Gezondheidsraad Nederland

Bijzondere interventies aan het hart

Adviesvraag

In ons land vormen hart- en vaatziekten nog altijd de belangrijkste doodsoorzaak, met ongeveer 48 000 sterfgevallen per jaar. Daarmee komt een op de drie sterfgevallen voor rekening van dit type aandoeningen. Van de huidige Nederlanders hebben 1 miljoen mensen ooit in hun leven klachten door hart- en vaatziekten gehad. Jaarlijks treedt bij ruim 150 000 personen een daarmee samenhangende complicatie op.

Het overgrote deel van de klachten ontstaat wanneer in het kransslagader-systeem van het hart door aderverkalking een vernauwing ontstaat: de zogenoemde coronaire hartproblemen. Dan krijgt een deel van de hartspier te weinig zuurstof en sterft af. Daarnaast is er een reeks andere aandoeningen zoals hartritmestoornissen, gebreken aan de hartkleppen, afwijkingen van de thoracale of thoraco-abdominale aorta, chronisch hartfalen en aangeboren hartafwijkingen.

In de behandeling van coronaire hartziekten wordt ernaar gestreefd de doorbloeding in de kransslagaders te herstellen (revascularisatie). Dat gebeurt het vaakst door een coronaire bypass grafting operatie (CABG) of een percutane coronaire interventie (PCI). De laatste variant staat ook wel bekend als `dotteren'. Voor de andere aandoeningen is een scala aan behandelmogelijkheden beschikbaar.

In alle behandelingen doen zich uiteraard ontwikkelingen voor, bijvoorbeeld doordat nieuwe technieken beschikbaar komen. Dat maakt een voortdurende bewaking van de kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid noodzakelijk. Voor de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was dat aanleiding om de Gezondheidsraad te vragen advies uit te brengen over de beste behandelmogelijkheden. De eerste twee vragen die de commissie op basis van de adviesaanvraag beantwoordt, zijn dan ook:

* Welke bijzondere specialistische (ofwel topklinische) verrichtingen aan het hart bieden volgens de huidige stand van kennis de beste mogelijkheden voor de behandeling van hart- en vaatziekten?

* Onder welke voorwaarden kunnen die zo toegepast worden dat kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid gewaarborgd zijn?

Maar er zijn ook andere ontwikkelingen zoals de introductie van het nieuwe zorgstelsel. In die context wilde de minister weten of er aanleiding is om de huidige gang van zaken bij het verlenen van vergunningen voor bijzondere verrichtingen te herzien. Op dit moment neemt de overheid nog planningsbesluiten voor verrichtingen die vallen binnen het kader van de Wet bijzondere medische verrichtingen (WBMV). De minister wil graag weten of deregulering mogelijk is. De derde vraag is dan ook:

* Is het verantwoord om voor de interventies bij hart- en vaatziekten die nu nog onder het toetsingsregime van de WBMV vallen de vergunningsplicht af te schaffen?

Algemene conclusies en aanbevelingen

De beantwoording van de adviesvragen levert niet alleen een overzicht op van de stand van wetenschap bij elk van de behandelmogelijkheden en van het beste toetsingsregime, maar ook van de algemene trends en aandachtspunten op het terrein van bijzondere interventies aan het hart. Hieronder volgt eerst een overzicht van de vijf belangrijkste aanbevelingen. Daarna wordt per aandoening besproken wat de beste aanpak en het meest passende vergunningenbeleid is.


1 Toename aantal behandelingen

Over het gehele terrein van de behandeling van patiënten met hart- en vaatziekten valt een gestage, en soms snelle, toename van het aantal beschikbare en uitgevoerde behandelingen en interventies waar te nemen.

Enerzijds is dit het gevolg van de vergrijzing van de bevolking, waardoor ziekten die vooral op latere leeftijd optreden zoals hart- en vaatziekten, vaker voorkomen. Verder is er een toename van specifieke aandoeningen, zoals diabetes mellitus, die op hun beurt het risico van hart- en vaatziekten weer vergroten.

Anderzijds is de toename van het aantal interventies voor hart- en vaatziekten ook het gevolg van het succes en de uitbreiding van de therapeutische mogelijkheden zelf, met name in de afgelopen tien jaar. Zo konden meer oudere patiënten en patiënten met bijkomende ziekten (comorbiditeit) op een verantwoorde en effectieve wijze behandeld worden. Ook de technische mogelijkheden namen toe, getuige de ontwikkeling van de implanteerbare cardioverter defibrillator (ICD), de cardiale resynchronisatie pacemaker (CRT), en de toepassing van systemen die de pompfunctie van het hart kunnen ondersteunen of overnemen (ventricular assist devices). Tevens doet zich een verschuiving voor in het tijdstip waarop de ingreep wordt uitgevoerd: dit gebeurt nu veel vaker vroeg in het ziekteproces. Bovendien wordt inmiddels veel meer gekeken naar de mogelijkheden om de kwaliteit van het resterende leven met een hartziekte te verbeteren, zoals bij patiënten in een eindstadium van chronisch hartfalen.

