraject.
Ten aanzien van de vormen van ondersteuning wint de IRO aan populariteit; in 2005 deed
11% van de niet-werkenden een beroep op een IRO en in 2006 18%. Het aandeel reguliere re-
integratietrajecten is gedaald. Bij het tweede cohort sluit de begeleiding vaker aan bij de eigen
wensen en behoeften. Daarnaast is het aandeel herbeoordeelden dat na 4 maanden (alsnog)
behoefte heeft aan begeleiding (17%) afgenomen. Uit een koppeling met de bestanden van
UWV blijkt overigens wel dat in alle gevallen, ook waar er nog behoefte bestaat aan
begeleiding, een re-integratievisie is opgesteld. In tabel 3 is de werkhervatting van het eerste
en het tweede cohort weergegeven.
Tabel 3: Werkhervatting na 4, 8 en 18 maanden van het eerste en het tweede cohort (als percentage van groep die
op moment van herbeoordeling niet werkt)
tijdstip T0 T1 (4 mnd) T2 (8 mnd) T3 (18 mnd)
werkhervatting 1e cohort - 11% 20% 32%
werkhervatting 2e cohort - 12% nvt nvt
Werkbehoud en realisatie van verdiencapaciteit van werkenden
Van de herbeoordeelden die werken op het moment van de herbeoordeling (42% van het
totaal) benut naar schatting 69% de verdiencapaciteit (bijna) volledig. 4% van de degene die
werken op het moment van de herbeoordeling is 4 maanden later het werk kwijt geraakt. Bij
---
Ons kenmerk UB/K/07/5925
het eerste cohort lag dit aandeel na 4 maanden op 7%. In tabel 4 is het werkbehoud van het
eerste en tweede cohort weergegeven.
Tabel 4: Werkbehoud na 4, 8 en 18 maanden van het eerste en het tweede cohort (als percentage van de groep die
tijdens de herbeoordeling werkt)
tijdstip T0 T1 (4 mnd) T2 (8 mnd) T3 (18 mnd)
werkbehoud 1e cohort - 93% 89% 82%
werkbehoud 2e cohort - 96% nvt nvt
Beleidsconclusies
Perspectief op participatie en een zorgvuldige uitvoering zijn van het grootste belang bij de
uitvoering van de herbeoordelingen. De deelrapporten laten zien dat op deze beide aspecten
vooruitgang wordt geboekt, maar dat verbetering nog mogelijk en nodig is.
Het aandeel herbeoordeelden dat het werk hervat laat binnen het eerste cohort duidelijk een
opgaande lijn zien. 4 maanden na de herbeoordeling had 11% het werk hervat. Na 18 maanden
is dit opgelopen tot 32%. Nog eens 9% - 12% heeft tijdelijk gewerkt in de tussenliggende
periode. Bovendien neemt een 30% van degenen die niet werken op het moment van de
herbeoordeling na 18 maanden nog deel aan een re-integratietraject. Per saldo is het aandeel
werkenden opgelopen van 36% op het moment van de herbeoordeling naar 51% na 18
maanden.
Daarnaast presteert het tweede cohort op de onderdelen werkhervatting en werkbehoud een
fractie beter dan het eerste cohort. Deze ontwikkelingen zijn positief. Het feit echter dat een
deel van de herbeoordeelden die werken op het moment van de herbeoordeling het werk na 18
maanden heeft verloren illustreert dat de arbeidsmarktpositie van veel herbeoordeelden nog
niet altijd stabiel is. Nadrukkelijke aandacht voor de kansen op werk voor degenen die
herbeoordeeld zijn blijft noodzakelijk. De invulling hiervan behoort tot de
verantwoordelijkheid van het nieuwe kabinet en sociale partners.
Met betrekking tot de uitvoering van de herbeoordelingen laat de eerste meting van het tweede
cohort zien dat UWV meer in staat is om maatwerk te leveren. De begeleiding sluit vaker aan
bij de eigen wensen en behoeften en het aandeel herbeoordeelden dat na 4 maanden (alsnog)
behoefte heeft aan begeleiding is afgenomen. Desondanks blijft het aandeel dat na vier
maanden alsnog behoefte heeft aan begeleiding, met 17%, aanzienlijk. UWV doet hiernaar
nader onderzoek.
Het oordeel van de herbeoordeelden uit het tweede cohort over de uitvoering door UWV loopt
van een 6,2 over de duidelijkheid van de UWV-brochures tot een 4,8 met betrekking tot de
zorgvuldigheid van de herbeoordelingen. Wel moet er rekening mee worden gehouden dat
alleen herbeoordeelden waarvan de uitkering is verlaagd of beëindigd aan het onderzoek
deelnemen. Het oordeel van het tweede cohort over de zorgvuldigheid van de herbeoordeling
is, zij het beperkt, gestegen ten opzichte van het oordeel van het eerste cohort. De uitvoering
---
Ons kenmerk UB/K/07/5925
van de herbeoordelingen door UWV lijkt zodoende met kleine stapjes te verbeteren.
Nadrukkelijke aandacht voor de uitvoering van de herbeoordelingen, bijvoorbeeld voor de
verdere aansluiting van re-integratie-activiteiten blijft echter noodzakelijk.
Toezegging mondeling vragenuur 30 januari jl.
Tijdens het mondelinge vragenuur van 30 januari jl. heb ik naar aanleiding van een vraag van
kamerlid Koer Kaya (D66) toegezegd de Tweede Kamer te wijzen op stukken waarin de
systematiek van de WAO met betrekking tot het verlies aan verdiencapaciteit is uiteengezet. Ik
volsta hier met een verwijzing naar de Nota naar aanleiding van het verslag bij het
wetsvoorstel WIA pagina 13 en verder (kamerstukken 2005 2006, 30034, nr 12).
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid