Raad van State


Uitspraak Goedkeuring bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002; 1e herziening Molenheide" in Best

Zaaknummer: 200602842/1
Publicatie datum: woensdag 14 februari 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Noord-Brabant

200602842/1.
Datum uitspraak: 14 februari 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:


1. , waarvan de vennoten zijn , gevestigd te Best,
2. , wonend te Best,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2005 heeft de gemeenteraad van Best, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 augustus 2005, het bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002; 1e herziening Molenheide" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 7 maart 2006, no. 1132760, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben de bij brief van 13 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2006, en bij brief van 9 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2006, beroep ingesteld. heeft haar beroep aangevuld bij brief van 12 mei 2006. hebben hun beroep aangevuld bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 7 juni 2006.

Bij brief van 6 september 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2006, waar , vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Raijer, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.J.M. Danen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Best, vertegenwoordigd door J. den Otter, ambtenaar van de gemeente. zijn met bericht niet verschenen.


2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat is opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het plan

2.3. Het plan betreft een correctieve herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002" op grond van artikel 30 van de WRO naar aanleiding van het besluit van verweerder van 10 september 2002, no. 814978. Met het plan wordt vooruit gelopen op een integrale herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002".

Het standpunt van appellanten

2.4. stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarde" met de aanduiding "struweelvogels" betreffende het perceel aan en aan het ingevoegde artikel 25, lid 1a, van de planvoorschriften.

Appellante stelt ten eerste dat in het plangebied geen struweel en daarmee geen struweelvogels aanwezig zijn, omdat het gebied zich kenmerkt als een open gebied met weinig beplantingen.

Voorts stelt appellante dat zij door de aanduiding "struweelvogels" ten onrechte aanzienlijk wordt beperkt in de mogelijkheden voor aanpassing dan wel uitbreiding van haar intensieve veehouderij op het perceel, doordat een zwaardere toets zal plaatsvinden. Daartoe voert appellante aan dat het perceel is gelegen in de Groene Hoofdstructuur - Landbouw als bedoeld in het streekplan "Brabant in Balans" (2002) en in het zogeheten verwevingsgebied als bedoeld in het Reconstructieplan Meijerij en dat het een duurzame locatie betreft.

2.5. stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarde" met de aanduiding "struweelvogels" betreffende het perceel aan , kadastraal bekend sectie , no. , en aan het ingevoegde artikel 25, lid 1a, van de planvoorschriften.

Appellanten stellen dat de gebiedswaardering van het plangebied als struweelvogelgebied in het streekplan zeer indicatief is aangegeven op de bijbehorende kaart en slechts een indicatie betreft van de voorkomende waarden. Ook stellen zij dat deze gebiedswaardering in het streekplan op een enigszins verouderd onderzoek is gebaseerd.

Voorts bestrijden appellanten de resultaten van het in zoverre aan het plan ten grondslag gelegde struweelvogelonderzoek. Zij voeren daartoe aan dat slechts drie maal een bezoek is gebracht aan het plangebied. Appellanten betwijfelen of dit aantal bezoeken toereikend is om de habitat van vogelsoorten te kunnen vaststellen. Verder stellen zij dat uit het onderzoek niet blijkt dat de grasmus en de patrijs zijn aangetroffen op het perceel van appellanten. Afgezien hiervan kan volgens appellanten niet met zekerheid worden vastgesteld of het perceel de habitat van deze vogels betreft. Mitsdien had aan de resultaten van het onderzoek geen doorslaggevend gewicht mogen worden toegekend. Gelet hierop zijn de aanwezige waarden en de begrenzing van het struweelvogelgebied in het plan volgens appellanten ten onrechte niet vastgesteld aan de hand van een voldoende representatief en actueel onderzoek. Nu verweerder voorts voorbij is gegaan aan de kritiek van appellanten op het struweelvogelonderzoek is het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd, aldus appellanten.

Verder stellen appellanten dat het aan de aanduiding "struweelvogels" verbonden aanlegvergunningvereiste een onaanvaardbare belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van hun akker- en tuinbouwbedrijf. Daarbij merken appellanten op dat het op voorhand niet zeker is dat zij de benodigde vergunning zullen krijgen.

Het standpunt van verweerder

2.6. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd. Ten aanzien van de bedenkingen van appellanten stelt verweerder ten eerste dat de bestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarde" met de aanduiding "struweelvogels" volgt uit zijn besluit van 10 september 2002, no. 814978, welk besluit in rechte onaantastbaar is geworden.

Voorts stelt verweerder dat de gebiedswaardering als struweelvogelgebied in het streekplan berust op onderzoek dat in het kader van het streekplan is uitgevoerd. Naast deze provinciale inventarisatie is in het kader van het onderhavige plan een aanvullend struweelvogelonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het gebied ten oosten van de Oude Baan voldoet aan de provinciale beleidsnorm voor struweelvogelgebied van 9 territoria per 100 ha.

Verder acht verweerder een aanlegvergunningstelsel noodzakelijk om af te kunnen wegen of een bepaalde ingreep de natuurbelangen niet in overwegende mate aantast. Hierbij stelt hij zich op het standpunt dat de bescherming van struweelvogels moet plaatsvinden door middel van een zogeheten vlakdekkende bestemming als in het plan, waarmee in de betreffende gebieden extra voorwaarden voor bebouwing en het gebruik gelden. Een regeling waarbij alleen de struwelen worden beschermd schiet volgens verweerder tekort, omdat daarbij het totale leefgebied onvoldoende wordt beschermd. Ten slotte merkt verweerder op dat werken en werkzaamheden, die het normale beheer van agrarische gronden betreffen, uitgesloten zijn van het aanlegvergunningenstelsel in het plan.

Vaststelling van de feiten

2.7. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.7.1. Bij besluit van 21 februari 2002 heeft de gemeenteraad van Best het bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 10 september 2002, no. 814978, deels goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan.

2.7.2. Ingevolge artikel 30 van de WRO, voor zover hier van belang, stelt de gemeenteraad, indien door gedeputeerde staten goedkeuring aan een vastgesteld bestemmingsplan is onthouden, een nieuw plan vast, waarbij het besluit van gedeputeerde staten in acht wordt genomen.

2.7.3. In het streekplan "Brabant in Balans" (2002) is het plangebied gelegen in een gebied dat op plankaart 2 (Elementen van de onderste laag)

is aangewezen als "Groene Hoofdstructuur - Landbouw" en "leefgebied struweelvogels".

Het leefgebied struweelvogels omvat landbouwgronden en andere gronden waarop struweelvogels kunnen gedijen, zoals de roodborsttapuit en de geelgors. Ook in het leefgebied struweelvogels moeten activiteiten worden uitgeoefend met voldoende respect voor de bestaansvoorwaarden van de betreffende diersoorten. Het gaat dan met name om de handhaving van een besloten of halfopen landschapsstructuur met een kleinschalige percelering, houtwallen, ruige perceelsranden en slootkanten, overhoekjes, solitaire bomen, dijken en onverharde wegen en paden (p. 100).

Onder meer in de Groene Hoofdstructuur - Landbouw worden aan het grondgebruik door agrarische bedrijven beperkingen gesteld die nodig zijn voor de instandhouding van (potentiële) leefomstandigheden voor de natuur. Hierbij moet met name worden gedacht aan de beperking van egaliserings-werkzaamheden, diepploegen, het scheuren van grasland, wijziging van de verkaveling en het planten of verwijderen van houtopstanden en hagen, aldus het streekplan (p. 110).

2.7.4. Ingevolge artikel 6, eerste lid van de voorschriften bij het bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002", zijn de gronden aangewezen voor "Agrarisch gebied met natuurwaarde" bestemd voor:

a. een duurzame agrarische bedrijfsvoering;

b. instandhouding van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden; (...)

Ingevolge artikel 7, eerste lid van deze voorschriften zijn de gronden aangewezen voor "Agrarisch gebied met landschappelijke en/of cultuurhistorische waarde" bestemd voor:

a. een duurzame agrarische bedrijfsvoering;

b. instandhouding van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden; (...)

Ingevolge artikel 8, eerste lid van deze voorschriften zijn de gronden aangewezen voor "Agrarisch gebied" bestemd voor:

a. een duurzame agrarische bedrijfsvoering; (...)

2.7.5. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de voorschriften bij het bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002" is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in 'Tabel Strijdig gebruik/Aanlegvergunningen' weergegeven werken en/of werkzaamheden uit te voeren (...).