Deze toename van het aantal patiënten met hart- en vaatziekten en van de behandelmogelijkheden vraagt om voortdurende aandacht voor uitbreiding van het aantal gespecialiseerde behandelcentra. Kwaliteit, doelmatigheid en toegankelijkheid moeten daarbij centraal staan.


2 Patiëntveiligheid en kwaliteit: registratiesysteem invoeren

De uitoefening van specialistische en relatief kostbare vormen van geneeskunde als de openhartchirurgie, de interventiecardiologie en de behandeling van patiënten met hartritmestoornissen en aangeboren hartafwijkingen, vraagt om een gericht kwaliteitsbeleid. Zo zullen behandelcentra moeten voldoen aan (minimum)eisen voor het aantal gekwalificeerde behandelaren, de infrastructuur en het aantal ingrepen dat jaarlijks nodig is om verantwoord te kunnen (blijven) werken. Van individuele beroepsbeoefenaren mag worden verwacht dat zij zich door opleiding, nascholing en onderhouden van hun vaardigheden blijven kwalificeren voor hun zorgtaken. Voor individuele centra geldt dat de kwaliteit in al zijn aspecten periodiek getoetst moet worden door middel van visitaties. Met deze vorm van kwaliteitstoetsing is in ons land al een start gemaakt.

Wat echter in Nederland nog ontbreekt, is een landelijk registratiesysteem van gegevens uit alle hartchirurgische en PCI-centra. Een dergelijke registratie zou het mogelijk maken de resultaten van behandeling per centrum en per individuele behandelaar inzichtelijk te maken. Een systeem dat openbaar en transparant is, zal de patiëntveiligheid en kwaliteit van de ingrepen ten goede komen. Met dergelijke systemen (Public Report Cards) zijn al goede ervaringen opgedaan in ondermeer de VS en het Verenigd Koninkrijk. Een goed voorbeeld is ook het Deense Nationaal Register voor hartchirurgie en PCI (Dansk Hjerte Register), waarin alle gegevens over behandeling en uitkomsten voor iedereen toegankelijk zijn.

Zo´n systeem zou ook in ons land ontwikkeld moeten worden. Het is aan de beroepsgroep om dat op te zetten, en aan de overheid om dat te faciliteren en te controleren. Deelname aan een registratiesysteem zal verplicht moeten worden gesteld, en deel moeten worden van de vergunningseisen.


3 Geïntegreerde behandeling stimuleren

In het recente verleden werd de indicatie voor een ingreep bij patiënten met een coronaire hartziekte gewoonlijk gesteld door de hartchirurg, in nauw overleg met de (verwijzend) cardioloog. Ook toen de interventiecardiologie zich zelfstandig en in hoog tempo ontwikkelde, waarbij percutane coronaire interventies (PCI en toepassing van stents - metalen buisjes in het bloedvat) deels in de plaats kwamen van openhartoperaties, bleef de bespreking van patiënten in een gemeenschappelijk hartteam de regel. In het huidige vergunningenstelsel, en in overeenstemming met de professionele richtlijnen, is de toestemming tot het verrichten van PCI-procedures dan ook gekoppeld aan de aanwezigheid van een afdeling voor hartchirurgie in hetzelfde ziekenhuis.

De succesvolle technische ontwikkeling op het gebied van PCI heeft er echter toe geleid dat spoedoperaties minder vaak nodig zijn dan voorheen. Er zijn dan ook experimenten gestart om PCI te verrichten in ziekenhuizen zonder onmiddellijke beschikbaarheid van hartchirurgische opvang ter plekke, en waarbij deze wordt verzorgd door een nabijgelegen hartchirurgisch centrum. Deze ontkoppeling kan de gemeenschappelijke bespreking van patiënten, waarbij het hartteam tot een gepaste keuze van behandeling kan besluiten, onder druk zetten. Dat is om verschillende redenen ongewenst.

Ten eerste ontwikkelt de interventiecardiologie zich op dit moment zo dat het indicatiegebied wordt uitgebreid met meer complexe ingrepen, en met patiënten die een hoog risico lopen. Het percentage spoedoperaties lijkt daardoor weer iets toe te nemen, wat de beschikbaarheid van en samenspraak met de cardiochirurg eens te meer gewenst maakt.

