Raad van State


Uitspraak Verzoek om bestuursdwang en schadevergoeding vanwege plaatsing sirenemast in Heemstede

Zaaknummer: 200603174/1
Publicatie datum: woensdag 7 februari 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Heemstede Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom

200603174/1.
Datum uitspraak: 7 februari 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

, wonend te ,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/3011 van de rechtbank Haarlem van 28 maart 2006 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Heemstede.


1. Procesverloop

Bij brief van 23 december 2004 heeft appellant het college van burgemeester en wethouders van Heemstede (hierna: het college) verzocht om toepassing van bestuursdwang tegen de plaatsing van een sirenemast in het gemeentelijk plantsoen aan het Adriaan van Ostadeplein en de Willem van de Veldekade en verzocht om schadevergoeding ter zake. Bij brief van 16 februari 2005 heeft appellant bij de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) beroep ingesteld tegen het uitblijven van een tijdige beslissing door het college op dit verzoek.

De rechtbank heeft dit beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 16 februari 2005 als bezwaarschrift doorgezonden naar het college.

Bij besluit van 24 juni 2005 heeft het college het door appellant gemaakte bezwaar tegen de fictieve weigering tot toepassing van bestuursdwang ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de fictieve weigering om schadevergoeding toe te kennen niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 28 maart 2006, verzonden op 31 maart 2006, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 27 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heemstede van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.M. Langeloo, advocaat te Amsterdam en het college, vertegenwoordigd door mr. R.B.M. Hermans, ambtenaar der gemeente Heemstede, zijn verschenen.
2. Overwegingen

2.1. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het plaatsen van de sirenemast niet in strijd is met een bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichting als bedoeld in artikel 5:21 van de Awb, zodat het college niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen de sirenemast. Het betoog van appellant dat de voorschriften van het bestemmingsplan zijn overtreden faalt, reeds omdat ingevolge artikel 20, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) de bestemmingsplanvoorschriften buiten toepassing blijven indien geen bouwvergunning is vereist. De omstandigheid dat de rechtbank artikel 20 van de WRO niet uitdrukkelijk heeft genoemd doet hier niet aan af. De overige door appellant genoemde rechtsregels houden evenmin een verbod tot plaatsing van de sirenemast in.

2.2. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de bestuursrechter slechts bevoegd is tot kennisneming van het beroep tegen een beslissing op een verzoek om schadevergoeding, indien de rechter ook bevoegd is te oordelen over het beroep tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf. Zoals is overwogen in de uitspraak van heden inzake nr. 200603173/1 is de mededeling in de brief van 14 september 2004 dat wordt overgegaan tot plaatsing van de sirenemast, noch de beslissing tot het verlenen van toestemming voor het gebruik van de gemeentelijke grond door middel van een overeenkomst, gericht op publiekrechtelijk rechtsgevolg, zodat daartegen niet kan worden opgekomen bij de bestuursrechter. De stelling van appellant dat het college ter zake als aanspreekpunt fungeert in het kader van de uitoefening van een publiekrechtelijke taak van de rijksoverheid, wat daar ook van zij, kan daaraan niet afdoen.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2007

17-544.