Raad van State
Uitspraak Tijdelijk sluitingsbevel seksclub "Paradise" in Den Haag
Zaaknummer: 200605935/1
Publicatie datum: woensdag 31 januari 2007
Tegen: de burgemeester van Den Haag
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Verordeningen
200605935/1.
Datum uitspraak: 31 januari 2007.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid "Paradise 's-Gravenhage B.V." en "Maranto Consultants B.V.", gevestigd te Den Haag,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/337 van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 juli 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
de burgemeester van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2004 heeft de burgemeester van Den Haag (hierna: de burgemeester) de seksinrichting aan de Thomsonlaan105-109a te Den Haag (hierna: de seksinrichting) voor de duur van drie maanden, ingaande op 10 juli 2004, gesloten.
Bij besluit van 7 december 2004 heeft de burgemeester het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juli 2006, verzonden op 4 juli 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 september 2006 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
Bij brief van 20 december 2006 hebben appellanten een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. W.G.H. van de Wetering en W.C. Greijskamp en bijgestaan door mr. M. de Boorder, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S. Jurada en drs. V. Knezevic, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 151a van de Gemeentewet kan de raad een verordening vaststellen waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling.
Ingevolge artikel 95h, eerste lid, van de Algemene politieverordening voor 's-Gravenhage 1982 (hierna: de APV), is het verboden een seksinrichting of een escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 95m, aanhef en onder b, van de APV, zien de exploitant en de beheerder er voortdurend op toe dat in de seksinrichting geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Ingevolge artikel 95o, eerste lid, van de APV, voor zover hier van belang, kan het bevoegd bestuursorgaan in geval van strijdigheid met de bepalingen in deze paragraaf van een afzonderlijke seksinrichting - al dan niet tijdelijk - de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
2.1.1. De burgemeester voert ten aanzien van seksinrichtingen een handhavingsbeleid, dat is neergelegd in het zogenoemde Handhavingsarrangement voor seksinrichtingen en escortbedrijven behorend bij artikel 95a tot en met 95t van de APV (hierna: het Handhavingsarrangement). Volgens dit beleid wordt een stappenplan gevolgd indien sprake is van exploitatie in strijd met de vergunning (onderdeel b van het Handhavingsarrangement). In dit onderdeel b worden onder meer vermeld de situatie waarin inadequaat beheer plaatsvindt, bijvoorbeeld door het ontbreken van toezicht door de exploitant, en de situatie waarin illegalen in de inrichting aanwezig zijn. Na constatering van een overtreding wordt de vergunninghouder eerst schriftelijk gewaarschuwd. Vindt daarna opnieuw een overtreding plaats, dan wordt de inrichting één maand gesloten. Bij een derde overtreding wordt de inrichting drie maanden gesloten en na een vierde overtreding volgt in het geval van inadequaat beheer sluiting van de seksinrichting en in het geval van de aanwezigheid van illegalen sluiting voor onbepaalde tijd.
2.2. De burgemeester heeft de seksinrichting gesloten omdat bij een controle op 22 april 2004 een illegaal in Nederland verblijvende prostituee is aangetroffen. De burgemeester heeft besloten tot een tijdelijke sluiting van drie maanden, waarbij hij in aanmerking heeft genomen dat appellanten al eerder waren gewaarschuwd bij brief van 20 februari 2003 en de seksinrichting al eerder tijdelijk was gesloten voor de duur van een maand bij besluit van 16 april 2003.
2.3. Met betrekking tot het betoog van appellanten, inhoudende dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester ten onrechte niet heeft beslist op hun bezwaren tegen het eveneens op 29 juni 2004 genomen besluit tot tijdelijke intrekking van de vergunning van het escortbedrijf van appellanten, overweegt de Afdeling dat, nu dit besluit door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag is genomen, de burgemeester ter zake niet bevoegd is. Reeds gelet hierop kan dit besluit in onderhavige procedure niet aan de orde komen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.