Ten tweede noodzaken de ontwikkelingen op het gebied van hartritmestoornissen juist tot een frequent overleg tussen de interventiecardioloog, de elektrofysioloog en de hartchirurg. Dat moet leiden tot een optimale behandelstrategie voor de individuele patiënt. Eenzelfde ontwikkeling is zichtbaar bij patiënten met chronisch hartfalen, voor wie er een keuze bestaat uit verschillende behandelalternatieven, en bij patiënten met aangeboren hartafwijkingen die ook op volwassen leeftijd hernieuwde ingrepen nodig hebben. Ook ontstaan er steeds meer mogelijkheden en situaties waarin besloten wordt tot ingrepen waarbij zowel de hartchirurg als de interventiecardioloog zijn betrokken. Deze geïntegreerde interventies hebben vaak een ingewikkelde logistiek. Dat noodzaakt tot zorgvuldig multidisciplinair overleg en afgestemde planning.

Om deze redenen is er een groeiende behoefte om hartpatiënten te behandelen in centra waar alle (complexe) vormen van zorg onder één dak aanwezig zijn. Geïntegreerde zorg in gespecialiseerde centra moet dan ook een aandachtspunt worden. De betrokken specialismen kunnen daar nauw samenwerken, en de behandeling afstemmen met de paramedische medewerkers. Dat maakt een meer op de `levensloop' van hartpatiënten gerichte benadering mogelijk, die niet uitgaat van een bepaalde ingreep, maar van een optimale behandelstrategie in elke fase van het ziekteproces. Dit houdt ook in dat de patiënt zelf betrokken is en beter geïnformeerd wordt over de beschikbare behandelalternatieven, en hun voor- en nadelen.


4 Cardiale zorg regionaal organiseren

Zoals in een centrum voor de behandeling van patiënten met hartziekten de wens en ook de noodzaak bestaat van nauwe samenwerking tussen de betrokken specialismen en specialisten, zo is het ook wenselijk dat zorginstellingen in de nabije toekomst hun bijdrage aan de behandeling van hartpatiënten binnen één regio steeds meer op elkaar gaan afstemmen. Dit moet zeker gelden voor de opvang van patiënten met een acuut infarct - daarbij is een goed samenspel tussen PCI-centra, andere ziekenhuizen met een acute opvangfunctie, huisartsen en ambulancediensten essentieel. Binnen zo'n regionale aanpak dient ook een nauwe samenwerking geregeld te worden tussen PCI-centra zonder eigen cardiochirurgische opvang en de hartchirurgische centra die de nodige chirurgische stand-by zullen verzorgen. Regionalisering van cardiale zorg is bovendien wenselijk voor de tijdige herkenning en behandeling van patiënten met chronisch hartfalen.


5 Centrale regie via vergunningbeleid handhaven

Een belangrijk deel van de zorg voor patiënten met hart- en vaatziekten bestaat uit acute en ook complexe interventies, waarvoor vaak een uitgebreide en kostbare personele en materiële infrastructuur nodig is. De wens om deze zorg doelmatig, met optimale resultaten en tegen beheersbare kosten beschikbaar te maken, heeft er in het verleden toe geleid dat centra voor hartchirurgie en interventiecardiologie onder de werking van de Wet bijzondere medische verrichtingen (WBMV) zijn gebracht. Voor de uitoefening van dit type zorg is dan een vergunning nodig, die door de overheid wordt toegekend.

Via dit instrument (het Planningsbesluit bijzondere interventies aan het hart) voert de centrale overheid, in casu de minister van VWS, de regie over de kwaliteit en toegankelijkheid (VWS02). Deze aanpak is een belangrijke factor geweest in het huidige goede kwaliteitsniveau en de adequate geografische spreiding van de zorg voor hartpatiënten in ons land.

De minister heeft nu de vraag gesteld of het verantwoord is deze directe overheidsbemoeienis te beperken of geheel te beëindigen. Hieronder wordt per type behandeling een uitspraak gedaan over de wenselijkheid van voortzetting of afschaffing van deze vorm van overheidscontrole. Maar ook qua algemene benadering verdient deze vraag een zorgvuldige afweging. De slotsom is dat zwaarwegende argumenten pleiten tégen deregulering en vóór het voortzetten van de vergunningsplicht voor hartcentra.

In de eerste plaats zijn de indicaties voor behandeling volop in beweging, door de sterke ontwikkelingen in de interventiecardiologie, de behandeling bij hartritmestoornissen, de klepchirurgie, de behandeling van hartfalen, de aortachirurgie en de zorg voor kinderen en volwassenen met aangeboren hartafwijkingen.

Ten tweede zijn bereikbare zorgvoorzieningen die 24 uur per dag hulp kunnen bieden essentieel, omdat een toenemend deel van de patiënten een acute aandoening heeft (vooral coronaire aandoeningen zoals een hartinfarct, een acute dissectie van de thoraco-abdominale aorta, hartritmestoornissen). Om dat te bereiken is regulering onontbeerlijk.