Ingevolge artikel 25, tweede lid, van de voorschriften bij dat plan geldt het in het eerste lid vervatte verbod niet voor het uitvoeren van:

a. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;

(...)

2.7.6. In zijn besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002" van 10 september 2002, no. 814978, heeft verweerder onder meer het volgende overwogen:

"De gebieden die volgens het streekplan (...) behoren tot de GHS- landbouw heeft de gemeente (...) bestemd tot 'agrarisch gebied met landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden' (...) en 'agrarisch gebied'. Deze bestemmingen (...) bieden echter onvoldoende bescherming van de natuurwaarden. In de bestemming 'agrarisch gebied met landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden' zijn natuurwaarden wel meebestemd, maar in onvoldoende mate. Wij zijn van mening dat zowel het onderzoek naar natuurwaarden en de waardering daarvan onvoldoende zijn als de interne werking.

De planologische bescherming van de natuur- en landschapswaarden zoals in (...) het streekplan is beschreven kan door deze wijze van bestemmen niet tot zijn recht komen. (...) Medebepalend voor ons standpunt hierin is, zoals wij hierna zullen overwegen, dat wij overwegende bezwaren hebben tegen het onderzoek naar de natuurwaarden, de waardering van de natuurwaarden en het feit dat als gevolg daarvan een adequaat toetsingskader ontbreekt (…).

Om deze motieven komen de plandelen die onderdeel uitmaken van de GHS-landbouw en die bestemd zijn tot 'agrarisch gebied met landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden' en 'agrarisch gebied' niet voor goedkeuring in aanmerking (...) Deze plandelen hebben wij op plankaart 1 rood omlijnd."

(...)

"Zoals wij boven hebben aangegeven kunnen wij met de bestemmingen van de tot de GHS-natuur behorende gebieden wel instemmen en met de bestem¬mingen van de tot de GHS-landbouw in een aantal situaties niet. (...) Ten aanzien van het verrichte onderzoek naar de natuurwaarden zijn wij van mening dat dit niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld moeten worden. (...) Volgens de provinciale inventarisatie gaat het in de GHS in het bijzonder om vlinders, reptielen en struweelvogels die aan de criteria van de GHS voldoen, te weten kenmerkende zeldzame soorten in bijzondere aantallen of dichtheden. De gemeente geeft in haar onderzoeksrapport aan dat het overwegend om algemene soorten gaat. Wij hebben echter ter plaatse bijzondere soorten onderkend hetgeen de aanleiding is geweest om het gebied aan te merken als GHS-landbouw. Dit leidt er toe dat het onderzoek naar natuurwaarden te kort schiet, het toetsingskader onduidelijk is en de in het streekplan beoogde bescherming van deze gebieden met natuur¬waarden, inclusief subzones, onvoldoende bescherming krijgen. Om deze redenen komen de op de waardenkaart 1 blauw omlijnde plandelen niet voor goedkeuring in aanmerking."

Een aanmerkelijk deel van het plangebied is op plankaart 1 bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2002" rood omlijnd. Voorts is onder meer vrijwel het gehele plangebied blauw omlijnd op de bij dat plan behorende waardenkaart 1.

2.7.7. Naar aanleiding van de zienswijzen die tegen het onderhavige plan zijn ingebracht is in opdracht van het gemeentebestuur door Ecologisch Adviesbureau Cools een onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van struweelvogels in het gebied Vleutsche Kampen-Molenheide. Het in juni 2005 daartoe uitgebrachte rapport vermeldt hierover het volgende:

"In de periode half april - begin juni 2005 is het gebied driemaal in de vroege ochtend bezocht. De bezoeken vonden plaats van ongeveer een kwartier vóór zonsopkomst tot maximaal rond het middaguur en onder geschikte weersomstandigheden, zijnde droog weer met niet al te veel wind. (...)

Van de struweelvogels die de door de Provincie Noord-Brabant zijn geselecteerd komen er vier in het onderzoeksgebied voor (...). Met name de Geelgors komt (vrij) regelmatig in het gebied voor met 11 broedterritoria. Deze territoria bevinden zich in de brede houtsingel en loofbosje, en voor het merendeel in landbouwgebied langs wegen. Van de Gekraagde roodstaart is slechts één territorium vastgesteld nabij een boerderij in het gebiedsdeel Molenheide. Van de Grasmus zijn negen territoria vastgesteld met name langs wegen in het zuidelijke landbouwgebied. De Patrijs heeft binnen het gebied drie territoria in het landbouwgebied, veelal in randzones van percelen."