2.4. Appellanten hebben aangevoerd dat de burgemeester op onjuiste wijze toepassing heeft gegeven aan het Handhavingsarrangement. Volgens appellanten heeft de burgemeester ten onrechte de waarschuwing van 20 februari 2003 en het besluit tot tijdelijke sluiting voor een maand van 16 april 2003 meegenomen in zijn besluit. Appellanten voeren hiertoe aan dat volgens het oude Handhavingsarrangement een waarschuwing slechts een jaar gelding had. Door de waarschuwing toch in zijn besluit te betrekken, heeft de burgemeester aan de werking van het nieuwe Handhavingsarrangement, dat op het moment van de controle op 22 april 2004 nog ter inzage lag, terugwerkende kracht verleend, hetgeen niet is toegestaan, aldus appellanten.
2.4.1. Dit betoog slaagt niet. Daargelaten de vraag of de burgemeester toepassing had moeten geven aan het oude of aan het gewijzigde Handhavingsarrangement, volgt, anders dan appellanten veronderstellen, uit het feit dat volgens het oude Handhavingsarrangement een waarschuwing een jaar geldig was, niet dat de burgemeester geen rekening mocht houden met een besluit tot tijdelijke sluiting dat meer dan een jaar oud was. Het enkele feit dat het gewijzigde Handhavingsarrangement geen regeling meer bevat over de duur van de geldigheid van een waarschuwing is daarom voor deze zaak niet van belang. Hieruit volgt dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de burgemeester het gewijzigde Handhavingsarrangement met terugwerkende kracht heeft toegepast.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester mocht overgaan tot stap drie van het stappenplan, de tijdelijke sluiting voor drie maanden. Dat het besluit van 16 april 2003 tot tijdelijke sluiting voor een maand in verband met daartegen nog lopende procedures nog niet onherroepelijk is geworden, doet hier niet aan af. Indien bij het toepassing geven aan een stappenplan gewacht dient te worden op de onherroepelijkheid van eerdere stappen, staat dit, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, aan het voeren van een effectief handhavingsbeleid in de weg.
2.5. Appellanten hebben voorts betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat hun met betrekking tot de aanwezigheid van de illegaal in Nederland verblijvende prostituee niets verweten kan worden. De prostituee beschikte over een geldig verblijfsdocument van een ander persoon en de foto op dit verblijfsdocument vertoonde voldoende gelijkenis met de beeltenis van de prostituee, aldus appellanten. Volgens hen is de rechtbank ten onrechte uitgegaan van een fotovergelijking.
2.6. Dit betoog slaagt evenmin. Niet in geschil is dat de betreffende prostituee ten tijde van de controle op 22 april 2004 illegaal in Nederland verbleef. Gelet op het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van de politie van deze controle, waarin wordt aangegeven dat bij de betrokken politieambtenaren direct twijfel bestond over de gelijkenis tussen de foto op het verblijfsdocument en de betreffende prostituee, heeft de burgemeester zich reeds op grond hiervan terecht op het standpunt gesteld dat door appellanten niet is voldaan aan de op hen rustende verplichting, welke volgt uit artikel 95m, aanhef en onder b, van de APV. Appellanten kunnen niet worden gevolgd in hun stelling dat de mogelijkheden voor hen om na te gaan of de prostituee al dan niet illegaal in Nederland verblijft beperkt waren, nu het in dit geval gaat om, gelet op genoemd proces-verbaal, kennelijk waarneembare verschillen tussen de foto op het verblijfsdocument en de betreffende prostituee. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de seksinrichting in 2003 reeds eerder tijdelijk gesloten is geweest wegens de aanwezigheid van illegaal in Nederland verblijvende prostituees en dat appellanten bij brief van 10 november 2003 nogmaals zijn gewaarschuwd in verband met de aanwezigheid in de seksinrichting van illegaal in Nederland verblijvende prostituees, zodat er voor hen alle aanleiding bestond op dit punt extra waakzaam te zijn.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat gezien het vorenoverwogene de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot een tijdelijke sluiting van de seksinrichting voor de duur van drie maanden. Het bestaan van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de burgemeester niet tot sluiting had mogen overgaan, is door appellanten niet aannemelijk gemaakt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2007.
176-512.