In de derde plaats is er een onmiskenbare en directe samenhang tussen het aantal ingrepen dat een instelling/behandelaar per jaar verricht en de resultaten. Dit noodzaakt tot het voeren van een kwaliteitsbeleid waarbij een concentratie van zorgvoorzieningen borg staat voor het voldoen aan expliciete kwaliteitscriteria, zoals een minimumaantal verrichtingen.

Ten vierde is er de mogelijkheid om aan de vergunningverlening een verplichte registratie van gegevens over de uitkomsten van behandeling te koppelen. De beschikbaarheid van prestatie-indicatoren is essentieel voor een goed kwaliteitsbeleid.

Zou het huidige vergunningenbeleid losgelaten worden, dan wordt het moeilijker deze doelstellingen te verwezenlijken. De algemene aanbeveling is dan ook om het huidige toetsingsregime te handhaven.

Conclusies en aanbevelingen per type behandeling

Wat zijn op dit moment de beste mogelijkheden voor behandeling van de verschillende typen hart- en vaatziekten? En kan op die terreinen de vergunningplicht worden losgelaten? Hieronder worden deze vragen beantwoord voor elk van de te onderscheiden aandoeningen. Maar eerst wordt ingegaan op een speciaal type ingrepen, dat de afgelopen jaren een grote ontwikkeling heeft doorgemaakt, en daarom apart aandacht verdient: de percutane coronaire interventies.

Behandeling met percutane coronaire interventies

In de afgelopen decennia is voor vernauwingen in de kransslagaderen naast de `klassieke' chirurgische ingreep (coronary artery bypass grafting - CABG) ook een andere revascularisatietechniek ontwikkeld: de ballondilatatie of PCI, die door de cardioloog wordt uitgevoerd. De interventiecardiologie maakt daarbij veelvuldig gebruikt van stents en kan ook andere technieken toepassen om een afgesloten vat weer te openen. Deze percutane coronaire interventies geven goede resultaten, met een geringe kans op complicaties. Een probleem vormt wel het na verloop van tijd ontstaan van nieuwe vernauwingen (restenose) in het behandelde vat. Dit treedt op bij 5 tot 50 procent van de patiënten. De hoogte van het risico is sterk afhankelijk van zowel patiëntgebonden klinische factoren als van procedurele kenmerken.

Het aantal percutane coronaire intervententies is sneller gegroeid dan de Gezondheidsraad in een advies uit 1995 had aangenomen. De ingreep wordt steeds vaker toegepast bij vernauwingen van de coronaire arteriën (kransslagaders). Verwacht werd dat in 2000 12 000 PCI's verricht zouden worden, terwijl het er 17 000 bleken te zijn. In 2005 is dit aantal opgelopen tot 32 000. Voor de komende jaren wordt een verdere groei verwacht, tot ruim 40 000 interventies in 2010.

Deze groei treedt op doordat PCI vooral bij het acute of dreigende hartinfarct wordt toegepast en daarnaast bij een flink deel van de patiënten met ééntaks- en tweetaksvernauwingen de chirurgische ingreep (CABG) vervangt. Een belangrijke ontwikkeling hierbij is de toepassing van stents. Die techniek heeft de kans op terugkeer van de vernauwing (restenose) namelijk gunstig beïnvloed.

Met deze toename groeit ook de behoefte aan een nauwere samenspraak en samenwerking tussen de interventiecardioloog en de hartchirurg, om zo te komen tot een geïntegreerde behandeling van patiënten met complexe aandoeningen en een hoog risico. Daar moet dan ook op worden ingezet. Hoewel PCI's steeds vaker toegepast kunnen worden, kan een operatieve ingreep (CABG) bij bepaalde patiënten op de langere termijn toch betere behandelresultaten geven (overlevingswinst, vermijden herhaalde ingrepen). Goed overleg daarover is noodzakelijk, ook met de patiënt.

Eisen stellen aan een minimumaantal verrichtingen en beschikbaarheid van interventiecardiologen blijft daarbij noodzakelijk. Om de kwaliteit van PCI-centra te toetsen zijn al heldere criteria geformuleerd. De Gezondheidsraad onderschrijft het minimumaantal van
600 verrichtingen per jaar, en de beschikbaarheid van minimaal 4 interventiecardiologen.

Verder betekent de verwachte groei naar 40 000 PCI's dat de capaciteit in ons land moet worden uitgebreid. Deze toename kan uit een oogpunt van kwaliteit en doelmatigheid het beste gefaseerd verlopen. Dat betekent dat in de eerste fase (tot 2009) de restcapaciteit in de nu bestaande centra wordt benut (circa 11 500 procedures). In die periode zijn nog geen nieuwe centra nodig. In de tweede fase (na 2009) kan dan opnieuw beoordeeld worden of behoefte bestaat aan uitbreiding van de capaciteit. Mocht dat het geval zijn, dan kan besloten worden tot de oprichting van nieuwe centra.