Blijkens het rapport zijn een grasmus en patrijs geconstateerd op en aan de rand van het perceel van . Voorts is een grasmus geconstateerd aan de rand van het perceel van .

2.7.8. Ingevolge artikel B van de voorschriften van dit plan zijn, voor zover niet in artikel C en artikel D geregeld, voor zover hier van belang, de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002" van toepassing op het plan.

Ingevolge artikel C worden de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002" in die zin herzien dat in artikel 25, na de tekst van het eerste lid, lid 1 a wordt ingevoegd. Ingevolge lid 1 a is het verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) op of in de gronden binnen de bestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarde" met de aanduiding "struweelvogels" (...) de in 'Tabel Strijdig gebruik/Aanlegvergunningen A' weergegeven werken en/of werkzaamheden uit te voeren (...).

Voorts wordt in het bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002" na de 'Tabel Strijdig gebruik/Aanlegvergunning' de 'Tabel Strijdig gebruik/Aanlegvergunning A' ingevoegd. Blijkens deze tabel is een aanlegvergunning vereist voor de volgende werken en werkzaamheden: het afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen en egaliseren van de bodem, het graven en dempen van sloten, het dempen van kleine wateren, oeverbeschoeiingen, het rooien van beplantingen, het verharden van infrastructuur, leidingen, het aanpassen van de perceelsindeling, lage of tijdelijke ondersteunende voorzieningen, containerteelt of omkeerbare ondersteunende voorzieningen en foliebassins.

Het oordeel van de Afdeling

2.8. Blijkens de overwegingen en het dictum van het besluit van verweerder omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002" van 10 september 2002 heeft verweerder zich daarin op het standpunt gesteld dat ten aanzien van onder meer het plangebied onvoldoende onderzoek is gedaan naar de aanwezige natuurwaarden, die blijkens het streekplan wat betreft het plangebied uit de daar aanwezige struweelvogels bestaan. Mitsdien worden deze natuurwaarden volgens verweerder in het bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002" onvoldoende gewaardeerd en voorts wegens het ontbreken van een passend toetsingskader in dat plan onvoldoende beschermd. Gelet hierop heeft verweerder bij zijn besluit van 10 september 2002 goedkeuring onthouden aan een plandeel betreffende onder meer de gronden van het onderhavige plangebied.

Tegen dit onderdeel van het besluit is door appellanten geen beroep ingesteld. Voorts is het besluit van verweerder op dit punt niet vernietigd in de uitspraak van de Afdeling van 7 januari 2004, no. 200205573/1. Gelet op artikel 30 van de WRO was de gemeenteraad gezien het voorgaande gehouden een nieuw plan vast te stellen, waarin een toetsingskader is opgenomen voor de bescherming van de in het plangebied aanwezige struweelvogels.

Uit het aan het plan ten grondslag gelegde struweelvogelonderzoek blijkt dat zich in het plangebied, onder meer op en nabij de percelen van de bedrijven van appellanten, struweelvogels bevinden. De stelling van , dat in het plangebied geen struweelvogels aanwezig zijn, is mitsdien onjuist. Voorts zijn een grasmus en een patrijs geconstateerd op en aan de rand van het perceel van het bedrijf van . Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de toegepaste onderzoeksmethode niet geschikt is voor het vaststellen van de habitat van struweelvogels. In hetgeen zij hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de resultaten van het struweelvogelonderzoek. Mitsdien heeft verweerder dit onderzoek in redelijkheid bij zijn besluit omtrent goedkeuring van het plan kunnen betrekken.

Blijkens de plankaart en de kaarten bij het struweelvogelonderzoek is de bestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarde" met de aanduiding "struweelvogels" toegekend aan de gronden waarop blijkens dit onderzoek struweelvogels zijn geconstateerd. Niet is gebleken dat ten gevolge van deze aanduiding uit de van toepassing zijnde voorschriften volgt dat bij aanpassing of uitbreiding van de intensieve veehouderij een zwaardere toets plaatsvindt.