Dit laatste zou dan regionaal georganiseerd moeten worden, zodat een nauwe samenwerking mogelijk wordt op het niveau van zowel de eerste lijn (huisartsen en ambulancediensten) als de tweede lijn (PCI-centra en hartcentra die cardiochirurgische opvang verzorgen).

Om dit proces kwalitatief verantwoord en efficiënt te laten verlopen is voortzetting van het huidige vergunningenbeleid geboden. Een commissie van overheid en beroepsbeoefenaren zou in dat kader de initiatieven van kandidaatcentra kunnen toetsen aan de regiovisie.

Behandeling bij hartritmestoornissen

Voor patiënten met hartritmestoornissen is er inmiddels een scala aan behandelingsmogelijkheden beschikbaar: ritmechirurgie (maze-procedure) en invasieve cardiologische/elektrofysiologische behandeling (catheterablatie, ICD-implantatie en toepassing van resynchronisatiepacemakers). Deze hebben de prognose van patiënten in de afgelopen 15 jaar sterk verbeterd. Vooral de ontwikkeling van de klinische elektrofysiologie, die de ontstaansmechanismen van ritmestoornissen heeft ontrafeld en hun klinische verschijningsvorm in kaart heeft gebracht (mapping), maar ook die van de ritmechirurgie zijn daarbij van belang geweest. Voorts hebben ook cathetertechnieken en beeldvorming van het hart een belangrijke rol gespeeld.

Deze uitbreiding van de mogelijkheden maakt geïntegreerd werkende hartcentra noodzakelijk, waar samenwerkende hartchirurgen en cardiologen tot een optimale behandeling van patiënten met hartritmestoornissen kunnen komen.

Niet alleen de behandelmogelijkheden zijn toegenomen, ook het aantal patiënten met hartritmestoornissen stijgt. Met name valt een sterke groei te constateren van het aantal oudere patiënten met boezemfibrilleren - zelfs zodanig dat dat een belangrijk volksgezondheidsprobleem is gaan vormen. Gelukkig zijn de behandelresultaten van zowel patënten met boezemfibrilleren als met kamerritmestoornissen het afgelopen decennium aanzienlijk verbeterd.

Een andere ontwikkeling is de toepassing van de implanteerbare defibrillator (ICD) bij patiënten met ritmestoornissen die een acuut infarct hebben overleefd en een hoog risico hebben op een acute hartstilstand (plotse dood). Behalve ter voorkoming van een terugkerende kamerritmestoornis wordt een ICD nu ook met succes toegepast bij patiënten met een hoog risico van kamerfibrilleren (profylactische ICD-implantatie). Ook is inmiddels resynchronisatietherapie (CRT, in combinatie met een ICD) beschikbaar, voor patiënten met chronisch hartfalen die het risico lopen plots te overlijden door kamerfibrilleren.

Voor de komende jaren valt een verdubbeling te verwachten van het aantal ICD- en CRT-behandelingen (van 2100 in 2005 naar 4500 in 2010). Deze groei kan worden opgevangen binnen de thans bestaande capaciteit in 16 centra. Voor catheterablaties kon de groei van het aantal verrichtingen worden gerealiseerd in de huidige 11 centra met vergunning. Er wordt een verdere groei verwacht van ruim 2500 catheterablaties in 2005 naar 4500 in 2010. Dit vergt een noodzakelijke capaciteitsuitbreiding die mogelijk is door uitbreiding van de vergunning van een drietal centra die nu uitsluitend ICD-implantatie verrichten.

Door de snelle ontwikkeling van indicaties en technieken bij hartritmestoornissen is het raadzaam de vergunningsplicht voor behandelcentra vooralsnog te handhaven. Om een gericht kwaliteitsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk eisen te stellen aan de centra waar hartritmestoornissen worden behandeld. Naast de aanwezigheid van in ritmechirurgie gespecialiseerde hartchirurgen betekent dat onder meer: de beschikbaarheid van minimaal 4 cardiologen/elektrofysiologen, en tenminste 60 ICD-/CRT-implantaties en 60 catheterablaties per jaar per centrum.

Operaties aan de kransslagaderen

Als er vernauwingen optreden van de kransslagaderen was traditioneel coronairchirurgie aangewezen. Door zo'n vernauwing kan de patiënt ernstige pijn op de borst (angina pectoris) hebben en kan hij of zij getroffen worden door een acuut infarct. Tijdens de openhartoperatie wordt met behulp van kleine slagaderen uit de borstkas of de onderarm of met aderen uit het been van de patiënt een omleiding aangelegd. Daarmee wordt dan de doorbloeding hersteld (revascularisatie). De resultaten van deze klassieke operatie (coronary artery bypass grafting - CABG) zijn uitstekend, maar er is nog altijd een beperkt operatierisico. Het is gebruikelijk dat alle patiënten bij wie een operatie is geïndiceerd besproken worden in een gezamenlijke hartteambespreking van cardioloog en chirurg.

Een vergelijking van coronairchirurgie met PCI laat zien dat de PCI (met toepassing van stents) bij patiënten met eentaks- en tweetaksvernauwingen even goede resultaten geeft als een CABG. Daarom wordt gewoonlijk de voorkeur gegeven aan een PCI, vanwege de eenvoud van de ingreep en de geringe kans op sterfte en complicaties. Wel geeft CABG weer bewezen betere resultaten bij sommige patiënten met meertaksvernauwingen. Een recente analyse en vergelijking van de uitkomsten van CABG en PCI laat zien dat sommige patiënten met twee- en drietakslijden op de langere duur meer overlevingswinst boeken met een initiële CABG. Daardoor worden herhaalde ingrepen wegens restenose vermeden. Dit pleit ervoor dat behandelaars voorafgaand aan een (electieve) ingreep samen met de patiënt overleggen over de ingreep die in het individuele geval de voorkeur verdient.

In Nederland vinden jaarlijks ongeveer 16 000 openhartoperaties en, zoals eerder aangegeven, 32 000 PCI-procedures plaats. Het aantal coronairoperaties groeit de laatste jaren niet verder, terwijl het aantal PCI's nog steeds stijgt. Internationaal tekent zich een trend af dat het aantal CABG´s daalt.

Een belangrijke nieuwe ontwikkeling is dat interventiecardiologie en coronairchirurgie in combinatie, kort op elkaar volgend, worden uitgevoerd (geïntegreerde interventie). Het betreft dan een PCI gecombineerd met bijvoorbeeld coronairchirurgie en/of ingrepen aan de hartkleppen en/of ingrepen wegens ritmestoornissen. Voordeel is dat het operatierisico bij deze patiënten met complexe pathologie wordt verminderd.

In Nederland is, na een lange periode waarin er een capaciteitstekort en lange wachttijden voor CABG's bestonden, nu een goede geografische toegankelijkheid voor coronairchirurgie. Ook de wachttijden zijn in vrijwel alle centra gedaald tot beneden twee maanden.

Hoewel de situatie rond de hartchirurgie in ons land dus stabiel is en voor de patiënt weinig problemen oplevert, blijft het geboden een gericht kwaliteitsbeleid te voeren, waarin ook de vergunningsplicht voor centra behouden blijft. Een gemis in dit beleid is nog steeds het ontbreken van een centrale en openbare landelijke registratie van de uitkomsten van de openhartchirurgie. Met zo'n systeem zouden de resultaten van centra en van individuele chirurgen namelijk beoordeeld kunnen worden tegen de achtergrond van een aanvaarde standaard.

Als kwaliteitseis voor de toelating van centra moet aangehouden worden: tenminste 600 hartoperaties per jaar, en een minimumaantal van
150 ingrepen per chirurg per jaar. Bij de huidige CAO-eisen rond werkbelasting betekent dit dat in een centrum tenminste 4 chirurgen beschikbaar moeten zijn.

Verder is de kwaliteit van de zorg het meest gebaat bij een situatie waarin hartchirurgie en interventiecardiologie in één centrum worden uitgeoefend (geïntegreerd werkende hartcentra). Als door bijzondere (geografische) omstandigheden wordt besloten tot de oprichting van PCI-centra zonder cardiochirurgie onder hetzelfde dak, dan dient een effectief samenwerkingsverband met een nabijgelegen hartchirurgisch centrum gewaarborgd te zijn.

Behandeling van klepaandoeningen

Tussen 1992 en 2004 nam het aantal operaties aan de hartkleppen in ons land toe van ruim 2 000 (19% van alle openhartoperaties) tot 5 325 (34% van alle openhartoperaties). Oorzaak van deze groei was met name een verruiming van de indicatiestelling, waarbij ook oudere patiënten veiliger en met goed resultaat konden worden geopereerd. Ook heeft de instroom van immigranten gezorgd voor een toename van reumatische klepaandoeningen.

Een recente ontwikkeling in de behandeling van klepaandoeningen is het verrichten van gecombineerde ingrepen, waarbij tijdens één operatie klepchirurgie wordt gecombineerd met bijvoorbeeld hartritmechirurgie. Bij patiënten met hartfalen en een lekkende mitraalklep kan een klepoperatie gecombineerd worden met een coronaire bypass of een linkerkamerreconstructie. De resultaten daarvan zijn goed.

Ook de indicaties voor klepchirurgie zijn nog steeds in beweging. Een belangrijke ontwikkeling is om patiënten met klepgebreken al vroeg in het ziekteproces te opereren, zodat de pompfunctie behouden blijft en de kwaliteit van leven toeneemt.