Gelet op het voorgaande heeft verweerder in zoverre in redelijkheid kunnen instemmen met het plan.

2.8.1. Voorts is ten aanzien van de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarde" met de aanduiding "struweelvogels" een aanlegvergunning vereist voor de in 2.7.6 genoemde werken en werkzaamheden. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder zich daarbij op het standpunt gesteld dat deze aanlegvergunningvereisten geen onaanvaardbare belemmering van de bedrijfsvoering van appellanten vormen, omdat werken en werkzaamheden, die het normale beheer van agrarische gronden betreffen zijn uitgesloten van het aanlegvergunningstelsel. Verweerder heeft hierbij echter miskend dat artikel 25, tweede lid, van de voorschriften bij het bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002" in het onderhavige plan niet van overeenkomstige toepassing is op het aanlegvergunningenstelsel als bedoeld in 2.7.6., nu in artikel C van het plan geen invoeging van 'en lid 1a' heeft plaatsgevonden in artikel 25, tweede lid van die voorschriften. Mitsdien is verweerder bij zijn beoordeling van het aanlegvergunningenstelsel ten onrechte ervan uitgegaan dat voor werken en werkzaamheden als bedoeld in 2.7.6., die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen, op grond van het plan geen aanlegvergunning is vereist. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Nu met het aanlegvergunningenstelsel als neergelegd in artikel C van de planvoorschriften ook voor werken en werkzaamheden van geringe omvang en voor werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen tevens een aanlegvergunningen is vereist, kan dit een onevenredige belemmering van de bedrijfsvoering van appellanten tot gevolg hebben. Verweerder heeft zich in redelijkheid niet op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.

Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel C van de planvoorschriften, betreffende artikel 25 van de voorschriften bij het bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002" dient te worden vernietigd. Voorts ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan dit artikelonderdeel.

Ter bescherming van de natuurwaarden in het plangebied in de periode totdat het besluit van verweerder betreffende het door de gemeenteraad nieuw vast te stellen bestemmingsplan is goedgekeurd, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen.

Deze voorlopige voorziening houdt in dat het op de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarde" met de aanduiding "struweelvogels" verboden is om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en/of werkzaamheden, niet zijnde werken en/of werkzaamheden die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen, uit te voeren:

a. het afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen en egaliseren van de bodem en het reliëf;

b. het graven en dempen van sloten, het dempen van kleine wateren en oeverbeschoeiingen;

c. het rooien van beplantingen;

d. het verharden van de infrastructuur, leidingen, het aanpassen van de perceelsindeling,

e. lage of tijdelijke ondersteunende voorzieningen, containerteelt of omkeerbare ondersteunende voorzieningen en foliebassins.

Proceskostenveroordeling

2.9. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 7 maart 2006, no. 1132760, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel C van de planvoorschriften, betreffende artikel 25 van de voorschriften bij het bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002";

III. onthoudt goedkeuring aan artikel C van de planvoorschriften, betreffende artikel 25 van de voorschriften bij het bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002";

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;

V. treft de voorlopige voorziening dat het op de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarde" met de aanduiding "struweelvogels" verboden is om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en/of werkzaamheden, niet zijnde werken en/of werkzaamheden die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen, uit te voeren:

a. het afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen en egaliseren van de bodem en het reliëf;

b. het graven en dempen van sloten, het dempen van kleine wateren en oeverbeschoeiingen;

c. het rooien van beplantingen;

d. het verharden van de infrastructuur, leidingen, het aanpassen van de perceelsindeling,

e. lage of tijdelijke ondersteunende voorzieningen, containerteelt of omkeerbare ondersteunende voorzieningen en foliebassins;

VI. bepaalt dat de onder V. opgenomen voorlopige voorziening vervalt op het moment dat het nieuw te nemen besluit van de gemeenteraad met betrekking tot artikel C van de planvoorschriften, betreffende artikel 25 van de voorschriften bij het bestemmingsplan "Buitengebied Best 2002", door verweerder is goedgekeurd, dan wel een nieuw bestemmingsplan dat op de betrokken plandelen ziet door verweerder is goedgekeurd;

VII. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van ¤ 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van ¤ 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VIII. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van ¤ 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) voor ¤ 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2007

270-516