Intussen is het ook mogelijk gebleken om hartklepgebreken succesvol te behandelen met percutane technieken, zoals een klepdilatatie of een ingreep bij mitraalkleplekkage. Deze laatste palliatieve behandeling moet echter nog als experimenteel worden gezien. Hetzelfde geldt voor de percutane aortaklepimplantatie.

Door de nieuwe ontwikkelingen zijn ingrepen aan de hartkleppen gemiddeld genomen complexer en risicovoller geworden, wat vraagt om een multidisciplinaire benadering door chirurgen en cardiologen. Dit is het best gewaarborgd in geïntegreerd werkende centra. Het huidige vergunningenbeleid is daarbij een doelmatig instrument.

Behandeling bij hartfalen

Chronisch hartfalen is een aandoening van de ouder wordende bevolking; de gemiddelde leeftijd waarop deze diagnose wordt gesteld is op dit moment 65 jaar. Door de vergrijzing van de bevolking en de succesvollere behandelingen, waardoor mensen met uiteenlopende hartziekten langer overleven, neemt het aantal patiënten met het klinisch syndroom van hartfalen snel toe. Dit is een belangrijk (en ook kostbaar) volksgezondheidsprobleem dat meer aandacht verdient, ook van de overheid.

Hartfalen kan het gevolg zijn van uiteenlopende ziekten van het hart, waarbij in het ziekteverloop verschillende stadia kunnen worden onderscheiden, die elk vragen om een passende behandelstrategie. Het is belangrijk daarbij uit te gaan van een gestructureerde benadering, waarbij cardioloog en chirurg met elkaar overleggen over de beste aanpak. Met name in de latere stadia van hartfalen komen bijzondere interventies als ICD-implantatie en cardiale resynchronisatietherapie (CRT) in beeld, als bescherming tegen een plotse dood. Ook chirurgische ingrepen als CABG, reconstructie van de linkerkamer en chirurgisch herstel van een mitraalkleplekkage kunnen dan geïndiceerd zijn.

In het eindstadium van hartfalen, waarbij de levensverwachting nog maar kort is, is een harttransplantatie een zeer effectieve en levensverlengende ingreep. Het geringe aanbod van donorharten betekent echter dat dit slechts zeer beperkt kan worden toegepast. Wel is het is nu mogelijk het wachten op een transplantatie te overbruggen met een systeem voor mechanische ondersteuning van het hart (left ventricular assist device). Deze LVAD-systemen kunnen voor een kleine groep geselecteerde patiënten ook worden ingezet als overbrugging om herstel van het eigen hart mogelijk te maken (bridge-to-recovery), of als uiteindelijke therapie bij patiënten die niet in aanmerking komen voor harttransplantatie (destination therapy).

Een nog experimentele therapie is de toepassing van stamcellen om regeneratie van de hartspier te bereiken of om na een doorgemaakt infarct het herstel te bespoedigen. De klinische resultaten hiervan zijn tot nog toe variabel. Wel is het van belang dat deze optie verder wordt onderzocht. Dat kan het best in een nationale of internationale samenwerking, omdat deze complexe vorm van geneeskunde naast invasieve cardiologische aspecten ook hematologische aspecten met zich meebrengt, waarvoor samenwerking met bloedbanken en afdelingen voor beenmergtransplantatie van academische instellingen onontbeerlijk is.

Behandeling bij aandoeningen aan de thoracale en thoraco-abdominale aorta

Onder bijzondere interventies aan het hart vallen ook de ingrepen aan de thoracale aorta, het deel van de grote lichaamsslagader dat in de borstkas loopt, en de thoraco-abdominale aorta, het deel dat doorloopt in de buik. Operaties aan de thoraco-abdominale aorta worden gewoonlijk door de hartchirurg uitgevoerd. De aandoeningen aan deze lichaamsslagader zijn te verdelen in aneurysmata (uitstulpingen) en dissecties (scheuringen). Ze zijn levensbedreigend. Deze aandoeningen komen vaker voor met het toenemen van de leeftijd. Cijfers over de incidentie in Nederland zijn er niet, maar het valt te verwachten dat de vergrijzing tot een toename zal leiden.

In de afgelopen tien jaar zijn de resultaten van deze complexe operaties verbeterd, maar er is nog altijd een sterftekans van 3 tot
10 procent. Wanneer het een ingreep in een spoedsituatie betreft, is de sterftekans zelfs 15 tot 25 procent. Ook kunnen zich belangrijke complicaties voordoen, zoals hersen- en ruggemergbeschadigingen en nierschade. Als de ingreep tijdig wordt uitgevoerd kan de levensduur van de patiënt echter aanzienlijk worden verlengd.

Een recente ontwikkeling is dat de behandeling van bepaalde aorta-aandoeningen via een minimaal invasieve techniek wordt uitgevoerd: het implanteren van een endoprothese in de aorta. De indicatie tot, en de actuele uitvoering van een dergelijke procedure vereisen een nauwe samenwerking van cardiothoracaal chirurg, vaatchirurg, interventiecardioloog en anesthesioloog. Ook op dit terrein is geïntegreerd werken aangewezen. Door het plaatsen van de endoprothese kan een reductie van de postoperatieve complicaties worden bereikt. De resultaten op de lange termijn zijn evenwel nog onvoldoende bekend. De taakverdeling tussen de genoemde specialisten kan van kliniek tot kliniek verschillen afhankelijk van de plaatselijk opgebouwde ervaring.

Ingrepen aan de thoracale en thoraco-abdominale aorta blijven zeer complex en risicovol. Ze vereisen dan ook een bijzondere expertise. Dat vraagt om concentratie van deze ingrepen in centra die aan hoge kwaliteitseisen voldoen. Het opzetten van een centrale registratie van deze verrichtingen in Nederland door de betrokken beroepsgroep moet daarbij de aanzet zijn voor een gericht kwaliteitsbeleid.

Behandeling van aangeboren hartafwijkingen

De zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen omvat niet alleen kinderen, maar ook volwassenen bij wie de aandoening op jonge leeftijd al dan niet operatief is gecorrigeerd, en die op latere leeftijd een eerste of aanvullende behandeling nodig hebben. Bovendien gaat het om een grote variatie in ziektebeelden. Het aantal gevallen per ziektebeeld is echter beperkt, en elk vraagt om een specifieke behandelstrategie.

Om voor deze verscheidenheid voldoende expertise op te bouwen en te onderhouden, is er geen andere weg dan deze zorg te bundelen in enkele gespecialiseerde centra. In 1993 adviseerde de Gezondheidsraad reeds om in Nederland alle zorg op dit terrein (dus de kindercardiologische interventies en de congenitale chirurgie) te concentreren in drie centra. Tot op heden is dat nog niet gebeurd. De aanbeveling blijft actueel.

Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen die een nieuwe oriëntatie wenselijk maken. In de afgelopen tien jaar is de complexiteit van de ingrepen in het algemeen namelijk toegenomen, waardoor de totale werklast is gegroeid. Ook worden correctieve operaties op een steeds jongere leeftijd (beneden 1 jaar) uitgevoerd. Ook het aantal catheterinterventies bij jonge kinderen is toegenomen. Dit betekent dat van de ongeveer 1 150 tot 1 500 kinderen die momenteel jaarlijks geboren worden met een aangeboren hartafwijking, ruim de helft één of meer ingrepen zal ondergaan. Dit aantal blijft bij de huidige demografische trend stabiel. Daarnaast is er een gestage groei van het aantal volwassenen dat op de kinderleeftijd chirurgisch is gecorrigeerd en op latere leeftijd opnieuw klachten heeft die gespecialiseerde zorg nodig maken. Deze volwassenen moeten onder behandeling blijven van een congenitaal cardioloog in een gespecialiseerd centrum.

Dat betekent dat aansluiten bij de richtlijnen en aanbevelingen die internationaal door de beroepsgroep zijn opgesteld (waaronder de EACTS-richtlijnen) onverminderd belangrijk is. Onderdeel van het kwaliteitsbeleid moet verder zijn het implementeren van een landelijk registratiesysteem voor congenitale hartchirurgie (op basis van de Aristoteles-score), dat reeds per 1 januari 2007 van start kan gaan. Ook voor de catheterinterventies zal zo'n systeem ontwikkeld moeten worden. Essentiële kwaliteitseisen daarbij zijn: minimaal 3 congenitaal hartchirurgen en 3 interventiekindercardiologen per centrum; tenminste 125 ingrepen per congenitaal chirurg per jaar, waarvan minimaal 50 bij zuigelingen; per centrum minimaal 100 operaties per jaar bij kinderen beneden één jaar; en tenminste 50 catheterinterventies per jaar per (kinder)cardioloog.

Een verdere concentratie van de zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen zou kunnen verlopen via de clustervorming die al op gang is gekomen. Dat kan dan uiteindelijk resulteren in het aanbevolen aantal van drie gespecialiseerde centra. Een centrum voor aangeboren hartafwijkingen bestaat in die visie uit één of meer lokaties, waarbij afspraken gemaakt kunnen worden over de taakverdeling (zoals: complexe hartoperaties en ingrepen bij zuigelingen op één lokatie). Dit proces zou rond 2010 moeten worden afgerond.

Voor de herstructurering en concentratie van de zorg voor aangeboren hartafwijkingen is het nuttig een adviescommissie in te stellen, die de minister van VWS bijstaat.


18 januari 2007

---

Samenvatting | Persbericht PDF | PDF | Citeertitel
---
Zie het origineel